T02728

Toezegging Uitstel van de inwerkingtreding van de verplichting voor een pensioenregeling voor payrollmedewerkers (35.074)



De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Van de Ven (VVD), Oomen-Ruijten (CDA), Rinnooy Kan (D66) en Ester (ChristenUnie) toe dat de inwerkingtreding van de verplichting tot het afsluiten van een pensioenregeling voor payrollmedewerkers wordt uitgesteld tot 1 januari 2021.


Kerngegevens

Nummer T02728
Status voldaan
Datum toezegging 20 mei 2019
Deadline 1 januari 2021
Verantwoordelijke(n) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden Dr. P. Ester (ChristenUnie)
M.G.H.C. Oomen-Ruijten (CDA)
Prof.dr. A.H.G. Rinnooy Kan (D66)
Mr. M.P.M. van de Ven (VVD)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie lagere regelgeving
Onderwerpen Algemene Maatregel van Bestuur
payrollmedewerkers
pensioenregelingen
Kamerstukken Wet arbeidsmarkt in balans (35.074)


Uit de stukken

Handelingen I 2018-2019, nr. 29, item 3 p. 3

De heer Ester:

Daaraan koppel ik de vraag of de minister ook heeft overwogen om mkb-backofficedienstverlening, kleine lokale uitzendondernemingen, onder de uitzend- en niet onder de payrolldefinitie te laten vallen. Wat waren de overwegingen om dit niet te doen? Laat mij nogmaals onderstrepen dat mijn fractie blij is dat de minister payrollwerkers het recht geeft op een adequate pensioenregeling. Dat is extra bescherming voor deze kwetsbare groep, maar de regeling zelf ziet er nogal complex uit. Wij vrezen voor uitvoeringsproblemen. Moet de minister niet meer tijd nemen om dit samen met de sociale partners in goede banen te leiden? Ik krijg daarop graag een reactie.

Handelingen I 2018-2019, nr. 29, item 3 p. 12

De heer Rinnooy Kan:

Het lijkt erop alsof payrollers onder de WAB niet zullen kunnen ontsnappen aan ontwikkelingen in kosten en regelgeving die hun concurrentiepositie wezenlijk kunnen aantasten. Dat geldt in het bijzonder voor de pensioenverplichting die hun bij AMvB opgelegd zal worden en die bij de schriftelijke gedachtewisseling met de regering aanleiding gaf tot complexe uiteenzettingen. Zou de minister de termijn waarop deze nieuwe pensioenregeling tot stand moet komen niet wezenlijk, met bijvoorbeeld een jaar, moeten verlengen? En verdient deze ingewikkelde AMvB niet alsnog een parlementaire voorhangprocedure die recht doet aan het economische belang van de nieuwe regelgeving?

Handelingen I 2018-2019, nr. 29, item 3 p. 16

De heer Van de Ven:

Mevrouw de voorzitter. Met een wettelijke pensioenregeling wordt voor payrollers het uitgangspunt in de Pensioenwet doorbroken dat het maken van arbeidsvoorwaarden in principe aan werkgevers en werknemers wordt overgelaten. Een payrollwerknemer heeft recht op de pensioenregeling voor de uitzend- en payrollsector, de zogenoemde StiPP. De werkgever die payrollactiviteiten ontplooit en die niet onder de werkingssfeer van StiPP valt, komt door het voorstel in een moeilijke positie terecht, omdat die werkgever zelf niet in de hand heeft of hij voldoet aan de gestelde eisen. Mijn fractie vraagt de minister om een reactie.

De VVD hebben voorts berichten bereikt dat payrollarbeidskrachten die ouder zijn dan 47 jaar onder het nieuwe AMvB-payrollpensioen in tegenstelling tot het huidige StiPP-pensioen dezelfde premie betalen maar beduidend minder pensioenrechten opbouwen dan voorheen, zelfs tot de helft minder. Ook zullen payrollarbeidskrachten in sectoren waar geen pensioen wordt opgebouwd, circa 15%, met de nieuwe AMvB-payrollpensioenregeling in tegenstelling tot de huidige situatie geen pensioen opbouwen. Kan de minister deze berichten bevestigen en wat stelt hij voor hiertegen te doen?

Handelingen I 2018-2019, nr. 29, item 3 p. 19

Mevrouw Oomen-Ruijten:

De verandering in de markt van payroll naar uitzenden is nu al zichtbaar. Dat leidt bij ons tot de volgende vraag: wordt de werknemer daarvan beter, en niet alleen op het gebied van de arbeidsvoorwaarden als gekozen gaat worden voor de uitzendconstructie, maar ook op het gebied van de pensioenvoorziening? Want het StiPP-pensioen is natuurlijk ook niet alles. Maar er zijn nog meer zaken, zoals het ontbreken van hr-deskundigheid. Die is in een grote payrollorganisatie beter geborgd. En hoe zit het nu met de payrollpensioenvoorziening, zo vraag ik de minister, ook voor de sector die hij op verzoek van de Kamer toevoegt? De minister kondigt uitstel aan, maar is er nog overleg mogelijk over de inhoud van de regeling?

Handelingen I 2018-2019, nr. 29, item 5 p. 15

Minister Koolmees:

De heer Rinnooy Kan, de heer Van de Ven en mevrouw Oomen vroegen naar de AMvB voor een pensioen voor payrollers. Daar zijn inderdaad veel vragen over, die ook in de schriftelijke ronde zijn gesteld. We hebben ook contact gehad met StiPP. Ik begrijp ook heel goed dat het een ingewikkelde, complexe wetgeving is en dat er ook tijd mee gemoeid is om dat netjes uit te werken. Ook de heer Ester vroeg daar trouwens naar. Ik ben bereid om bij de vaststelling van de invoeringsdatum van de payrollpensioenregeling met deze complexiteit rekening te houden. Het pensioenfonds van de uitzendbranche, de StiPP, heeft in het kader van de internetconsultatie aangegeven dat een adequate pensioenregeling pas na de publicatie van het besluit kan worden geïmplementeerd. De betrokken partijen hebben ons gemeld dat zij voor een zorgvuldige implementatie vier kwartalen nodig hebben. Daarmee acht StiPP inwerkingtreding per 1 januari 2020 niet haalbaar. Ook de ABU en de NBBU, de twee uitzendkoepels, hebben grote bezwaren tegen de spoedige inwerkingtreding vanwege de complexiteit. Het zou ook leiden tot uitvoeringstechnische problemen.

Het is een ingewikkelde regeling. Pensioen is gewoon ingewikkeld. Daarom ben ik ook bereid om de sector hierin tegemoet te komen door de inwerkingtreding van de verplichting tot het afsluiten van een adequate pensioenregeling van payrollwerknemers uit te stellen tot 1 januari 2021. Daarmee hebben we ook de tijd om dit op een nette manier te doen.

De heer Van de Ven vroeg in dit kader of er in het geval van uitstel van de AMvB geen verwarring ontstaat. Mijn antwoord is: nee. Er ontstaat per 1 januari 2020 juist helderheid, omdat voor payrollkrachten dezelfde arbeidsvoorwaarden gelden als voor de inlener. Het recht op een adequate pensioenregeling gaat dan gelden per 1 januari 2021 om partijen de gelegenheid te geven om die adequate pensioenregeling ook met elkaar af te spreken.


Brondocumenten


Historie