Verslag van de vergadering van 5 november 2019 (2019/2020 nr. 5)
Status: gerectificeerd
Aanvang: 10.38 uur
De heer Kox i (SP):
Voorzitter. Het is altijd fijn om hier te zijn en te staan, maar het is niet fijn om hier te staan om dit wetsvoorstel te behandelen. Dit is een slecht wetsvoorstel. Dit wetsvoorstel lost niets op. Dit wetsvoorstel is niet eens een doekje voor het bloeden, maar een schaamlap om slecht beleid van de overheid en de regering af te dekken. Het is heel pijnlijk om daar 's morgens mee te beginnen. De staatssecretaris doet er niet ingewikkeld over en schrijft ook dat de overheid al drie jaar in gebreke is om te doen wat wij beloofd hadden.
We moeten nog even de context begrijpen waarbinnen dit is gebeurd. Mevrouw Stienen sprak over een tongbrekende wetstitel. Nog erger dan je tong breken, is iets zeggen wat niet waar is. Toen wij de Participatiewet invoerden, klonk het heel mooi, maar de werkelijkheid was natuurlijk dat we de Wajong gingen uitkleden en dat we de sociale werkplaatsen op slot deden. Mevrouw Oomen meldde dit ook. Dit was een aanslag op de positie van de allerzwaksten in de samenleving. Dat was allemaal om de 2 miljard binnen te halen die we nodig hadden om de crisis te bestrijden. Dus de allerkwetsbaarsten moesten een enorme prijs betalen om het land weer op orde te brengen.
In ruil daarvoor zou er een banenafspraak komen. Het bedrijfsleven zou 100.000 arbeidsplaatsen leveren voor mensen met een arbeidsbeperking en de overheid zou er 25.000 leveren. Mijn partij was daar niet erg enthousiast over. Niet vanwege het doel, maar wel vanwege ons vermoeden dat het mooier werd beloofd dan het zou worden gedaan. Vervolgens kwam er een wetsvoorstel, omdat wij ervoor moesten zorgen dat er een stok is. Als er niet wordt geleverd, dan is er een stok om op te treden. De gedachte was eigenlijk dat wij die stok nodig hadden voor het bedrijfsleven, want waarom had het bedrijfsleven niet altijd al arbeidsplaatsen gecreëerd? Voor de overheid hadden wij geen stok nodig, want die had het in eigen hand. Die kon het toen en die kon het voorbeeld geven. Het is toch buitengewoon cynisch dat het bedrijfsleven in staat is gebleken om mensen met een arbeidsbeperking aan de slag te helpen door de arbeid wat geschikter te maken voor die mensen — want daar zit natuurlijk de oplossing — en dat de overheid al drie jaar lang faalt. Over de stok die wij hadden, zegt de staatssecretaris nu: slaan helpt ook niks, dus wij bergen die stok weg en wij verzinnen iets anders.
Ik begrijp echt niet hoe we tot zo'n wetsvoorstel komen. Als je de memorie van antwoord en de nadere memorie van antwoord leest: het is het ene smoesje na het andere. De staatssecretaris geeft toe dat de overheid faalt, maar ik vind de zin "de regering is zwaar teleurgesteld dat de overheid niet levert" net zoiets als de raad van commissarissen van Shell die zegt "het is toch een schande dat Shell het milieu vervuilt". Het is toch een kwestie van verantwoordelijkheid. De overheid is toch niet ook een sector; die valt toch onder de regering?
Mijn partij was in de Tweede Kamer dusdanig kritisch over het wetsvoorstel dat de stok creëerde, dat zij zei: wij geloven er niet in. In deze Kamer waren we na aanname van de motie-Elzinga waarin werd gezegd dat we in ieder geval snel gaan kijken of de wet werkt, zo rekkelijk dat wij bereid waren om voor te stemmen. Wij zijn niet de meest onredelijke partij in deze Kamer, maar als nu wordt gezegd "eigenlijk blijkt dat de wet niet effectief is", als blijkt dat onze collega's in de TK met hun wantrouwen in deze wet gelijk hadden en vervolgens het wetsvoorstel wordt aangepast door te zeggen "we bergen de stok op", dan zijn wij echt slecht bezig. Ik zou dus eigenlijk willen zeggen: mijn fractie kan niet voor dit wetsvoorstel stemmen, want het lost geen enkel probleem op. Ik heb vorige week bij de Algemene Beschouwingen gezegd: wat goed is kan door; wat slecht is moet weg. Dat geldt voor dit wetsvoorstel. Dit wetsvoorstel is geen oplossing en dient dus ook niet aangenomen te worden. Ik heb eigenlijk niemand hier gehoord die zegt dat dit een goed wetsvoorstel is. Alles is nu gebaseerd op de hoop dat de staatssecretaris met aanvullend beleid haar beleid zal kunnen verbeteren. Ik hoop ook dat dat gaat gebeuren, maar het heeft geen zin om deze wet dan aan te nemen, want we doen er niks mee en we zetten onszelf alleen maar te kijk.
Mevrouw Oomen-Ruijten i (CDA):
Lost het niet aannemen van deze wet wel het probleem op?
De heer Kox (SP):
Nee, het niet aannemen van deze wet lost geen probleem op, maar daarom moeten we geen wet aannemen waarvan zelfs de Raad van State zegt dat het drie keer niks is, in iets chiquere termen. We moeten dat niet doen. Ik vraag mij ook af wat de consequentie moet zijn. De staatssecretaris zegt dat de overheid waarvoor zij verantwoordelijk is, dus waar de regering voor verantwoordelijk is, jaar op jaar heeft gefaald. Wat moet dan de consequentie zijn? Kijk, de uiteindelijke afrekening komt in 2025, maar dan zit deze regering er niet meer. Op welk moment heeft het consequenties dat de staatssecretaris zegt: het beleid dat ik moet dragen, werkt niet? Mevrouw Stienen zegt dat het goed is dat de regering het boetekleed aantrekt. Dat is goed. Dat is eerlijk. Ik heb er de staatssecretaris ook voor gecomplimenteerd, maar laten we ons wel realiseren dat er slachtoffers zijn. De mensen die bij de invoering van de Participatiewet hun kansen om in de sociale werkplaats te gaan werken kwijtraakten, hebben we iets beloofd. Dat gaat over duizenden mensen die we iets beloofd hebben en die we niet leveren. Die mensen zijn de dupe daarvan. Het waren de allerkwetsbaarsten. Die moesten hun rechten inleveren omdat er crisis was en er iets moest gebeuren, en vervolgens hebben we niet geleverd. Die mensen hebben allemaal een gezicht. Zij hebben een naam. Zij hebben een sofinummer. Wat doen we met die mensen? Krijgen die mensen nog iets te horen, behalve dat zij te horen krijgen dat de regering het boetekleed aantrekt? Doen wij ook nog iets met die mensen? Of zeggen wij: jammer, dat is collateral damage?
Mijn partij, mevrouw de voorzitter, zal grote moeite hebben om voor dit wetsvoorstel te kunnen stemmen, maar we luisteren, als altijd, met groot plezier naar de staatssecretaris.
De voorzitter:
Dank u wel.
Wenst één van de leden in de eerste termijn nog het woord te voeren? Dat is niet het geval.
De beraadslaging wordt geschorst.
De voorzitter:
Het volgende onderwerp vangt aan om 11.00 uur, de oorspronkelijke tijd op het schema.