Verslag van de vergadering van 16 april 2019 (2018/2019 nr. 26)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 16.45 uur
De heer Postema i (PvdA):
Voorzitter. Tijdens mijn studententijd schreef ik, als redacteur van het Groningse historische tijdschrift Groniek, een recensie over een intellectuele biografie die Frits Boterman toen net het licht had laten zien. Zijn hoofdpersoon werd eerder vandaag al genoemd. Dat was Oswald Spengler, een getroebleerde intellectueel die met zijn Untergang des Abendlandes uit 1918 het verval van de westerse beschaving voorspelde. Spengler mocht zich enige tijd op grote publieke belangstelling verheugen, inclusief die van de nationaalsocialisten. Maar zelfs zij waren met Spenglers verheerlijking van een nooit bestaand verleden en zijn doemdenken over een nooit te realiseren toekomst na verloop van tijd wel klaar. Spengler werd van cultauteur een vereenzaamd verzamelaar van boeken en antieke wapens en stierf gedesillusioneerd in 1936.
Ik heb mij destijds behoorlijk moeten inspannen om enige chocola te maken van de ideeën van Spengler en de wijze waarop hij uit allerhande bronnen putte om deze aanschouwelijk te maken. Het morfologische doemdenken was mij even vreemd als de verheerlijking van beschavingen waarvan we allen weten hoeveel offers deze van gewone mensen hebben gekost. Mensen die nu eenmaal veel minder bronnen nalaten dan farao's, keizers, renaissancevorsten, zonnekoningen en dictators plegen te doen. Dat het vroeger allemaal beter was, is een hardnekkig misverstand. Dat is toch wel de eerste les die men uit de geschiedenis kan trekken. Zelfs de uil van Minerva geeft dit aan haar kuikens mee.
Voorzitter. Dat we in een wereld leven die aanzienlijk veiliger, gezonder en welvarender is dan ooit, is het resultaat van een samenspel van technologische vooruitgang, gewijzigde sociaal-maatschappelijke verhoudingen en de wijze waarop wij ons als samenleving hebben georganiseerd. Er is geen reden om daar pessimistisch over te zijn, al blijft waakzaamheid geboden opdat we het goede behouden en is er onverkort een opgave om ook nieuwe uitdagingen effectief het hoofd te bieden. Dit laatste nu brengt mij bij het onderwerp van vandaag: de Staat van de Europese Unie en de opgaven waarvoor zij zich gesteld ziet. Die opgaven als zodanig zijn genoegzaam bekend en ik vat ze als volgt samen: hoe kan de Europese samenwerking bijdragen aan het waarborgen van een samenleving waarin iedereen zeker is van een goed bestaan, zonder dat dit ten koste gaat van onze planeet? Daarbij doet zich vervolgens een aantal acute uitdagingen voor, in het bijzonder het zeker stellen van onze gemeenschappelijke waarden, de veranderende geopolitieke machtsverhoudingen en de directe dreiging aan onze gemeenschappelijke buitengrens, irreguliere en onbeheerste migratie, technologische ontwikkelingen, goed en goedbetaald werk voor iedereen en onze plicht de aarde ook leefbaar te houden voor toekomstige generaties.
Voorzitter. Een zo hecht samenwerkingsverband als de Europese Unie vergt dat de waarden van de democratische rechtsstaat worden gerespecteerd, dat afspraken worden nagekomen en dat besluitvorming transparant en legitiem verloopt. De ervaringen van de laatste jaren laten zien dat dit helaas niet altijd vanzelfsprekend is. Daarbij kan het gaan om de uitholling van de onafhankelijke rechtspraak, de journalistiek en de academie in Hongarije en Polen, of om het onverantwoorde geklungel van de Britse regering en het Britse parlement ten aanzien van de voorgenomen brexit. En ja, ook om de wijze waarop in Nederland zo lang al wordt bijgedragen aan het bevorderen van belastingontwijking van multinationals. Dat is een ontoelaatbare praktijk waarvoor Europarlementariër en sociaaldemocraat Paul Tang met grote vasthoudendheid, tegen de stroom in, aandacht heeft gevraagd.
Juist in dat kader is het essentieel dat Europa over stevige instituties beschikt die hier paal en perk aan stellen. Instituties die niet worden geleefd door de waan van de dag of door politieke koehandel. Ik denk daarbij aan de positie van het Europese Hof, het Europees Openbaar Ministerie in oprichting, de Europese Rekenkamer en de Europese bankautoriteit. Maar evenzeer denk ik aan de Europese verdragen en wet- en regelgeving die de leidraad vormen voor hun handelen. Waar ziet de minister mogelijkheden voor een effectievere werking van deze instituties, ter bestrijding van misstanden en ter bevordering van onze waarden? Leest mijn fractie het in de onlangs verschenen Staat van de Europese Unie goed dat het kabinet samen met het parlement — dus beide Kamers der Staten-Generaal — meer ruimte wil nemen om wensen en ideeën voor nieuw Europees beleid en Europese wetgeving kenbaar te maken, via de zogeheten "groenekaartprocedure"?
In genoemde Staat wordt ook gerefereerd aan een te introduceren peerreviewmechanisme op het gebied van rechtsstatelijkheid, inclusief een koppeling aan stemrecht en het verkrijgen van Europese middelen. Kan de minister bevestigen dat hij in dat geval ook kritiek op Nederlandse praktijken ter harte zal nemen en dat hij zich hierbij niet bij voorbaat defensief zal opstellen? Naast de al genoemde Nederlandse reputatie als belastingparadijs kan daarbij gedacht worden aan de zunige wijze waarop tot dusverre met de richtlijnen en aanbevelingen van de Groep van Staten tegen Corruptie, GRECO, van de Raad van Europa is omgegaan. Het vandaag aangeleverde concept doet wat dat betreft het gemoed weer positiever worden. Ook de regeringsopstelling in het dossier van de pulsvisserij is exemplarisch voor het vermeende eigen gelijk, hoe pijnlijk dit ook is voor de vissers in Nederland.
De regering benadrukt in de Staat nog eens het belang van het feit dat elke lidstaat zijn afspraken nakomt. Verschil in uitvoering van wetgeving raakt aan het vertrouwen, de geloofwaardigheid en de legitimiteit van de EU als geheel, aldus de regering. Dit geldt eveneens voor eerlijke handhaving en toepassing van wetgeving in alle lidstaten. In dat kader verbaast het mijn fractie dat de regering iets verderop in de Staat ineens pleit voor richtlijnen op hoofdlijnen, in plaats van verordeningen. Juist die hoofdlijnen bieden echt ruimte voor allerlei eigen interpretaties en ze kunnen daarmee een ernstig beletsel vormen voor juist die zaken die de regering zo belangrijk vindt. Bezie in dit kader maar eens de grote verschillen die er bestaan tussen de toch betrekkelijk vage wijze waarop in ons land handen en voeten zijn gegeven aan de AVG en de veel helderdere lijn die hierin door bijvoorbeeld de Britse regering is gekozen.
Wat is nu het signaal van de regering aan het Nederlandse exporterende en in het buitenland producerende bedrijfsleven als het gaat om privacymaatregelen gerelateerd aan de AVG? Is het signaal dat ze het maar zelf moeten uitzoeken op het moment dat ze over de grens gaan? En dat we accepteren dat het dan ineens heel anders is, met alle kwetsbaarheden van dien? Kan de minister aangeven of en hoe hij in de komende jaren juist convergentie gaat bevorderen?
Voorzitter. Het gegeven dat de verhouding van Europa ten opzichte van de Verenigde Staten, China en Rusland verandert, vergt visie en stuurmanskunst. Een dergelijke visie dient geschraagd te zijn door onze waarden. Anders is elke oplossing waardeloos. Tegelijkertijd is een meer zelfverzekerd en assertief Europees optreden geboden. De EU Global Strategy 2016 en het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid bieden hiervoor beleidsmatig een goede basis, maar de uitvoering blijft achter bij de ambities en uitdagingen. De behoefte aan effectieve coördinatie is groot, zo stelt ook de regering in de Staat van de Europese Unie. Clustervorming van commissarissen met grote externe bevoegdheden onder de Hoge Vertegenwoordiger is een belangrijke stap. Die moet door de volgende Commissie worden voortgezet en uitgediept. Daarnaast speelt de unanimiteitspraktijk binnen het GBVB de EU parten. De door de Commissie voorgestelde introductie van gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming op deelterreinen als sancties, standpuntbepaling met betrekking tot mensenrechten in multilaterale fora en uitvoering van civiele GBVB-missies kan de EU aanzienlijk slagvaardiger, effectiever en daarmee geloofwaardiger maken.
Opvallend is echter dat de regering hier weliswaar adhesie aan betuigt, maar niet zonder het voorbehoud om besluitvorming over toevoeging van deelterreinen aan de gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming tegen te houden als dat nodig is. Uiteraard moet te allen tijde kritisch naar besluitvormingsprocessen worden gekeken, maar het zou de regering sieren om hierover minder defensief te zijn en zelf proactief een rol te spelen in het bevorderen van meerderheidsbesluitvorming binnen de Europese Unie. En dit gaat wat mijn fractie betreft uitdrukkelijk verder dan het buitenlandbeleid.
De integriteit van onze buitengrenzen vergt uiteraard ook een adequate defensieorganisatie. Het is onverstandig om dit vraagstuk vanuit het nationale perspectief te blijven benaderen. Toch doet de regering dit in de Staat van de Europese Unie, met moeizame formuleringen zoals "Het kabinet zet in op een EU die een output-georiënteerde, resultaatgerichte aanpak door de lidstaten faciliteert, en benadrukt het belang van politieke sturing door de Raad om het intergouvernementele karakter van de defensiesamenwerking te waarborgen". Daar wordt mijn fractie weinig vrolijk van. En het is ook niet houdbaar, zo blijkt ook even verder op in de Staat, als de regering schrijft: "Het versterken van de Europese technologische en industriële basis, het genereren van geloofwaardige Europese defensiecapaciteiten en het versterken van de gereedheid en inzetbaarheid van deze capaciteiten zijn in deze context noodzakelijk". Hoe moeten wij deze verwarrende signalen nu interpreteren, zo vragen wij de minister.
De heer Van Apeldoorn i (SP):
Ik liet het betoog van de heer Postema even op mij inwerken. Begrijp ik het nou goed dat hij zegt: om op het terrein van het buitenlandbeleid effectief te kunnen zijn moeten we ons nationale veto op een aantal terreinen opgeven, maar daar moet het niet bij blijven? Hij sprak inmiddels ook over de buitengrenzen en misschien komt defensie daar ook nog bij; op die terreinen moeten we afstand doen van ons nationale veto. Ik begrijp het dus goed dat de PvdA-fractie van mening is dat, als het gaat om het buitenland- en defensiebeleid, dit niet langer primair bij de lidstaten ligt. Klopt dat?
De heer Postema (PvdA):
Ik had het precies andersom benaderd. Ik heb een pleidooi willen houden voor het bevorderen van meerderheidsbesluitvorming. Als het gaat om het veto zelf: daarover hebben we vanmorgen in diverse debatjes al gesproken. Ik kan mij heel goed voorstellen dat bijvoorbeeld de besluitvorming over een daadwerkelijke militaire inzet wel heel erg achteraan het rijtje komt op het moment dat je het hebt over kandidaten voor meerderheidsbesluitvorming.
De heer Van Apeldoorn (SP):
Dat begrijp ik werkelijk niet. U zegt dat u het andersom hebt gebracht, vanuit de kant van meerderheidsbesluitvorming. Maar meerderheidsbesluitvorming betekent toch dat je je veto opgeeft?
De heer Postema (PvdA):
Ik heb mijn eigen woorden willen kiezen. Ik heb het niet gehad over het opgeven van ons nationale veto, ik heb het willen hebben over het bevorderen van meerderheidsbesluitvorming binnen de werking van de Europese Unie. Daar mag de SP-fractie om lachen — dat is vandaag al vaker gebeurd — maar ik probeer hier serieus aan te geven dat we nogal wat deelterreinen hebben waarop het ontbreken van meerderheidsbesluitvorming buitengewoon vertragend, stagnerend en soms ook daadwerkelijk destructief werkt. Dus mijn oproep aan de minister is om daarnaar vooral constructief te kijken, waarbij ik me nogmaals heel goed kan voorstellen dat bepaalde zaken nou niet direct als eerste op het lijstje zullen worden genoemd.
De voorzitter:
Tot slot op dit punt, meneer Van Apeldoorn.
De heer Van Apeldoorn (SP):
De heer Postema gaat uiteraard over zijn eigen woorden. Maar ik heb gewoon een heel simpele vraag aan hem: is de heer Postema het met ons en met de regering eens — die schrijft dat letterlijk in de beantwoording van onze vragen als het bijvoorbeeld gaat om het gemeenschappelijk buitenland- en veiligheidsbeleid en het stemmen per gekwalificeerde meerderheid — dat het feitelijk zo is dat je, als je besluit bij meerderheid, je nationale veto opgeeft? Dat is toch één en hetzelfde? U kunt zeggen dat u het liever zus of zo noemt, maar feitelijk komt het toch op hetzelfde neer.
De heer Postema (PvdA):
Het gaat er niet om of ik de dingen benoem zoals de heer Van Apeldoorn dat wil, het gaat erom dat ik probeer te betogen dat er binnen het hele bereik van de Unie allerlei zaken zijn die wat ons betreft gehinderd worden vanwege het feit dat er geen ruimte wordt gegeven aan meerderheidsbesluitvorming. Binnen die aantallen deelonderwerpen zou wat ons betreft bevorderd moeten worden dat je tot meerderheidsbesluitvorming komt. Het alleen hebben over hét opgeven van het nationale veto is precies de framing waarvan ik zeg — daar spreek ik de SP-woordvoerder ook op aan — dat we er helemaal niets mee opschieten als straks in de krant staat: de Eerste Kamer is voor het opgeven van het nationale veto.
Als dat kort door de bocht het debat is wat de SP-fractie wil voeren, dan is ze bij ons niet aan het juiste adres. Wij voeren dat debat genuanceerder, het gaat om het ter discussie stellen op allerlei deelterreinen van de wijze waarop we tot besluitvorming komen. Eerlijk gezegd acht ik me in goed gezelschap, als ik in de Staat van de Europese Unie lees dat gekeken kan worden naar civiele veiligheidsmissies, waarvan je je heel goed kunt voorstellen dat je je niet in je hemd wilt laten zetten als Europese Unie dat iedereen het daarmee iedere keer eens moet zijn. Als het bijvoorbeeld om mensenrechten gaat kan het toch niet zo zijn dat een van de landen zijn vinger opsteekt waarna het niet doorgaat? Dat is precies wat ik heb willen bepleiten.
De vraag of het één voor allen wordt of toch ieder voor zich, dringt zich ook op als het gaat om de vraag van de uitbreidingsstrategie van de Unie. In het bijzonder urgent zijn de toetredingsonderhandelingen met Albanië en Noord-Macedonië. Mevrouw Strik refereerde ook al aan de kwestie van de Westelijke Balkan. In juni moet de Europese Raad daar een besluit over nemen en tot nu toe staat vooral Nederland op de rem. In het licht van het voorgaande — en daarin herkennen collega's hopelijk de positie die mijn fractie de afgelopen jaren heeft willen innemen — vragen wij de regering om niet te remmen, maar te sturen. Dat geldt voor veel Europese dossiers, en zeker ook voor het geopolitieke belang dat gemoeid is met het deel laten uitmaken van de Westelijke Balkan tot de Unie. Welke stuurmanskunst mogen wij aldus verwachten, zo vragen wij de minister.
De integriteit van onze buitengrenzen heeft ook betrekking op de wijze waarop Europa in staat is een adequaat antwoord te bieden op reguliere en irreguliere migratiestromen van buiten de Unie. Dit vergt een ingrijpende aanpassing van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel, inclusief effectief opererende agentschappen Frontex en EASO. Als zodanig biedt de integrale benadering in EU-verband, zoals bepleit door mijn partijgenoot Kati Piri en uiteengezet in de rijksbrede migratieagenda, hiervoor goede aanknopingspunten. De vraag aan de minister is waarom het maar niet lukt om tot een gemeenschappelijke Europese aanpak te komen. En sterker nog, hoe hij namens de regering kan verantwoorden dat er op onderdelen zelfs sprake is van onacceptabele bewegingen de verkeerde kant op, zoals het recente besluit om de Europese militaire patrouillemissie Sophia geen vluchtelingen meer te laten helpen die op de Middellandse Zee in nood geraken. Een maritieme missie zonder schepen, die drenkelingen aan hun lot overlaat, dat is toch wel het laatste wat we willen. Kan de minister hieromtrent een stand van zaken geven? Wat is de Nederlandse inzet als het gaat om het in veiligheid brengen van bootmigranten?
Voorzitter. De Europese Unie heeft een belangrijke rol te spelen in het bevorderen van duurzame economische groei, versterking van het concurrentievermogen en het creëren van welvaart en werkgelegenheid. In dit kader is het verontrustend dat het multilaterale handelssysteem het afgelopen jaar zo onder druk is komen te staan. Protectionisme, staatskapitalisme en de verdere schaalvergroting en dominantie van techbedrijven vormen een giftige cocktail, waarbij winner-takes-allsituaties dreigen te ontstaan die ten koste gaan van gezonde mededinging, transparante markten en het waarborgen van de leveringszekerheid, betaalbaarheid en privacy van producten en diensten. Het Europese project heeft dringende behoefte aan een marktautoriteit voor de 21ste eeuw, die scherpe grenzen stelt aan marktmacht, niet-duurzame productie en het monopoliseren en verhandelen van persoonlijke gegevens.
Die marktautoriteit moet ook oog hebben voor situaties die ten behoeve van het publieke belang juist samenwerking in plaats van concurrentie vergen, zoals het geval is in de zorg, de kinderopvang en de netwerkgebonden sectoren. Kan de minister toezeggen zich voor een dergelijke Europese marktautoriteit in te spannen, daarbij ook de relatie te leggen met de Europese aanbestedingsregels en de European Data Protection Board, en de Kamer over de voortgang hiervan te informeren?
De heer Backer i (D66):
Dit onderwerp is al een paar keer aan de orde geweest, maar nog niet in de context die collega Postema nu aangeeft. Om het even goed te begrijpen: wat staat hem precies voor ogen? Een aparte autoriteit, dus niet ressorterend onder de huidige commissaris voor Mededinging? Een beetje zoals de ACM ten opzichte van de Nederlandse regering? Is dat de constructie die hij voor zich ziet?
De heer Postema (PvdA):
Het is altijd wat lastig om precies de Nederlandse context te exporteren naar Europa. Ik denk dat je daar wel wat voorzichtig mee moet zijn. Maar mijn fractie constateert dat er na de totstandkoming van de interne markt eigenlijk voortdurend alleen maar op het marktmechanisme verder is geborduurd, zonder goed naar de consumentenkant te kijken. We hebben daar vanochtend ook al een paar debatten over gehad. Als het gaat om de aanbestedingsrichtlijn, maar ook als het gaat om bijvoorbeeld samenwerkingsconstructies in de zorg, worden we daardoor tegengewerkt. We zouden graag zien dat een autoriteit met een langere institutionele levensduur dan de persoon van een commissaris bij die herordening van de Europese markt echt in de lead zou komen.
De heer Backer (D66):
Dan begrijp ik beter wat collega Postema bedoelt, maar dan vermoed ik dat het onvermijdelijk is dat, wanneer je een autoriteit instelt, er ook bevoegdheden zijn waardoor hij kan ingrijpen. U noemt een aantal onderwerpen, zoals de zorg en het sociaal domein, waarin die autoriteit voor een groot deel nog niet bestaat.
De heer Postema (PvdA):
De suggestie is dat een marktautoriteit alleen maar uitspraken zal doen en besluiten zal opleggen die uitsluitend tot meer concurrentie zullen leiden, maar dat is nog maar zeer de vraag. Dat hangt echt af van het statuut van zo'n autoriteit. Ik denk dat we de afgelopen 50 jaar een aantal successen hebben gehad als het gaat om de marktordening — u heeft daar zelf ook aan gerefereerd — maar dat we tegelijkertijd een aantal grote kansen voor consumenten hebben laten liggen. Op het moment dat een marktautoriteit een duidelijk statuut heeft om juist ook die posities te beschermen, kan ik mij voorstellen dat het afgeven van iets van een mandaat aan die autoriteit een uitstekend mechanisme zou zijn voor de Europese burgers. Het is feitelijk zoals we dat met onze eigen Autoriteit Consument & Markt doen. Het zijn nooit helemaal instituties met de populariteitsprijs, maar volgens mij gaat dat echt heel goed in Nederland. Ik zou niet weten waarom dat op Europese schaal niet zo zou kunnen werken als het gaat om die grotere mechanismen van Europese aanbesteding, Europese techgiganten en wat dies meer zij.
Voorzitter. Mijn fractie ziet dat de afgelopen jaren het nodige tot stand is gebracht aan sociaal beleid. Lidstaten zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor goed functionerende arbeidsmarkten en effectief sociaal beleid, maar de positieve en negatieve effecten van dit beleid maken dat coördinatie dringend gewenst is. De door Agnes Jongerius bevochten Detacheringsrichtlijn is hiervan een goed voorbeeld. In dit kader is het belangrijk dat de Europese Arbeidsautoriteit nog dit jaar van start gaat, zodat daadwerkelijk een begin wordt gemaakt met handhaving van gemaakte afspraken ter zake. Daarbij is wel van belang op basis van welke grondslagen en met welk mandaat deze Arbeidsautoriteit gaat functioneren. In het bijzonder als het gaat om grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit, ontbreekt het nog aan consistentie wanneer wij het uitgangspunt van gelijk loon voor gelijk werk vertalen naar de praktijk van alledag. De recente discussie over de export van WW-uitkeringen is hiervan een goed, maar somber stemmend voorbeeld. In dat kader verwachten wij van de Nederlandse regering een duidelijke en consistente stellingname. Wat betekent gelijk loon voor gelijk werk voor het innen en uitkeren van sociale zekerheidspremies, premies voor langdurige zorg, kinderbijslag en pensioen? En hoe verhoudt het antwoord op deze vragen zich tot het werkterrein en het mandaat van de Europese Arbeidsautoriteit in oprichting? Wij vragen via minister Blok de minister van SZW deze duidelijkheid op de kortst mogelijke termijn te verschaffen.
Voorzitter. Het hoofdstuk over het Europees klimaatbeleid is waarschijnlijk het meest ambitieuze van de Staat van de Europese Unie. En dat is als zodanig ook terecht, want de opgave is groot en urgent. Opvallend is hoe het kabinet hierbij voor ons land een rol als voortrekker opeist. Waar het gaat om die ambitie, steunt mijn fractie dit van harte. Maar wij kijken ook naar de feitelijk geboekte resultaten en die zijn verre van bevredigend. Het wordt er in de praktijk tot dusverre niet beter maar slechter op en het blijft oppassen dat zaken niet op de lange baan worden geschoven. Daarbij is het ook van belang eerlijk te zijn naar de burgers en het bedrijfsleven over wat zij nu wel en niet mogen verwachten en wat wij van hen verwachten. Daarbij past geen verhullend taalgebruik. Ook dient helder te zijn wanneer de regering nu wel en wanneer zij niet voornemens is een kop op het Europese beleid dienaangaande te zetten.
Zo geeft het kabinet aan zich met de transitie naar een kringlooplandbouw in te zetten voor het zo veel als mogelijk sluiten van kringlopen van grondstoffen per 2030. Dat klinkt veelbelovend. Maar wat is nu precies "zo veel" mogelijk? Kan de minister dat in een percentage uitdrukken? En waar lukt dit dan niet? En waarom niet, zo vragen wij de minister. Dit geldt ook voor de door de regering geformuleerde doelstelling van het minimaliseren van emissies. Is de regering dit daadwerkelijk van plan? En is dit dan minimalisering uitgaande van een bepaalde omvang van bijvoorbeeld de veestapel en het landbouwareaal? Of is minimaliseren ook echt minimaliseren? Eenzelfde probleem heeft mijn fractie met oneliners dat "duurzame brandstoffen, voertuigen en infrastructuur dienen te worden gestimuleerd" en dat ambitieus Europees bronbeleid, gericht op het terugbrengen van de uitstoot, daarvoor noodzakelijk is. Maar wat en hoeveel gaan we nu precies stimuleren, met welk beoogd effect?
Tot dusverre kan de burger geen touw vastknopen aan het beleid van duurzame mobiliteit. Dit geldt ook voor mijn fractie.
De heer Backer (D66):
Mag ik me een politieke opmerking veroorloven in de richting van de heer Postema? Hij merkte zo scherp op dat drie coalitiefracties best heel kritisch waren tegenover het kabinet. Nu spreekt een oppositiefractie, aan de overkant in elk geval. Zou ik de heer Postema kunnen uitnodigen om zich op de onderwerpen die hij nu noemt, zoals klimaat, van de constructieve kant te laten zien op het moment dat er ambitieuze wetgeving in deze Kamer langs gaat komen?
De heer Postema (PvdA):
Die toezegging kan ik direct doen.
Wel of niet elektrisch rijden stimuleren, wel of niet het wegverkeer beprijzen, wel of niet een vliegtaks en een kerosineheffing, wel of niet serieus en consistent investeren in openbare vervoersvoorzieningen voor de toekomst? Zo kan ik nog wel even doorgaan. Het zou het kabinet sieren wanneer de ministers van EZK, LNV, IenW en Financiën gezamenlijk tot een consistente agenda ter zake zouden komen. Kunnen we dit, nu de verkiezingen voor Provinciale Staten achter de rug zijn, nu wél van de regering verwachten, zo vragen wij de minister.
Voorzitter. Ik rond af met een positieve noot. Er staat Europa veel te doen en het kan daarbij alle inzet en steun van ons land gebruiken, inclusief steun voor de kandidatuur van Frans Timmermans voor het voorzitterschap van de Europese Commissie. Die steun lezen wij terug in de meest recente Staat van de Europese Unie. Nu nog de daad bij het woord voegen in Brussel én in Den Haag. En hier morgen mee beginnen, want ook in het Avondland ontwaken we iedere ochtend weer.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Postema. Ik geef het woord aan de heer Kuiper.