Plenair Van Zandbrink bij behandeling Tijdelijke verhoging afromingspercentage bij overgang van een fosfaatrecht



Verslag van de vergadering van 4 juni 2019 (2018/2019 nr. 33)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 10.16 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Van Zandbrink i (PvdA):

Dank u wel, voorzitter. Aansluitend op uw laatste mededeling: felicitaties aan collega Binnema. Dat is inderdaad een prachtige leeftijd en het begin van een mooie periode.

De voorzitter:

Dat kunnen we uit ervaring zeggen, hè?

De heer Van Zandbrink (PvdA):

Ja, dat kan ik uit ervaring zeggen.

Voorzitter. Ruim vier jaar geleden is in deze Kamer het wetsvoorstel Verantwoorde groei melkveehouderij behandeld. Een aantal van u was toen ook hier aanwezig in het debat. Aanleiding was de beëindiging van de melkquotering waarmee decennialang indirect de omvang van de melkveestapel was vastgelegd. Die melkquoteringsregels waren eenvoudig en robuust. Het voorliggende wetsvoorstel maakt onderdeel uit van de mestregelgeving die volgde op het opheffen van de melkquotering. Het kenmerkt zich door gedetailleerde regels. Die gaan gepaard met hogere lasten voor boeren, maar zeker ook voor de overheid. Die gedetailleerde regelgeving is ook een bron voor mestfraude.

De leden van de Partij van de Arbeid hebben de afgelopen periode voortdurend aandacht gevraagd voor de prikkels die leiden tot die mestfraude. Het rapport daarover is door de minister keer op keer toegezegd, maar tot op heden niet ontvangen. Dit is temeer relevant omdat ook de Europese Commissie er naar onze inschatting veel waarde aan hecht dat de aanpak van de mestfraude wordt versterkt. Kan de minister toelichten waarom zij die toezegging niet is nagekomen? En wat is de relevantie van dit rapport voor een vruchtbaar overleg met de Europese Commissie? De conclusies van dat frauderapport zijn relevant voor het beoordelen van het voorliggende wetsvoorstel. Verondersteld mag worden dat grondgebonden melkveehouderij minder fraudeprikkels kent dan veehouderij die niet grondgebonden is. Kan de minister daarop een reflectie geven? En welke betekenis geeft de minister aan grondgebondenheid bij dit wetsvoorstel en, doorkijkend naar de toekomst, bij de voorgestane herziening van de mestregelgeving? En wat is de betekenis daarvan voor de kringlooplandbouw?

Voorzitter. Vastgesteld moet worden dat het wetsvoorstel dat thans voorligt, wederom een detailregel toevoegt en een detailregel wijzigt. Recente ontwikkelingen als juridische uitspraken maken dat nodig. Het stelsel kent geen stootkussen om dergelijke nieuwe ontwikkelingen op te vangen. Er rest slechts één weg en dat is een wetswijziging. Grote beweeglijkheid in wetgeving is om verschillende redenen niet gewenst. Dat brengt ons bij de vraag of de minister bereid is om bij de beoogde herziening van het stelsel van mestregels te verkennen op welke wijze een stootkussen kan worden opgenomen zodat nieuwe ontwikkelingen niet direct hoeven te leiden tot een wijziging in de regelgeving.

Ook de inzet van andere wetgeving kan een rol vervullen als stootkussen. De Omgevingswet, die ook invulling geeft aan de zorg van de overheid voor de kwaliteit van de leefomgeving, kent een rijk gevulde instrumentenkoffer. Dit in tegenstelling tot het voorliggende wetsvoorstel, dat, zoals verschillende sprekers hebben gememoreerd, slechts twee bijsturingsknoppen kent. De vraag aan de minister is dan ook of zij bereid is om bij de beoogde herziening van het mestbeleid te verkennen op welke wijze de Omgevingswet en haar instrumenten behulpzaam kunnen zijn bij het realiseren van de doeleinden die met dit wetsvoorstel worden beoogd.

Ik kom op een punt dat ook al door anderen is genoemd. Om dit wetsvoorstel te laten werken, is een levendige overdracht van fosfaatrechten nodig. Verwacht de minister voldoende overdracht van fosfaatrechten op korte termijn, in 2019? Want dat is immers het doel. En waarop is die verwachting gebaseerd? Mocht de handel onverhoopt kleiner zijn, wat is daarvan dan het gevolg? Een volgende wetswijziging? Heeft de minister daarover overleg gevoerd met de Europese Commissie?

Ten slotte. Het voorliggende wetsvoorstel is het gevolg van afspraken zoals die zijn vastgelegd in het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn, waaraan net ook al is gerefereerd. Bij het schriftelijk overleg hierover stelde de minister dat forse ingrepen vereist zullen zijn om de beoogde waterdoelen in 2027 te bereiken. Het verkleinen van de melkveestapel is daarbij voor ons een te overwegen maatregel, ook omdat dit fraudeprikkel verlaagt. Sommigen achten deze maatregel ongewenst omdat die leidt tot een ongewenste verlaging van de bijdrage van de veehouderij aan het bruto nationaal product. Voor de Partij van de Arbeid is dat echter niet het enige economische getal dat belangrijk is. Een fatsoenlijk inkomen voor de boer die continueert, is zeker zo belangrijk. Biedt een kleinere melkveestapel perspectief op een fatsoenlijk inkomen voor die continuerende boer? Zo ja, onder welke voorwaarden? Dat zijn voor ons belangrijke vragen. Is de minister bereid om deze vragen te verkennen bij de voorbereiding van het volgende actieprogramma Nitraatrichtlijn?

Voorzitter, terug naar december 2014, toen we hier de wet Verantwoorde groei melkveehouderij behandelden. We keken terug op een periode waarin de regels voor de omvang van de melkveestapel eenvoudig en robuust waren. Laat dat een inspiratiebron zijn voor de toekomstige mestregelgeving.

Wij zien uit naar de beantwoording van de minister.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Zandbrink. Ik geef het woord aan de heer Schalk.