Verslag van de vergadering van 21 april 2020 (2019/2020 nr. 25)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 19.31 uur
De heer Van Apeldoorn i (SP):
Voorzitter, dank. In deze tijden van corona en de door de pandemie veroorzaakte gezondheidscrisis en economische crisis lijken andere zaken ineens minder belangrijk. Toch is het wetsvoorstel dat we hier vandaag behandelen, niet onbelangrijk.
Voorzitter. Het spreekt voor zich dat mijn fractie het doel van de vierde Anti-witwasrichtlijn en ook de nu voorliggende wijziging daarvan, namelijk het bestrijden van witwassen, van harte ondersteunt. Deze praktijken dienen uiteraard ook bestreden te worden wanneer deze zich voordoen met het gebruik van virtuele valuta. Dat is een aspect waar de wijziging van de voorliggende richtlijn in het bijzonder betrekking op heeft. Waar over het doel geen discussie hoeft te bestaan, heeft mijn fractie wel wat zorgen of vragen over het middel, in bijzonder met betrekking tot de vraag hoe dat middel precies is vormgegeven in de voorliggende implementatiewet. Ook hebben wij zorgen over wat het betekent voor de kleine fintechbedrijven en start-ups die binnen Nederland actief zijn in deze sector.
In twee schriftelijke rondes hebben wij over deze aspecten ook verschillende vragen gesteld, maar helaas hebben we nog niet geheel bevredigende antwoorden gehad c.q. roepen de antwoorden weer nieuwe vragen op. Daarom heb ik nog de volgende vragen aan de minister. In de eerste plaats is er nog veel onduidelijkheid over de omvang van het probleem. Witwassen in het algemeen is een groot probleem; andere fracties refereerden daar reeds aan. Dat erkent mijn fractie ook en dat vergt misschien nog wel een verdergaande aanpak. Maar vandaag hebben we het specifiek over witwassen via virtuele valuta. Hoe vaak komt dat nu precies voor, bijvoorbeeld ook in vergelijking met giraal geld en cash? Dat zijn toch relevante vragen ten aanzien van het voorliggende wetsvoorstel, maar de minister zegt het niet te weten. Natuurlijk begrijpt mijn fractie dat het lastig is om hier data over te verkrijgen, maar mogelijk is het probleem waar wij het over hebben, slechts van geringe omvang. Nogmaals, niet het probleem van witwassen in het algemeen, maar via virtuele valuta.
Natuurlijk moet je witwassen te allen tijde aanpakken; daarover moet geen misverstand bestaan. Dat geldt ook in het geval van cryptovaluta, nog los van de wenselijkheid van deze valuta. In de ogen van mijn fractie kunnen virtuele of digitale munten in het algemeen nuttig zijn bij het bieden van alternatieven voor het door de banken gedomineerde financiële systeem en betalingsverkeer. Hoe dan ook, het fenomeen cryptovaluta bestaat en zal in de toekomst waarschijnlijk alleen maar grotere, zij het nog andere dan de huidige, vormen aannemen. Het is dus goed dat ook dit ten aanzien van witwassen adequaat gereguleerd wordt.
Maar er zijn wel vragen over de effectiviteit en de daaraan gerelateerde proportionaliteit. In de Tweede Kamer is al gewezen op het waterbedeffect. Criminelen zullen hun toevlucht nemen tot het niet-gereguleerde deel van de cryptovaluta via de zogenaamde non-custodial wallets. We hebben het vandaag dus over het reguleren van bedrijven die zogenaamde bewaarportemonnees, custodial wallets, aanbieden, maar daar zullen criminelen die geld willen witwassen vermoedelijk weinig gebruik van maken, zeker niet na de implementatie van deze Europese richtlijn. Ook over het waterbedeffect zegt de minister dat hij daar vooralsnog weinig zicht op heeft. Dat heeft hij in de Tweede Kamer gezegd. Maar hij heeft ook in de Tweede Kamer toegezegd dat dit gemonitord zal worden en dat er zo nodig extra maatregelen overwogen zullen worden. Misschien kan de minister hier nog eens nader toelichten hoe hij dat gaat monitoren en welke extra maatregelen eventueel genomen kunnen worden, en op welke termijn.
Maar de vraag is dus alsnog hoe effectief deze voorliggende wetgeving is. Daarmee wordt de vraag naar de uitvoering ervan en naar de verwachte kosten voor de sector des te relevanter. Zoals bekend zijn het ook in Nederland vooral kleine bedrijven, start-ups, die actief zijn in deze sector. Los van hoe je precies over het fenomeen van cryptomunten denkt, lijkt het mijn fractie niet wenselijk dat zolang het fenomeen bestaat, deze bedrijvigheid volledig in handen van grote spelers komt. Ook hier moeten we waken voor de toch al niet geringe diversiteit binnen de commerciële financiële dienstverlening. Het is dus in dit licht dat mijn fractie zorgen heeft over de mogelijke hoge administratieve kosten van deze implementatiewet voor bedrijven en bedrijfjes die het betreft. De minister heeft eerder gezegd — want dit is ook in de Tweede Kamer uitvoerig aan de orde geweest — zich niet helemaal in dit beeld te herkennen, maar heeft wel uitgesproken hiernaar te willen kijken. Ook is door de Tweede Kamer een motie aangenomen op basis waarvan de minister de uitwerking van deze wet op kleine ondernemingen zal monitoren. Dat is mooi, en uiteraard worden wij ook graag geïnformeerd over de uitkomsten hiervan.
Toch nog de vraag aan de minister hoe hij verklaart dat de sector zelf wel degelijk vreest dat deze kosten niet goed op te brengen zijn. Volgens De Nederlandsche Bank — dat is inmiddels bekend geworden — zullen de registratiekosten voor cryptodiensten alleen al op €34.000 komen te liggen. Dat is meer dan vergelijkbare kosten voor sommige andere instellingen zoals trustkantoren. Is dit de orde van grootte — zo vraag ik de minister — die de minister zelf ook verwacht en voor ogen had op het moment dat dit wetsvoorstel werd geformuleerd? Vindt hij het een billijk bedrag? Kan hij zich voorstellen dat het voor sommige kleine fintechbedrijven een fors bedrag is en mogelijk prohibitief?
Voorzitter. Ook vraag ik de minister meer duidelijkheid te verschaffen over waar deze kosten nu precies mee samenhangen en of dit ook anders had gekund. Of is dit vooral overgelaten aan de toezichthouder, DNB? Uit de beantwoording van de schriftelijke vragen wordt duidelijk dat volgens de minister een en ander nodig is voor de gekozen toezichthouder, DNB, om effectief toezicht te kunnen houden. Het is nu eenmaal de afspraak dat deze kosten worden doorberekend. De sector voelt zich echter in zoverre bedrogen dat volgens hen hiermee eisen gesteld worden — vertaald in hogere administratieve lasten — die niet in de gewijzigde richtlijn zelf zijn opgenomen en die ook uitgaan boven het voorstel zoals dat in de consultatie aan de sector was voorgelegd. Dat komt doordat een en ander is vastgelegd in het uitvoeringsbesluit in plaats van in de wet zelf. Kan de minister op deze hele gang van zaken nog eens reflecteren? Begrijpt hij misschien inmiddels beter waar de zorgen van de betreffende sector vandaan komen?
Hieraan gerelateerd is ook de vraag of er nu niet te veel is vastgelegd in het uitvoeringsbesluit. Daarbij gaat het om zaken die, omdat zij mogelijk toch grote materiële gevolgen hebben voor de reguliere sector, beter toch in het voorstel opgenomen hadden kunnen worden. Zeker ook in dit huis wordt terecht veel waarde gehecht aan het principe dat de wet normstellend is en dat het onwenselijk is dat eigenlijke normen in de gedelegeerde wetgeving in uitvoeringsregelingen worden gestopt. Zoals bekend gebeurt dat laatste evengoed, zeker met implementatiewetten, regelmatig. Maar dat maakt deze praktijk in de ogen van mijn fractie nog niet wenselijk. Graag een reactie van de minister.
De minister schrijft in antwoord op nadere vragen van ons dat het hier gaat om nadere uitwerking op detailniveau en dat het daarom niet passend is om op wetsniveau te worden opgenomen. Maar misschien kan de minister er nog even op reflecteren dat de sector dit in ieder geval anders ziet en dat men van mening is dat materiële eisen sinds de consulatie op basis van het wetsvoorstel wel degelijk substantieel gewijzigd zijn. Ik zeg niet dat deze eisen per se onredelijk of onwenselijk zouden zijn — misschien zijn ze wel noodzakelijk — maar ik vraag het me wel af. Mijn probleem is nu vooral dat ik er niet goed over kan oordelen omdat deze geen onderdeel uitmaken van het voorliggende wetsvoorstel. Misschien kan de minister hier toch nog wat nader op ingaan, zodat mijn fractie tot een zo goed mogelijke afweging kan komen. Want nogmaals, wij steunen het doel van de voorliggende implementatiewet van harte.
Voorzitter. Intussen zie ik zoals altijd uit naar de beantwoording door deze minister en wens ik hem nog meer dan normaal in deze bijzondere tijd veel gezondheid, wijsheid en sterkte met al zijn werkzaamheden toe. We zien uit naar het volgende debat.
Dank.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Apeldoorn. Dan is het woord aan de heer Ester, die het woord zal voeren namens de fractie van de ChristenUnie.