Plenair Van Rij bij behandeling Herziening partneralimentatie



Verslag van de vergadering van 14 mei 2019 (2018/2019 nr. 28)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 17.56 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Van Rij i (CDA):

Voorzitter. Ik dank de heer Van Wijngaarden, die sprak namens de initiatiefnemers, en de minister voor de gegeven antwoorden. Ik zal het in tweede termijn heel kort houden. In de discussie rond nut en noodzaak voor de beperking van de maximumtermijn van twaalf naar vijf jaar heb ik eigenlijk — helaas, zeg ik ook wel een beetje — geen nieuwe argumenten gehoord. Ik begrijp aan de ene kant dat het best lastig is om cijfers aan te leveren, zoals het toch wel relevante cijfer hoeveel alimentatiegerechtigden op dit moment daadwerkelijk alimentatie genieten met een termijn van twaalf jaar en hoeveel mensen die alimentatie voortijdig beëindigen om welke reden dan ook. Dat is wel relevant. Dus helaas heb ik geen nieuwe argumenten gehoord op dit punt.

Dan het tweede punt dat ik naar voren had gebracht: de schrijnende gevallen. Ik heb begrip voor de verdedigingslinie van de initiatiefnemers dat zij hun uiterste best hebben gedaan — in alle duidelijkheid: dat vind ik ook — om qua maximum te gaan van twaalf jaar naar vijf jaar, maar dan in drie uitzonderingsposities heel nauwkeurig te beschrijven wanneer in die situaties de termijn naar maximaal tien jaar of naar twaalf jaar kan gaan. Het punt blijft wel — ik moet daar toch nog eens even op kauwen en dat mee terug naar de fractie nemen — waarom precies die vijftien jaar aan de orde is. In het debat zijn de argumenten wel over en weer gewisseld, maar ik blijf dat toch lastig vinden. Ik wijs ook op het argument dat mevrouw Bikker naar voren heeft gebracht, dat betrekking heeft op de situaties met jonge kinderen, met name in de puberleeftijd. Ik ben daar nog niet uit, maar dat inzicht zal wel rijpen de komende week.

Het derde. Over het punt van de Hoge Raad kun je verschillend denken. De minister en de initiatiefnemers zijn er duidelijk in hoe zij daarover denken. Voor het debat heb ik daar nog eens even van de andere kant naar gekeken. Wat mij betreft hoeven we daar verder niet meer lang bij stil te staan.

Last but not least, mevrouw de voorzitter. Ik ben het met de minister eens — dat wordt ook niet met dit wetsontwerp beoogd — dat de situatie van samenwonenden echt een wezenlijk andere is dan die van gehuwden dan wel de geregistreerde partners. Overigens meende ik dat de minister — ik denk dat ik hem verkeerd verstaan heb — de geregistreerde partners in de categorie van de samenwoner zet. Ik denk dat de geregistreerde partners behoren tot de groep van de echtelieden. De minister knikt, dus ik heb het dan inderdaad niet goed verstaan. Op hen is het huwelijksvermogensrecht alsmede het alimentatierecht van toepassing. We moeten niet à bout portant alimentatierecht voor samenwonenden gaan regelen. Ik besluit met iets wat ik ook bij de behandeling van het wetsontwerp van de algehele gemeenschap van goederen naar de beperkte gemeenschap van goederen heb gezegd, namelijk dat dit onverlet laat dat de situatie maatschappelijk gezien drastisch anders is geworden. We hebben nog veel meer samenwonenden in dit land dan gehuwden. Er wordt minder getrouwd. Ik zeg tot mijn eigen verdriet dat dit zelfs bij mijn eigen kinderen op dit moment het geval is.

De voorzitter:

Dat vind ik een hele slechte. Dat had u gewoon beter moeten regelen!

De heer Van Rij (CDA):

Precies! Dat gaat komen, mevrouw de voorzitter. Daar ben ik echt van overtuigd. Maar dit is de maatschappelijke realiteit. Met name de positie en de rechten van kinderen worden daarin heel erg van belang, omdat er wel kinderen geboren worden uit situaties waarin er niet getrouwd is of waarin er geen sprake is van een geregistreerd partnerschap.

Dat was het wat mij betreft voor de tweede termijn, mevrouw de voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Rij. Ik geef het woord aan mevrouw Vlietstra.