Verslag van de vergadering van 3 maart 2020 (2019/2020 nr. 22)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 15.10 uur
De heer Vendrik i (GroenLinks):
Meneer de voorzitter, dank u wel. Het was volgens mij in 2008 geen grote herenboerenfamilie met een geschiedenis van eeuwen en het was ook geen adellijke familie met veel oud geld, maar het bleek in 2008 een bank te zijn die over de meest omvangrijke portefeuille van speculatieve grondposities beschikte. Een bank. Dat is misschien goed om ons vandaag de dag nog even te realiseren als we het hebben over modern grondbezit. Dat zijn vandaag de dag vaak financiële instellingen die niet een grondpositie verwerven om daar iets te ontwikkelen of tot ontwikkeling te brengen, zoals vaak in het debat en ook vandaag hier wordt voorgesteld, maar het zijn financiële instellingen die dit als een markt van groeiend risico voor minder rendement hebben ontdekt, en dat deden ze toen ook al. Het is interessant om te zien dat het eigenlijk per ongeluk gebeurde dat we dit wisten. Ik heb het dan over Fortis, onderdeel van ABN AMRO. U weet nog hoe de Nederlandse regering in oktober 2008 de Nederlandse onderdelen van dat grote, net nieuwe concern overnam. En per ongeluk effectueerde Wouter Bos daarmee eigenlijk de grootste nationalisatie van grondbezit in de Nederlandse geschiedenis, zonder het zelf te weten. Precies dezelfde operatie waar Joop den Uyl 31 jaar eerder over was gestruikeld. Het is de ironie van de geschiedenis en ook vandaag de dag is de les van wat er in die periode is gebeurd, nog relevant.
Voorzitter. De Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet is natuurlijk onlosmakelijk verbonden met de brede herziening van het hele omgevingsrechttraject. Bij de Invoeringswet Omgevingswet die onlangs hier werd behandeld heeft mijn collega Saskia Kluit al omstandig de zorgen van de GroenLinksfractie over deze uiterst omvangrijke operatie kenbaar gemaakt. Wat ons betreft zijn de voorwaarden voor een succesvolle landing van deze operatie en de uitvoering, die nu voor 1 januari 2021 in de boeken staat, niet voldoende op orde. Dat betreft bijvoorbeeld de digitale ontsluiting en de belasting van de rechterlijke macht, maar we hebben ook grote zorgen over de balans tussen beschermen en benutten. De zeggenschap van gemeenteraden, Provinciale Staten en burgers is wat ons betreft onvoldoende verzekerd. Op deze wijze kan mijn fractie dan ook geen steun verlenen aan deze algehele operatie. Dat speelt natuurlijk ook vanmiddag bij de bespreking van deze specifieke aanvullingswet.
Voorzitter. Het oogmerk van voorliggend wetsvoorstel is, zo begrijpen wij, de inzet van de regering om de bestaande spelregels voor voorkeursrecht, onteigening en landinrichting zo beleidsneutraal mogelijk om te zetten in een nieuwe wettelijke verordening. Daarnaast worden mogelijkheden voor kavelruil in stedelijk gebied en organische gebiedsontwikkeling toegevoegd. Dat moet dan tot een robuust en uitvoerbaar stelsel leiden met een balans tussen het bevoegd gezag dat waakt over publiek belang en het respect voor het eigendom van private grondeigenaren. Terwijl deze wetgevingsoperatie loopt, staat het kabinet nu in 2020 voor de taak om de stikstofproblematiek aan te pakken en bovendien de acute problemen op de woningmarkt te lijf te gaan. Collega's spraken er terecht ook al over. Deze minister weet dat als geen ander. Over de problemen in de woningmarkt is onlangs in de Tweede Kamer een stevig debat gevoerd, waarbij het kabinet, zo hebben wij begrepen, aangaf een meer centrale regie te willen voeren op de woningbouwopgave. Nou is de vraag of dat nou betekenis heeft voor het onderhavige wetsvoorstel. Ons lijkt dat dat wel het geval is. Zo ja, hoe zit dat dan precies? Graag nadere toelichting en duiding van de minister.
Voorzitter. Ik kom terug op mijn begin. Het volgende is relevant. De macro-economische condities van Nederland — dat geldt voor heel veel landen in het Westen — hebben zich de afgelopen jaren aanzienlijk gewijzigd, met name door vergrijzing en kapitaalsextensievere economische ontwikkeling zijn de rentes spectaculair gedaald. Dat gaat de komende jaren ook echt zo blijven, wat de ECB daar ook aan toe- of afdoet. Het gevolg hiervan is dat hier duurzaam een extra impuls wordt gegeven aan de verdere financialisering van de economie. Dat is nu al zichtbaar in grote steden, waarbij kapitaal op zoek gaat naar rendement en zich grote posities verschaft op de vastgoedmarkt. Dat is ook van wezenlijk belang voor de toekomst van de grondmarkt en nu ook merkbaar en zichtbaar in stijgende grondprijzen in Nederland. Met het uitponden van grondbezit en het innemen van strategische speculatieve posities proberen beleggers zich te verzekeren van goede rendementen. Dat mag vanuit hun optiek bezien rationeel lijken, maar wij bezien dat vanuit het publiek belang met grote zorg. Het leidt namelijk tot een opstuwende werking van grondprijzen, maakt nieuwbouw duurder, belemmert de transitie van bijvoorbeeld gangbare boeren naar duurzame kringlooplandbouw en heeft ongetwijfeld ook gevolgen voor de slagkracht en de kansen voor groene gebiedsontwikkeling door het bevoegd gezag. Mijn vraag aan deze minister is hoe de regering deze situatie beoordeelt. Biedt in dat licht dit voorliggende wetsvoorstel het bevoegd gezag voldoende ruimte om effectief te opereren in een overvolle en drukke grondmarkt? Dat lijkt ons ook hier vanmiddag een relevante vraag.
Voorzitter. Het valt mij op dat het fundamentelere vraagstuk, van de waarde van grond en wie dat eigenlijk toekomst, een oud, klassiek vraagstuk, in dit wetsvoorstel eigenlijk niet expliciet wordt geadresseerd. Het uitgangspunt was, is en blijft het respecteren van het particuliere eigendomsrecht, waarop alleen in welomschreven gevallen een uitzondering mag worden gemaakt. Maar dat is, zoals wel blijkt uit de historie, bepaald geen vanzelfsprekendheid. Het blijkt al uit de positie van de liberalen pak hem beet een eeuw geleden, die ooit, terecht, aan de basis stonden van het huidige erfpachtstelsel. Zij zagen toen al in dat de waarde en eventuele waardevermeerdering van grond uiteindelijk altijd de gemeenschap hoort toe te vallen. Dat debat is, zoals ik net al aangaf, vandaag opnieuw actueel. Grond is en wordt een steeds lucratiever bezit in een druk land met veel opgaves. Waardestijging van grond komt in de regel de bezitter toe, ook al is de waardestijging het gevolg van publieke investeringen in een gebied. Dat is wat ons betreft een essentiële weeffout in het huidige stelsel. Dat gaat zich ook de komende jaren steeds meer laten zien. In het kader van het kostenverhaal kan wel degelijk een beroep worden gedaan op een exploitant om bij te dragen in de kosten van deze investeringen, maar de ware stijging zelf blijft buiten beschouwing. Waarom is dat eigenlijk terecht? Waarom gaan we daarmee door, vraag ik aan de regering.
Voorzitter. Deze Aanvullingswet is, zoals ook in de schriftelijke behandeling al uitvoerig aan de orde is gesteld door meerdere fracties, nogal substantieel aangepast in de Tweede Kamer. Mijn politieke vrienden in de Tweede Kamer hebben daar het hunne aan willen bijdragen en dat is aardig gelukt. Dat betrof ten dele wijzigingsvoorstellen die beoogden de oorspronkelijke bepalingen ten aanzien van het voorkeursrecht te handhaven. Dat roept de volgende vraag op; volgens mij stelde de heer Crone een soortgelijke vraag aan de minister. Zie ik het goed dat de regering oorspronkelijk aanstuurde op een beleidsneutrale omzetting van staande regels in de Omgevingswet, maar dat dat uitgangspunt toch min of meer verlaten is, getuige de toelichting van het kabinet in de Tweede Kamer in de schriftelijke behandeling hierover? Het is mij eerlijk gezegd niet helemaal duidelijk hoe we de politieke geschiedenis van dit wetsvoorstel moeten duiden en wanneer nu wel en wanneer niet beleidsrijke omzettingen door het kabinet worden beoogd. Voor zover mij dat nu wel duidelijk is, valt op dat in het oorspronkelijke wetsvoorstel dat aan de Tweede Kamer werd voorgelegd, vooral wijzigingen van materiële aard waren opgenomen die per saldo gunstig uitpakten voor de particuliere grondbezitters. Ik noemde al de voorkeursrechten, maar zie ook het voorstel voor de opschortende werking van de claim van zelfrealisatie. Die voorstellen zijn gelukkig, zeg ik met de heer Crone, door de Tweede Kamer terecht gecorrigeerd. Maar waar komt deze opstelling van de regering vandaan? Welk oogmerk had zij en heeft zij om deze beleidswijzigingen in het oorspronkelijke voorstel te willen doorvoeren?
Voorzitter. Tot slot heb ik nog een paar losse opmerkingen. Per brief van 3 februari heeft de minister aangegeven de mogelijkheden voor het privaatrechtelijk contracteren van financiële bijdragen te willen verruimen in het aanwijzingsbesluit. Dat volgde natuurlijk op het amendement van de heer Ronnes in het najaar. Mijn vraag is welke mogelijke consequenties dat nu kan hebben voor duurzame-energieprojecten. We hebben de brief van de minister van 3 februari daarop proberen te spellen. Het is namelijk nu reeds staande praktijk dat exploitanten van duurzame-energieprojecten meer dan eens gevraagd wordt om bij te dragen aan bijvoorbeeld een omgevingsfonds. Er wordt meer dan eens ruimte gemaakt voor gedeeld lokaal eigenaarschap. De heer Crone verwees daar ook naar. Dat is ook expliciet afgesproken voor de komende jaren in het Klimaatakkoord. Dat is heel goed en cruciaal voor een snelle transitie. Ik neem aan, maar vraag het even voor de zekerheid, dat het niet de bedoeling is van deze minister dat een goede exploitatie van duurzame-energieprojecten nog verder wordt belast met aanvullende private financiële bijdragen. Hoe zit dat precies? Zit er een anticumulatie, een stapeling? Waar koersen we nu precies op af? Er mag zeker ook van exploitanten van duurzame-energieprojecten gevraagd worden om het leveren van een fair share in het gebied waar ze opereren. Wat ons betreft heeft lokaal eigendom en medebewind van bewoners het absolute voorkeursrecht, maar het is wel de bedoeling dat de transitie doorgaat. Ik neem aan dat deze minister het daar van harte mee eens is. Ik vraag haar om een toelichting wat hiervan precies de portee is.
Voorzitter. Ik was gecharmeerd van de vragen van de heer Verkerk over de generieke compensatieregeling en sluit me ten slotte graag aan bij de vragen van mevrouw Moonen over de verplichte herverkaveling in stedelijk gebied.
Tot zover, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Vendrik. Ik constateer dat geen van de leden nog het woord wenst in eerste termijn. De minister heeft behoefte om te schorsen tot 16.00 uur. Ik stel voor dat te doen. Ik maak de leden erop attent dat de commissie IWO direct na deze schorsing zal aanvangen in commissiekamer 3.