Plenair Van Dijk bij voortzetting behandeling Invoeringswet Omgevingswet



Verslag van de vergadering van 28 januari 2020 (2019/2020 nr. 18)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 10.56 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Van Dijk i (SGP):

Dank u wel, voorzitter. We mogen inmiddels terugzien op een aantal hele fraaie en inhoudelijke bijdragen in eerste termijn. Een van de aardigste, in ieder geval qua vorm en opening, vond ik toch wel die van mijn collega Janssen, die opende met de beroemde Franse romanschrijver Marcel Proust, aan de hand van een paar werken van hem. Heel leuk gevonden, vond ik dat in dit verband, want zoals mijn collega waarschijnlijk ook wel weet, was die Proust extreem gevoelig voor zijn omgeving. Hij was hyperallergisch voor stof, hij was zwaar astmatisch, hij kon ook absoluut niet tegen geluid. Hij sliep in een geluiddichte kamer. Heel leuk gevonden dus, want Proust had zeker iets gevonden van deze Omgevingswet. Maar goed, ik wou niet beginnen met Proust, maar met Goethe. Ik citeer hem. "Als je alle wetten zou moeten bestuderen, zou je geen tijd meer hebben ze te schenden." Ik denk dat dat wel hele ware woorden zijn. Kan de minister de Kamer verzekeren dat dit geen oogmerk van haar is geweest bij de majeure wetgevingsoperatie die wij nu onderhanden hebben?

Voorzitter. Eerst wat fundamentele noties en vragen van de SGP. De Raad van State plaatste in zijn jaarverslag over 2018 kritische noten bij kaderwetten. Tegenover bestuurlijke bewegingsruimte staat minder rechtszekerheid voor burgers. De raad waarschuwde voor het doorschuiven van wetgevende macht van het parlement naar de regering. Ik citeer: "Deze rolopvatting van de wetgever zet het rechtsstatelijk kader — het fundament voor wetgeving — onder druk." De raad geeft aan dat te gemakkelijk voorbij wordt gegaan aan de principiële vraag of de keuze voor kaderwetgeving hoe dan ook gerechtvaardigd is, gelet op het te ordenen maatschappelijk vraagstuk. Ik citeer: "De Omgevingswet is daarvan het duidelijkste en meest verstrekkende voorbeeld." Het adviesorgaan tekent aan dat een eenvoudige rekensom laat zien dat 95% van de regelgeving niet door de wetgever, maar door de regering tot stand wordt gebracht, met ongekend grote beleidsruimte voor het bestuur. Wordt wel voldoende houvast geboden? Ik hoor toch graag nog een keer de reactie van de minister op deze fundamentele kritiek. De SGP heeft ervoor gepleit in aanloop naar de Invoeringswet te kijken naar het alsnog opnemen van belangrijke normen in de Omgevingswet zelf. Dat is niet echt gebeurd. Graag ook hierop een reflectie van de minister.

Voorzitter. De Omgevingswet stimuleert interbestuurlijke samenwerking op basis van prachtige toekomstplannen. Collega Rietkerk gebruikte een heel aantal keren het mooie woord "samenspel". Dat is waar. In dit verband heeft minister Ollongren eerder gesproken over vloeibaar openbaar bestuur, en absoluut, er is inderdaad heel veel samenwerking nodig om de grote opgaven op te pakken. Het mag echter niet zo zijn dat daarmee verantwoordelijkheden en bestuurlijke aansprakelijkheid afgeschoven worden en de democratische legitimiteit van besluiten op losse schroeven komt te staan. Minister Ollongren noemde in haar recente Van Poeljelezing de regionale energiestrategieën die opgesteld worden. Die hebben een duidelijke omgevingscomponent, maar geen juridische status met bijbehorende waarborgen. De bedoeling is wel dat zo'n energiestrategie haar weerslag gaat krijgen in omgevingsverordeningen en omgevingsplannen. In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) worden de instrumenten omgevingsagenda's en NOVI-gebieden genoemd. Bedoeld om samenwerking te stimuleren, maar ze staan niet in de Omgevingswet. Ik hoor graag van de minister hoe voorkomen gaat worden dat bestuurders zich onverhoopt gaan verschuilen achter hogere agenda's en strategieën en dat de democratische legitimiteit door de toenemende interbestuurlijke samenwerking ook vloeibaar wordt.

Mevrouw Kluit i (GroenLinks):

Mag ik de fractie van de SGP vragen hoe zij dit zelf duidt. U noemt een aantal voorbeelden. Ik heb die ook genoemd. Hoe duidt u zelf deze beweging?

De heer Van Dijk (SGP):

Een heel terechte vraag, maar ik vind het ook een moeilijke. Ik stel die vraag niet voor niets aan de minister. Ik erken volkomen dat de interbestuurlijke samenwerking, die de Omgevingswet terecht stimuleert, heel erg nodig is. Mijn vraag is hoe we de balans bewaren zodat het niet ten koste gaat van de democratische legitimiteit. Dit is eerlijk gezegd ook een oprechte vraag aan de minister.

De voorzitter:

U vervolgt uw betoog.

De heer Van Dijk (SGP):

Dan een aantal vragen over onderdelen van de wetgeving. Ik begin met de voorbereidingsprocedure. De Tweede Kamer heeft een amendement aangenomen die het bevoegd gezag de mogelijkheid geeft om de uitgebreide voorbereidingsprocedure toe te passen in plaats van de kortere reguliere procedure. Die mogelijkheid is beperkt tot activiteiten die aanzienlijke gevolgen kunnen hebben of waartegen verschillende belanghebbenden bedenkingen hebben. Die randvoorwaarden zijn uiteraard voor meerdere uitleg vatbaar en kunnen misschien ook zomaar een politieke speelbal worden. Deelt de minister de mening van de SGP dat het hier moet gaan om uitzonderlijke gevallen?

De Omgevingswet en de Omgevingsregeling bepalen na amendering door de Tweede Kamer dat bij aanvraag van een omgevingsvergunning aangegeven moet worden of en, zo ja, hoe sprake is geweest van overleg met de omgeving. De gedachte erachter is zeer sympathiek, maar er is hier ook een risico van onduidelijkheid en onnodige ruis in de aanvraagprocedures. Ik geef een concreet voorbeeld om het even scherp te krijgen. Neem de plaatsing van een dakkapel. Het zal toch niet zo zijn dat hiervoor altijd overleg gevoerd moet worden met de buren, laat staan dat instemming nodig is? Graag een nadere duiding op dit punt.

De SGP zet vraagtekens bij de wijze waarop het kabinet omgaat met schaduwschade en indirecte planschade. Het kabinet schuift het moment van bepaling van het waardeverlies en bijbehorende schadevergoeding van het planstadium naar het moment van vergunningverlening of actie. Daarbovenop komt niet een conservatieve schatting van het normaal maatschappelijke risico, een forfait van 2%, maar juist een verhoging van het standaardforfait naar 4%. De Raad van State was hier knap kritisch over. Een omgevingsvisie kan al haar schaduw vooruitwerpen en invloed hebben op de waarde van woningen en de mogelijkheden voor bedrijfsontwikkeling en een omgevingsplan nog meer. Ik constateer het volgende en de vraag is of we dat willen. In de praktijk gaan burgers en bedrijven dus meer schaduwschade en indirecte planschade zonder vergoeding op hun bord krijgen.

De minister geeft in de schriftelijke reactie aan dat het effect van het omgevingsplan op tussentijdse waardeschommelingen beperkt zal zijn. Inderdaad, over het algemeen zal dat best het geval zijn, maar in bijzondere gevallen kan dat echter anders liggen. Ik heb daar zorg over. We kennen 355 gemeenten en miljoenen gebouwen. Dan kan dit aantal bijzondere gevallen nog best hoog liggen.

De minister geeft aan dat het wenselijk is dat omgevingsplannen globaal ingevuld worden en dat vergoeding van planschade dit belemmert. Inderdaad, maar punt is wel dat je, ook als een omgevingsplan op onderdelen wél concreet ingevuld wordt, nog steeds geen recht hebt op schadevergoeding. Is er geen middenweg denkbaar tussen de huidige situatie met een vergoeding voor indirecte planschade en een minimumforfait van 2% en de nogal stevige lijn van de minister van geen vergoeding van indirecte planschade en een forfait van 4%, nog afgezien van de schaduwschade van omgevingsvisies. Kan de minister hier op een bepaalde manier onderzoek naar doen? Ik wil hierbij vooral het volgende beklemtonen. Laten we niet vergeten dat het uitzicht op een redelijke tegemoetkoming, schadevergoeding, de medewerking van partijen aan ruimtelijke ontwikkeling kan verbeteren, met alle versnelling die daarmee gepaard kan gaan.

Ik heb een aantal vragen over de invoering. Er is een discussie tussen juristen over de vraag of de provinciale omgevingsverordening al vóór het van kracht worden van de Omgevingswet voorbereid en vastgesteld mag worden. De een zegt dat het vaker op deze manier gebeurt en de ander zegt dat in dit specifieke geval de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is, maar dat die nog geen wettelijke basis heeft. In de schriftelijke ronde is hierover van gedachten gewisseld. Om het ook voor mijzelf even goed duidelijk te hebben: hoe kan de minister garanderen dat omgevingsverordeningen die vóór 1 januari 2021 vastgesteld worden niet vernietigd worden?

Vanaf 2021 worden oude bestemmingsplannen bevroren en gaan als zodanig over naar het omgevingsplan. Stukje bij beetje worden de oude regels vervangen door de nieuwe omgevingsregels. Experts vragen zich af of gemeenten het aankunnen bij deze stap-voor-stapbenadering steeds de gewenste integraliteit voor ogen te houden. De kans is aanwezig dat ervoor gekozen wordt om nog snel voor 2021 allerlei planwijzigingen in gang te zetten en om na 2021 te gaan werken met afwijkvergunningen. Zou het niet denkbaar en haalbaar zijn om gemeenten de ruimte te geven om het omgevingsplan grondig aan te pakken en in de tussentijd de mogelijkheid te houden om het oude bestemmingsplan aan te passen?

Voorzitter, tot slot het DSO. Collega Verkerk zal er straks wat uitgebreider ook namens de SGP op ingaan. Ik maak een paar hoofdopmerkingen. Een belangrijke vraag natuurlijk: is invoering per 1 januari 2021 haalbaar? Een belangrijke pijler van het nieuwe stelsel is het DSO. Tijdens het laatste rondetafelgesprek werd aangegeven dat het DSO nog in een laboratoriumstadium is. Er is veel gedaan, maar er is ook vertraging en nog veel werk aan de winkel, zeker als je naar het ideale scenario wil waarin voor initiatiefnemers met een druk op de knop alle ruimtelijke informatie inzichtelijk is.

Betrokkenen geven aan dat meer budget nodig is om het tot een goed einde te brengen. Er is ook oefentijd nodig voor gemeenten. Om het even op scherp te zetten: is de wens om op 1 januari 2021 van start te gaan niet te veel de vader van de gedachte? Waarom denkt de minister dat het verantwoord is, terwijl nog zo veel werk verzet moet worden? Komt er extra budget? Goede bedoelingen zijn geen garantie voor goede resultaten. Bestuurders en managers willen nog wel eens een te zonnige bril opzetten. Ook de ambtenaren op de werkvloer en vergunningaanvragers moeten ermee uit de voeten kunnen. Graag zorgvuldigheid boven snelheid.

Ik zie uit naar de beantwoording, dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Dijk. Dan is het woord aan de heer Nicolaï namens de Partij voor de Dieren.