Plenair Klip-Martin bij behandeling Aanvullingswet bodem Omgevingswet



Verslag van de vergadering van 11 februari 2020 (2019/2020 nr. 20)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 11.20 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Klip-Martin i (VVD):

Voorzitter, dank u wel. Allereerst begin ik, net als bij het debat over de Invoeringswet Omgevingswet, in het kader van ons integriteitsbeleid met een opmerking vooraf. Ik ben namelijk zowel als gedeputeerde als ook als dijkgraaf in het verleden betrokken geweest bij de opstelling van de Structuurvisie Ondergrond, Strong genaamd, zeg maar de driedimensionale evenknie van de NOVI. Strong staat in principe los van dit wetsvoorstel, maar het leek me goed om het u te melden: met dit wetsvoorstel heb ik nooit iets te maken gehad.

Voorzitter. Na het aannemen — vermoedelijk vandaag, maar dat weten we natuurlijk nog niet helemaal — van de Invoeringswet Omgevingswet behandelt de Eerste Kamer vanaf vandaag in de loop van de volgende weken de vier aanvullingswetten betreffende geluid, bodem, natuur en grondeigendom. Eigenlijk zijn die vijf wetten, samen met de bijbehorende invoerings- en aanvullingsbesluiten, te beschouwen als grote amendementen op de Omgevingswet.

De bodem is de grond van ons bestaan. Dat was ooit de titel van een onderzoeksverslag. Eigenlijk een korte samenvatting van de steeds belangrijkere rol die de bodem en ondergrond spelen in de ruimtelijke ontwikkeling van ons land. Van drinkwatergrondstof tot bodemenergie en ultradiepe geothermie, van waterberging in het kader van klimaatadaptatie tot de schragende functie voor woningbouw, van bodemdaling tot huisvesting van buizen, kabels en leidingen, van natuurherstel tot delfstoffenwinning en gasopslag. Ook hier zijn monitoring en evaluatie van het allergrootste belang. Mijn fractie vraagt aan de minister welke ijkpunten bij deze monitoring specifiek gehanteerd zullen worden.

Voorzitter. In hoofdzake gaat het bij het voorliggende wetsvoorstel over de inbouw van de Wet bodembescherming in de Omgevingswet. De doelstelling van het bodembeleid blijft ongewijzigd, namelijk het waarborgen van de gebruikswaarde van de bodem, zowel wat betreft de vaste als ook de vloeibare bestanddelen, én het faciliteren van een duurzaam gebruik van de functionele eigenschappen van de bodem. Kortom, optimaal benutten en maximaal beschermen, hét adagium van de Omgevingswet. Of anders geformuleerd: het waarborgen van de kwaliteit in combinatie met het ruimte geven voor ontwikkeling — je hoort het de commissie-Brundtland in 1987 formuleren.

Dat evenwicht tussen benutten en beschermen wordt geborgd door de onderlinge samenhang van drie pijlers. Allereerst de bescherming van de bodem tegen nieuwe verontreinigingen en aantasting. Die pijler is duidelijk. Verdere vervuiling of aantasting zijn verboden en bij een ongeval of ongewoon voorval dient direct actie genomen te worden om de ontstane humane en ecologische risico's te beheersen. Beschermen dus, via zorgplicht en algemene regels op rijksniveau, gericht op preventie, soms met ruimte voor aanvullende regels bij decentrale overheden, waardoor handhaving overigens nog belangrijker wordt.

Pijler twee behelst het meewegen van de bodemkwaliteit bij de afweging van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving in relatie tot het evenwichtig toedelen van functies aan locaties. Anders geformuleerd: de normen voor een toelaatbare bodemverontreiniging, hoewel dat een beetje vreemd klinkt, worden bepaald door het huidige of beoogde gebruik van de bodem. Dit normenstelsel biedt bescherming aan de gezondheid van mens en milieu. Benutten dus, maar wel met inachtneming van pijler één. Verantwoord benutten dus, met bestuurlijke afwegingsruimte voor gemeenten, en bodembeleid wordt meer gebiedsgericht in plaats van bestemmingsgericht.

Op het vorige punt kom ik zo nog even gedetailleerder terug met een vraag, maar nu eerst de derde pijler. De derde pijler behelst het duurzaam en doelmatig beheren van de resterende historische verontreiniging en aantastingen. Dat is eigenlijk het doortrekken van de al jaren geleden ingezette lijn dat niet alle vervuilde grond altijd à la Lekkerkerk volledig hoeft te worden afgegraven, maar wel actief onder controle en actief beheerd moet blijven. Daadwerkelijke sanering is, zoals ook nu, aan de orde bij onaanvaardbare risico's voor de gezondheid en ecologie. Daarbij schuift de verantwoordelijkheid — we hebben dat natuurlijk allemaal gelezen — van de twaalf provincies en 29 grote gemeenten naar alle 355 gemeenten.

Hoewel zoals gezegd de koers van het bodembeleid op hoofdlijnen hetzelfde blijft, zijn er accentverschuivingen in de aanpak: van sanering om milieuhygiënische redenen naar regels stellen aan activiteiten in het omgevingsplan. Dat betekent dus de introductie van een activiteitengerichte benadering, van centraal gereguleerd naar meer decentrale bestuurlijke afwegingsruimten. Daarbij is het ook de verwachting dat er een grote besparing is te bereiken op de kosten van bodemonderzoek als gemeenten hun bodeminformatie goed op orde hebben. Dat kan namelijk betekenen dat bodemonderzoek alleen nodig is bij verdachte locaties.

Tegen de achtergrond van deze genoemde accentverschuiving heeft de VVD-fractie de volgende vragen. De regering merkt meerdere keren op dat de nieuwe wet- en regelgeving niet alleen moet leiden tot bescherming maar ook tot verbetering van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Hoe draagt de nieuwe bodemregelgeving, van projectgericht naar gebiedsgericht, daaraan bij? Aan dit punt is ook al aandacht besteed in de schriftelijke gedachtewisselingen tussen Kamer en regering, maar toch horen de leden van mijn fractie ook nu tijdens het debat graag de duidelijke visie van de minister op dit punt.

De omgevingsvisie en het omgevingsplan vormen de basis voor de benadering van de driedimensionale fysieke leefomgeving. Met dit wetsvoorstel wordt, zoals gezegd, alleen de Wet bodembescherming in de systematiek van de Omgevingswet ingebracht, maar het totale beleid dat relevant is voor een integrale en verantwoorde benadering van bodem en ondergrond is vervat in een aantal structuurvisies, beleidsnota's en akkoorden. In de memorie van toelichting bespreekt de regering een aantal wetten, waarvan onderdelen zullen overgaan naar de Omgevingswet, zoals de Mijnbouwwet en de Ontgrondingenwet. Wat is daarbij de planning en over welke onderdelen gaat het dan? De VVD-fractie gaat er daarbij van uit dat deze wetten in afgeslankte vorm blijven bestaan. Klopt deze constatering, zo vragen wij de minister. Maar er zijn meer beleidsstukken, zoals de Nationale Structuurvisie Ondergrond, de Beleidsnota Drinkwater, de Structuurvisie Buisleidingen, het Bestuursakkoord Water, het klimaatbeleid enzovoort. Is het de bedoeling van de regering dat waarschijnlijk delen van sommige van deze afspraken op termijn ook in het omgevingswetstelsel, zoals bijvoorbeeld Bal of het Bbl, worden opgenomen?

Voorzitter. Ervan uitgaande dat de historische verontreinigingen, die zogenoemde spoedlocaties, zijn gesaneerd of beheerst — hier wordt al sinds 1980 aan gewerkt — zouden saneringsmaatregelen alleen noodzakelijk zijn bij nieuwbouw of functiewijziging. Voor onverwachte, niet eerder gesignaleerde, risicovolle bodemverontreiniging is de toevalsvondst geïntroduceerd vanuit de gedachte dat dit niet zo vaak voorkomt. Maar nieuwe inzichten laten zien dat er nog wel wat meer ongewenste stoffen in onze bodem zitten, zoals lood en een aantal andere opkomende zeer zorgwekkende stoffen. En dan kom je natuurlijk uit bij de actuele pfas-problematiek. De regering constateert correct dat deze in beginsel geen consequenties heeft voor de Aanvullingswet bodem, die zich voornamelijk richt op de sanering van historische bodemverontreinigingen. Ik citeer de regering: "Indien naar aanleiding van de pfas-problematiek aanpassing van de regelgeving in de toekomst aan de orde is, zal dit te zijner tijd in de regelgeving worden verwerkt conform de reguliere procedure." Er treedt volgens de regering in feite geen verschuiving op in de verdeling van verantwoordelijkheden. "De vervuiler betaalt" blijft gehandhaafd.

Voorzitter. Technisch-juridisch is dat volkomen juist, maar in de praktijk maken de gemeenten zich begrijpelijkerwijs toch zorgen over de financiële gevolgen. Gaan deze vervuilde locaties straks onder de zorgplicht vallen, onder het mom van nieuwe gevallen? Dan zijn de gemeenten aan zet. Maar het Rijk heeft deze stoffen nooit verboden en er in het verleden ook niet voor gewaarschuwd. Kan de minister hier misschien iets dieper op ingaan? Zij geeft aan in gesprek te zijn met de medeoverheden over de hele breedte van dit type vervolgafspraken en onze vraag is hoever die gesprekken gevorderd zijn.

Voorzitter. Dan het aspect "kennis". Wij hebben er ook veel aandacht aan besteed bij de invoeringswet. Kennis is ook zeker bij beheer en gebruik van bodem en ondergrond essentieel. Dan gaat het om kennisontwikkeling, kennisverspreiding en toepassing van kennis in de praktijk. En dat is bij bodem en ondergrond nog veel belangrijker dan bij de bovengrondse ruimte. Je kunt in de bodem namelijk iets heel vaak maar één keer goed of fout doen en vergissingen zijn ondergronds vaak niet te herstellen. Hoe zijn deze hoogst noodzakelijke kenniscomponenten structureel geborgd, vraagt de VVD-fractie aan de minister. In de memorie van antwoord en ook in de nadere memorie van antwoord spreekt de regering over het verkennen van dit punt, maar het woordje "verkennen" baart mijn fractie in dit stadium zorgen. Hoe zit dit nu precies qua kennisborging, is onze vraag. Die vraag heeft een directe relatie met uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid en dan kom je natuurlijk toch ook bij het stuk dat gister gepubliceerd is en waar al heel veel over heen en weer is gecommuniceerd. Hoe relateert de minister dat, met name waar het over de bodemcomponent gaat, aan de grote zorg in de relatie tussen kennis aan de ene kant en vergunning en handhaving aan de andere kant? Daar hebben we het vandaag immers over.

De leidraad van de Structuurvisie Ondergrond, zo schrijft de regering, is duurzaam, veilig en efficiënt gebruik van bodem en ondergrond. Ik zei het al: met een evenwichtige balans tussen nut en beschermen. Kernpunten hierbij zijn het verbinden van ondergrond en bovengrond via driedimensionale ruimtelijke ordening, het toepassen van de watersysteembenadering, goede samenwerking tussen alle overheden en het betrekken van de omgeving. Is de regering het met de leden van mijn fractie eens dat je het eigenlijk over 4D ruimtelijke ordening zou moeten hebben? Waarbij die vierde D de factor tijd betreft. Ik heb daar in ieder geval in de schriftelijke behandeling niets over gelezen. De volgorde van het gebruik van bodem en ondergrond is namelijk, zeker bij de voorgestane integrale benadering van gebruik versus bescherming, uiterst belangrijk. Het is voor ons een cruciaal punt bij het kennisprogramma. Hoe denkt de minister hierover en kan zij toezeggen dat dit punt wordt meegenomen?

Voorzitter, ik sluit af. Ik dank zowel de minister als alle betrokken ambtenaren voor de vele info die we ook bij deze aanvullingswet hebben gekregen. En zoals altijd zijn de leden van de VVD- fractie zeer geïnteresseerd in de antwoorden van de minister.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Klip. Dan is het woord aan de heer Rietkerk.