Plenair Van de Ven bij voortzetting behandeling Wet arbeidsmarkt in balans



Verslag van de vergadering van 20 mei 2019 (2018/2019 nr. 29)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 22.56 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Van de Ven i (VVD):

Dank u wel, mevrouw de voorzitter. Wij bedanken de minister uitgebreid voor de toelichting die hij heeft gegeven. Wij zijn hem heel erkentelijk voor het vele werk dat hij vanavond heeft gepresteerd. Wij spreken onze waardering ook uit voor zijn kennis van de sociale zekerheid waarmee hij dit wetsvoorstel vanavond heeft verdedigd. Die waardering geldt ook voor zijn ambtenaren die hier zo indringend mee bezig zijn geweest.

Mijn fractie is de minister zeer erkentelijk voor zijn toezeggingen op het vraagpunt dat uitzendcontracten niet worden omgekat in payrollcontracten en ook voor het uitstel met één jaar van de invoering van de payrollpensioenregeling tot 1 januari 2021.

Mijn fractie mist in de WAB een samenstel van flankerende maatregelen in de arbeidsrechtelijke sfeer om het zogenoemde waterbedeffect van een verschuiving van payrollcontracten naar uitzendcontracten of zzp-contracten te voorkomen. Daarvoor hebben wij een motie voorbereid. Die mag ik overhandigen aan mevrouw de voorzitter.

De voorzitter:

Door de leden Van de Ven, Oomen-Ruijten, Jorritsma-Lebbink, Wever, Klip-Martin, Ester, Rinnooy Kan, Backer en Andriessen wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering met de Wet arbeidsmarkt in balans (WAB) beoogt meer evenwicht te brengen tussen vaste en flexibele contracten voor arbeidskrachten;

constaterende dat de WAB niet voorziet in een samenstel van flankerende maatregelen in de arbeidsrechtelijke sfeer om het zogenoemde "waterbedeffect" van een verschuiving van payrollcontracten naar uitzendcontracten of zzp-contracten te voorkomen;

overwegende dat informatie beschikbaar is gekomen dat de markt van de flexibele arbeid al gestart is om invulling te geven aan het waterbedeffect;

overwegende dat de voorstellen van de Commissie regulering van werk (commissie-Borstlap) omtrent een integrale aanpak van het arbeidsrecht over een halfjaar bekend worden gemaakt;

overwegende dat het arbeidsrecht ook doorwerkt in de sfeer van de sociale zekerheid, de fiscaliteit, de pensioenen en het cao-stelsel en dat de commissie-Borstlap deze aspecten naar verwachting bij haar onderzoek zal betrekken;

verzoekt de regering voor de zomer 2019 te komen met de uitwerking van voorstellen voor nieuw zzp-beleid met een definitief tijdpad gericht op een adequate bescherming van de zzp'ers aan de onderkant van de arbeidsmarkt en maatregelen gericht op het tegengaan van schijnzelfstandigheid,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter I (35074).

De heer Köhler i (SP):

Ik heb een vraag aan de heer Van de Ven. Ik hoor de tekst van de motie nu net voor het eerst. Is het nou de bedoeling dat de regering wordt verzocht om voor de zomer van dit jaar met voorstellen te komen, of met voorstellen voor een tijdpad om tot voorstellen te komen?

De heer Van de Ven (VVD):

De motie zegt beide.

De heer Köhler (SP):

Dat wil dus zeggen dat de regering nog een maand heeft om met voorstellen te komen om de positie van zzp'ers anders te regelen. Dat vraagt u?

De heer Van de Ven (VVD):

Inderdaad, maar dat betekent niet dat hier ook al op een termijn van een maand wetgeving moet voorliggen.

De heer Köhler (SP):

Nou ja, het wordt interessant.

Mevrouw Sent i (PvdA):

Ik heb een vraag aan de heer Van de Ven over de timing van zijn verzoek. Hij verwijst in zijn motie terecht naar het advies van de commissie-Borstlap, als ik het goed heb gehoord. Maar dat advies is pas in november beschikbaar. Nu vraagt hij het kabinet in feite om voorstellen te ontwikkelen nog voorafgaand aan het advies van de commissie-Borstlap. Begrijp ik dat goed? En als dat zo is, waarom heeft hij voor die timing gekozen?

De heer Van de Ven (VVD):

De motie is erop gericht om tegen de achtergrond van de werkzaamheden van de commissie-Borstlap een horizon te bieden die duidelijk maakt dat in verband met het waterbed op dit moment al gedachten moeten worden geconcretiseerd over hoe je het gaat invullen, opdat dat waterbed zich niet verder ontwikkelt, want die ontwikkeling is al gaande.

Mevrouw Sent (PvdA):

Een laatste interruptie, hoop ik. Als er al zo veel gewisseld is in deze Kamer, in de schriftelijke rondes en in het maatschappelijke debat over mogelijke onbedoelde neveneffecten van het voorliggende wetsvoorstel — schijnuitzendconstructies, schijn-zzp-constructies — acht de heer Van de Ven het dan met mij wenselijk om de Wet arbeidsmarkt in balans pas in te voeren als er maatregelen zijn getroffen om die waterbedeffecten te beperken?

De heer Van de Ven (VVD):

Allereerst geldt dat degenen die de motie ondertekend hebben — dat is mijn vaste overtuiging — constructief staan tegenover het traject dat met dit wetsvoorstel moet worden gelopen. Wij gaan allemaal afwachten hoe de minister zal reageren. Dan zullen wij vanuit onze eigen verantwoordelijkheid, iedere fractie voor zich vanuit haar eigen politieke ankers, beslissen hoe wij gaan stemmen over dit wetsvoorstel.

Dank u wel, voorzitter.

De heer Ganzevoort i (GroenLinks):

Nog een hele kleine poging. Ik begrijp uit de motie dat er wordt gezocht naar de integraliteit waar we volgens mij de hele dag over gesproken hebben met elkaar. Is het vanuit die integraliteit ook denkbaar, en wenselijk wellicht, om niet alleen te zien wat de effecten zijn van deze wet op vervolgmaatregelen richting zzp, maar ook om andersom, vanuit de voorstellen die we kennelijk over een maand hebben, te kijken wat dat betekent voor de beoordeling van deze wet? Dat zou voor de integraliteit misschien echt een goede afweging zijn.

De heer Van de Ven (VVD):

Ik probeer even te analyseren wat de heer Ganzevoort aan mij voorlegt. Ik heb de indruk dat hij mij iets overvraagt waar hij mij uitnodigt om een oplossing te bieden voor het feit dat we een waterbedeffect verwachten dat misschien al gaande is. Daar ben ik een beetje overvraagd. Wij willen wel een horizon stellen aan een begin om dat waterbedeffect te vermijden.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Als ik te complex formuleer, dan maak ik het graag wat eenvoudiger. Als de heer Van de Ven suggereert dat wij over een maand deze voorstellen hebben, zodat we goed kunnen wegen of het waterbedeffect op de zzp-situatie niet te groot is, of althans voldoende wordt geadresseerd, betekent dat voor de integrale weging van het totale pakket eigenlijk dat wij de stemming over deze wet een maand zouden moeten uitstellen om het vervolgens in het licht van de zzp-voorstellen goed te kunnen beoordelen.

De heer Van de Ven (VVD):

Dat gaat mij wat te ver. Wij brengen een motie naar voren die ruim ondertekend is en wij gaan nu wachten op het antwoord van de minister, maar ik kan geen invulling geven aan het antwoord van de minister. Daar kan ik niet op vooruitlopen.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van de Ven.

De heer Van de Ven (VVD):

Mag ik nog iets zeggen?

De voorzitter:

Ja, gaat uw gang.

De heer Van de Ven (VVD):

Wij wachten nu op de reactie van de minister en vervolgens zullen wij het wetsvoorstel voorleggen aan de fractie. Dank u zeer.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van de Ven. Ik geef het woord aan de heer Köhler.