Plenair Ganzevoort bij behandeling Meer ruimte voor nieuwe scholen



Verslag van de vergadering van 12 mei 2020 (2019/2020 nr. 26)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 13.51 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Ganzevoort i (GroenLinks):

Voorzitter, dank. Wij gunnen het mevrouw Adriaansens zeer dat zij vandaag de bijzondere eer zal hebben om dat in deze zaal te mogen doen, maar een beetje trots dat ik het spits mag afbijten ben ik dan toch ook wel weer.

Voorzitter. De ironie zal u niet zijn ontgaan: in de week waarin wij ons plooien in een anderhalvemetersamenleving, de week waarin de schoolgebouwen weer opengaan, de week waarin deze Kamer haar reguliere vergaderingen begint te houden in de Ridderzaal, omdat we hier nu eenmaal meer ruimte hebben, uitgerekend in die week behandelen we een wetsvoorstel dat in zijn naam de woorden "meer ruimte" heeft. Die ironie wordt niet minder als we bedenken dat het belangrijkste discussiepunt het risico van segregatie is, het ontstaan van zo veel afstand tussen groepen dat het ongezonde effecten heeft op de samenleving.

Daarom hecht ik eraan mijn bijdrage te beginnen door uit te spreken dat we blij zijn dat we dit wetsvoorstel hier kunnen bespreken. We zijn blij dat we ook in coronatijden niet alleen spreken over directe crisismaatregelen, maar ook over meer langetermijnvraagstukken, zoals de ontwikkeling van ons onderwijsstelsel. Ik hecht er ook aan om nu mijn waardering uit te spreken voor al die docenten die zichzelf in de afgelopen maanden opnieuw hebben uitgevonden en alles op alles hebben gezet om hun leerlingen te geven wat ze nodig hadden. Ik wil ook mijn waardering uitspreken voor al die ouders die opeens onderwijsassistent werden, vaak naast hun dagelijks werk of andere verantwoordelijkheden. Dat is voorwaar een grootse prestatie.

Maar, voorzitter, vergunt u mij op dit punt dan ook een hartenkreet die niet over het wetsvoorstel als zodanig gaat, maar wel illustratief is voor de zorg die wij bij dit wetsvoorstel hebben en die precies met segregatie te maken heeft. Want ondanks alle inspanningen van scholen en ouders zijn de gevolgen van de coronacrisis niet eerlijk verdeeld. Kinderen van hoogopgeleide en goed verdienende ouders krijgen thuis nou eenmaal meer ondersteuning en meer faciliteiten dan bijvoorbeeld kinderen van ouders die de rol van onderwijsassistent niet zo makkelijk afgaat. Ik kan er zelf over meepraten. Toen ik 8 was, woonden wij in Suriname. Tijdens een maandenlange staking in het onderwijs lieten onze ouders ons elke dag schoolwerk maken, met als gevolg dat ik aan het einde van die periode zoveel verder was dan mijn klasgenoten dat ik een jaar mocht overslaan. Dat was misschien leuk voor mij — daar kun je over twisten — maar hoe dan ook ronduit sneu voor al die klasgenoten.

Voor ik inga op het concrete wetsvoorstel wil ik de minister dan ook graag op het hart drukken om deze groeiende ongelijkheid hoog op zijn agenda te zetten. Misschien kan hij ons er ook iets over vertellen hoe hij deze dreigende segregatie gaat keren. Ik weet dat hij denkt aan zomerscholen, maar wie moeten die dan bemensen? En is er niet ook iets nodig van bijvoorbeeld extra hulpmiddelen en ondersteuning voor bepaalde groepen leerlingen?

Voorzitter. Voordat u mij afhamert, richt ik mij nu echt op het wetsvoorstel zelf. Mijn fractie is positief over de hoofdlijn van dit voorstel. De argumentatie is wellicht niet op alle punten helemaal overtuigend. De analyse van waarom de huidige wetgeving pluriformiteit in de weg zou staan, lijkt vooral van theoretische aard; de empirische onderbouwing is wat minder sterk. Maar de keuze om de richting van scholen niet langer bepalend te maken kan zeker op onze steun rekenen. De huidige samenleving is niet meer primair langs levensbeschouwelijke lijnen georganiseerd. Feitelijk geldt dat ook voor het onderwijs. Het onderscheid tussen openbaar en bijzonder onderwijs is in de afgelopen decennia veel minder sterk geworden, zowel in de formele aansturing en de bestuurlijke structuren als in de identiteit en de inhoud.

Dit wetsvoorstel sluit wat ons betreft aan bij die ontwikkeling door van nieuwe scholen niet langer te vragen dat zij zichzelf als een vertegenwoordiger van een richting definiëren. Het zou in onze ogen goed zijn als niet alleen nieuwe scholen, maar alle scholen meer dan tot nog toe hun pedagogische visie expliciteren en zich ook daarop onderscheiden. Dan worden vanzelf de levensbeschouwelijke etiketten wat minder bepalend. Zou, zo vraag ik, de ruimte om te verkleuren of te ontkleuren niet een natuurlijke manier zijn om het scholenlandschap flexibeler te maken, waar het stichten van nieuwe scholen per definitie ook leidt tot meer concurrentie en mogelijk kapitaalvernietiging, als het openen van nieuwe scholen leidt tot het sluiten van andere? Graag een reactie van de minister.

Maar zoals gezegd zit onze grootste zorg toch bij het risico op segregatie, een risico waarvoor ook de onderwijsinspectie regelmatig waarschuwt. Segregatie vindt vandaag de dag minder plaats langs etnische of levensbeschouwelijke lijnen en meer langs sociaal-economische. Waar je woont, is toch heel erg bepalend voor naar welke school je kunt gaan. Wie wil dat alle kinderen zo veel mogelijk gelijke kansen krijgen, zal dus iets aan die kloof moeten doen. Daarom is onze belangrijkste vraag hoe de regering wil voorkomen dat de kloof groeit tussen kinderen uit gezinnen met meer kansen en meer privileges, en kinderen uit gezinnen met minder kansen en minder privileges. Dat is een lastige vraag — zo bleek ook bij het debat in de Tweede Kamer — omdat men niet alleen te maken heeft met specifieke scholen die opgericht worden maar ook en vooral met het andere landschap als geheel, met het aanbod van scholen in een bepaalde regio. Dat betekent dat er ook een bredere verantwoordelijkheid ligt voor de overheid, ook wanneer je de vrijheid van stichting wilt en moet respecteren.

Segregatie, vooral sociaal-economische segregatie, kan op allerlei manieren ontstaan, bedoeld en onbedoeld. Een hoge ouderbijdrage was bijvoorbeeld een geliefd instrument, maar nu we daar strenger op zijn, zijn er nog wel meer mogelijkheden. Stel nu eens dat er een school wordt gesticht die zich richt op hoogwaardig digitaal ondersteunde onderwijsvormen. Dat klinkt heel mooi didactisch, maar daardoor wordt van ouders verwacht dat zij voor hun kinderen een dure computer kopen. Stel nu eens dat er een school wordt gesticht waar oneigenlijke voorwaarden worden gesteld aan de inschrijving van leerlingen. Of stel dat er een evident elitaire school wordt gesticht in een wijk of een dorp met een beperkt aantal leerlingen, waardoor de reeds aanwezige, misschien wel meer inclusieve school in het gedrang komt. Het zal zeker niet allemaal direct zo'n vaart lopen, maar het kan wel en we hebben het nu over een wetsvoorstel dat daar misschien iets mee zou moeten. De vraag is dus welke instrumenten er zijn om, bedoeld of onbedoeld, segregatief beleid en daarmee kansenongelijkheid tegen te gaan.

De heer Ton van Kesteren i (PVV):

Ik zou de heer Van Ganzevoort iets willen vragen. Hij zegt: de segregatie is sociaal-economisch, maar niet levensbeschouwelijk. Hoe verklaart u dan dat de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding heeft gewaarschuwd voor segregatie met betrekking tot een bepaalde levensbeschouwing? Kijkt u daarvan weg? Of vindt u dat niet een prioriteit die u nastreeft?

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Wij kennen de hobby's van onze collega's en ook de thema's waarover ze het graag willen hebben. Ik heb benadrukt dat het zich vandaag de dag vooral langs sociaal-economische lijnen afspeelt. Dat wil niet zeggen dat er helemaal geen andere segregatie is, maar de heer Van Kesteren weet ook dat het bij het aantal scholen die überhaupt op een specifiek levensbeschouwelijke leest van een meer uitgesproken aard geschoeid zijn, om enkele procenten gaat. Dat is een heel klein aantal van het totale aantal scholen. Ik zeg niet dat dat niet belangrijk is, maar ik zeg wel dat de kern van de zaak wat ons betreft die sociaal-economische segregatie is.

De heer Ton van Kesteren (PVV):

Ik hoor dat mijn zorg een hobby is. Ik wil de heer Van Ganzevoort via de voorzitter toch vragen of hij, hoewel het een klein percentage is, er toch zijn zorg over heeft dat het weleens groter kan worden.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Ik heb niet veel zorgen dat het heel veel groter zal worden. Daar zijn volgens mij ook niet zo veel aanwijzingen voor. Ik denk dat iedere school, of je die nu vanuit een specifieke levensbeschouwelijke of culturele kleur invult of meer algemeen, de verantwoordelijkheid heeft om leerlingen voor te bereiden op het leven in een plurale samenleving. Dat is nu al zo en wat mij betreft mag dat ook meer aandacht krijgen. Dat doen we via de burgerschapseisen et cetera. Er zijn verschillende manieren waarop je dat kunt doen. Je kunt dat bijvoorbeeld doen door een hele specifieke school voor een bepaalde doelgroep te organiseren. Je kunt het ook doen door een hele brede inclusieve school te organiseren. Ik heb mijn voorkeuren. Ik constateer ook dat onze Grondwet het mogelijk maakt om daarin verschillende eigenheid te organiseren. Ik ben daar persoonlijk ook niet op tegen. Daar kun je allerlei discussies over voeren, maar de kern van de zaak bij dit voorstel is wat mij betreft sociaal-economisch van aard. Daarmee neem ik uw zorgen niet weg en ik zeg ook niet dat ze niet relevant zouden zijn. Ik zeg wel dat dat een klein deel is van het veld waar we het over hebben en dat wat mij betreft de grote zorgen op dit moment veel meer sociaal-economisch van aard zijn.

Voorzitter. De sleutel om dit aan te pakken, is in de wetsbehandeling gezocht in de zienswijze die door gemeenten kan worden ingediend en die onder meer betrekking kan hebben op locaties waar het risico op segregatie speelt. Daarnaast moet in de lokale educatieve agenda volgens artikel 167a WPO aandacht besteed worden aan het voorkomen van segregatie. Maar de vraag is steeds of dat wel voldoende is. De vraag is of de afspraken die daar gemaakt worden, niet te vrijblijvend zijn en of het wel kan worden afgedwongen. Uit de recente Staat van het Onderwijs — zie bladzijde 72 — blijkt dat de lokale educatieve agenda vaak niet concreet genoeg is, niet meetbaar en niet afdwingbaar. Letterlijk schrijft de inspectie dan ook: "De effectiviteit van dit beleid blijft dan onduidelijk".

De vraag bij dit voorliggende voorstel is dus hoe het belang van initiatiefnemers kan worden afgewogen tegen het bredere belang van het tegengaan van segregatie. Voor mijn fractie leidt dat tot de vraag welke status een zienswijze van de gemeente of een afspraak binnen de lokale educatieve agenda heeft. Wie kan er nu aan de noodrem trekken als een initiatief duidelijk niet dat grotere belang dient van het tegengaan van segregatie? We snappen heel goed dat de grondrechtelijke ruimte van de vrijheid van stichting niet kan worden geschonden, maar die ruimte mag wel aan voorwaarden worden gebonden, zoals bijvoorbeeld gebeurt bij de wet deugdelijkheidseisen, waarover we elkaar nog zullen spreken. Daarom vraag ik de minister, van wie we weten hoezeer hij hecht aan het tegengaan van segregatie, welke mogelijkheden er zijn om op dit punt de waarborgen te verstevigen. Is hij bereid om extra gewicht te geven aan een negatieve zienswijze van de gemeente, als die er zou zijn, bijvoorbeeld op het punt van segregatie, en om dan niet te zeggen "nu mag u geen school stichten" — dan wordt het inderdaad grondwettelijk ingewikkeld — maar wel bijvoorbeeld aanwijzingen te geven om de stichtingsplannen op bepaalde punten aan te passen? Dan kan de school nog steeds gesticht worden, maar kan die wel worden bijgestuurd wanneer die segregatiebevorderende keuzes heeft gemaakt.

Als de bestaande scholen en de nieuw te stichten school samen met de gemeente werken aan de Lokale Educatieve Agenda, op welke wijze kan dan de naleving van de daar gemaakte afspraken worden gehandhaafd? Welke mogelijkheden heeft de inspectie of de gemeente om het niet nakomen van die afspraken aan te pakken?

De heer Schalk i (SGP):

Ik heb een vraag aan de heer Ganzevoort, met name over de positie van de gemeenten. Hij legt heel sterk de nadruk erop dat gemeenten bijna invloed zouden kunnen hebben op de inhoud van het onderwijs, bijvoorbeeld op het punt van de deugdelijkheidseisen. Maar dan voldoe je niet meer helemaal aan de positie van de gemeente ten aanzien van bijvoorbeeld artikel 23 en ook niet aan de positie die de inspectie daarin zou moeten hebben. Kan de heer Ganzevoort daar wat meer helderheid over geven?

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Volgens mij wordt in artikel 23 noch de inspectie, noch de gemeente genoemd. Dat gaat om de toepassing en uitwerking daarvan. Maar het gaat om het principe dat de overheid garant staat voor goed onderwijs en dat het aan burgers is om zich zo te organiseren dat ze onderwijs ook kunnen organiseren. Dat principe blijft volgens mij gehandhaafd. Initiatiefnemers mogen een stichtingsvoorstel voor een school doen. Er zijn bepaalde processen waar je dan langs moet om dat gehonoreerd te krijgen. En uiteindelijk moet daarover een besluit worden genomen. In dat besluit en in dat traject spelen enerzijds deugdelijkheidseisen een rol; binnenkort spreken we over het aanpassen daarvan. Anderzijds kan daarbij de zienswijze van de gemeente een rol spelen.

Dat staat al in de voorstellen. Het enige wat ik zeg, is het volgende. Stel nou dat de gemeente constateert dat op het punt van segregatie, ten aanzien waarvan hij ook een taak, een verantwoordelijkheid volgens de WPO heeft, een voorstel wordt gedaan dat schadelijk zal uitwerken op het antisegregatiebeleid, dan kan de gemeente daarover een zienswijze indienen. De vraag is: welk gewicht heeft die zienswijze? Kan die op de een of andere wijze ook leiden tot aanpassing van het plan? Het is zoeken naar een fijne balans, zeg ik tegen de heer Schalk, tussen enerzijds de vrijheid van stichting, waarover we het hier hebben, en anderzijds het voorkomen dat daarmee maatschappelijke schade gaat ontstaan.

De heer Schalk (SGP):

Dat begrijp ik. Ik begrijp dat collega Ganzevoort probeert om die balans te zoeken. Maar als hij zo'n zware claim legt op het gemeentelijke apparaat, om het maar zo te zeggen, dan kan dat ook weer tot grote verschillen leiden tussen verschillende gemeenten. De ene gemeente zal bepaalde onderdelen zwaarder laten wegen dan andere. Natuurlijk heeft de overheid een bepaalde verantwoordelijkheid, maar ik denk dat je heel erg moet oppassen om het met name wat betreft de deugdelijkheidseisen heel erg zwaar bij de gemeenten neer te leggen.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Dan heeft de heer Schalk mij niet gehoord. Ik heb het niet over de deugdelijkheidseisen als zodanig. Dat is een van de kaders waaraan gemeten moet worden en waaraan een nieuwe school moet voldoen. Daarnaast dient de gemeente een zienswijze in. Dat is niet iets wat ik nu bedenk; dat gebeurt gewoon. Mijn vraag is de volgende. De zienswijze ziet met name op het collectieve belang en komt voort uit de wettelijke overheidsverantwoordelijkheid voor het tegengaan van segregatie. Brengen we de gemeenten in de positie om die wettelijke verantwoordelijkheid te nemen? Of mag de gemeente wel iets zeggen, maar heeft dat eigenlijk geen effect? Daar ligt mijn zorg. Stel, op het punt van de segregatie wordt een school niet teruggefloten met de woorden "u mag niet beginnen". Maar je zegt wel "deze locatie werkt segregatiebevorderend, maar die locatie zou beter zijn" — ik noem maar wat; de locatie is een van de thema's — of "de manier waarop je het nu organiseert, leidt zodanig tot segregatie dat het geheel volgens de gemeente niet goed is". Dan heb je daarmee toch relevante randvoorwaarden om te stellen? Uiteindelijk is het dan nog steeds de minister die daarover een beslissing moet nemen, en niet de gemeente als zodanig.

De heer Van Apeldoorn i (SP):

Wij delen zeer de zorgen die de GroenLinksfractie, de heer Ganzevoort, heeft over de mogelijke toename van segregatie als gevolg van de invoering van dit wetsvoorstel, met name ook langs sociaal-economische scheidslijnen. Nu stelt de heer Ganzevoort een aantal goede vragen daarover aan de minister. Ik ben met hem benieuwd naar de beantwoording. Misschien kan hij toch een beetje speculeren op het soort beantwoording waarop hij zou hopen. Laat ik de vraag misschien anders formuleren. De heer Ganzevoort vraagt wie aan de noodrem zou kunnen trekken als de vrees bestaat dat de segregatie zou toenemen bij de aanvraag voor de stichting van een nieuwe school. Is de heer Ganzevoort het met mij eens dat de noodremprocedure op dit moment in het voorliggende wetsvoorstel niet aanwezig is?

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Ik stel een aantal vragen, omdat ik inderdaad vind dat er in de behandeling tot nu toe en in hoe dit uiteindelijk in de Tweede Kamer is afgekaart, onvoldoende waarborgen zijn aangebracht.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Ik vraag het ook omdat er een amendement voorlag in de Tweede Kamer waarin gevraagd om een segregatiecheck.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Ja.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Dat is ontraden door de minister. Vervolgens heeft het amendement het niet gehaald. Ik ben gewoon benieuwd wat voor conclusies GroenLinks daar eventueel aan verbindt. Ik constateer dat dit specifieke punt op dit moment onvoldoende geborgd is in de wet, ondanks alle waardering voor de positieve kanten van de wet; die constatering is juist.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Ja. Ik denk dat die constatering inderdaad juist is. Wij mogen niet amenderen. Als we dat wel zouden mogen doen, hadden we hier een ander debat gevoerd. De vraag is of te werken valt met wat er nu voorligt, want uiteindelijk is dit wel het wetsvoorstel dat er ligt. Het is niet de ideale wet die u of ik misschien gewild zou hebben, die wij hier misschien zouden willen. En u ook niet voorzitter; misschien had u ook wel uw eigen ideale wet in het hoofd zitten. De vraag is of deze wet voldoende is en of dit nu zo gaat werken. De vraag is ook of we binnen de marges die de wetstekst stelt, nog afspraken kunnen verfijnen, zo zal ik maar even zeggen, waardoor we zeggen: daarmee zou het wel lukken of daarmee zou het niet lukken. Dat is het debat, denk ik. Ik zal heel eerlijk zeggen dat we nog niet de beslissing hebben genomen of wij voor of tegen dit voorstel gaan stemmen. Dat zal echt afhangen van hoe het gesprek met de minister gaat. Daarom krijgen we zo meteen ook een reactie, een antwoord. Daar zal het van afhangen of we inderdaad kunnen instemmen met de wet die voorligt.

De voorzitter:

De heer Van Apeldoorn, derde.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Ik begrijp dus goed dat de GroenLinksfractie op zoek is naar ruimte binnen de wet en zich afvraagt of die er zal zijn. Dat vragen wij ons ook af. De heer Ganzevoort zoekt het dan in de verfijning of misschien de aanscherping van de afspraken die al op papier staan of die gemaakt zouden kunnen worden binnen de wet, maar de heer Ganzevoort heeft daar dus niet al een bepaald model voor in het hoofd?

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Volgens mij noemde ik in elk geval een heel concreet voorstel. Maar ik ben nog niet klaar; er komt nog meer. Ik had het hele concrete voorstel dat als er een negatieve zienswijze ligt, die dan een extra gewicht krijgt voor de uiteindelijke afweging die de minister moet maken. Het lijkt mij een vrij concreet voorstel om te kijken hoe je binnen de marges die de wet nu eenmaal stelt, wel of niet verder kunt komen. Ik ben heel benieuwd wat de minister daarvan vindt en of dat een begaanbare weg zou zijn.

De voorzitter:

U vervolgt uw betoog.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Dat was mijn eerste punt. Dan het tweede. Als de bestaande school en de nieuw te stichten school samenwerken aan een Lokale Educatieve Agenda, hoe kan dan de naleving van de daar gemaakte afspraken worden gehandhaafd? Welke instrumenten heeft de inspectie of de gemeente om het niet nakomen van die afspraken aan te pakken? Kan de minister toezeggen dat hij gaat onderzoeken hoe de naleving van de LEA, zoals het zo mooi heet, op het punt van segregatiebestrijding kan worden gewaarborgd en waar nodig afgedwongen, bijvoorbeeld via het toezichtskader van de inspectie of via de verantwoordelijkheid van de gemeente? Dat geldt natuurlijk ook allemaal voor bestaande scholen en nieuwe scholen. Maar juist voor de nieuwe scholen is het moment van stichten bij uitstek het moment om goed te kijken of een school de segregatie vergroot of verkleint. Misschien kunnen we ook denken aan een regelmatig herhaald themaonderzoek door de inspectie. Ik leg dit maar voor aan de minister. Maar dat moet dan wel een onderzoek zijn waarvan de uitkomsten waar nodig leiden tot interventies en uiteraard tot informeren van de Kamer.

Voorzitter. Ik hamer misschien wat veel op het punt van segregatie, maar ik doe dat ook omdat we nu al met een trend te maken hebben. Geografische en sociaal-economische segregatie groeien. Culturele segregatie hangt daar ook nauw mee samen. Nieuwe scholen op basis van vernieuwende onderwijsconcepten kunnen heel goed een positieve bijdrage leveren, maar alleen als ze dat doen op een manier die leerlingen van allerlei gronden insluit en niet uitsluit. Onderlinge concurrentie, onderlinge verschillen tussen scholen en een zekere mate van inhoudelijke concurrentie kunnen uitdagen om zo goed mogelijk te worden, maar niet wanneer scholen hun geld gaan steken in wervingscampagnes in plaats van in de inhoud. Kortom, het aanpakken van segregatie vraagt naast de punten die ik expliciet noemde en waarop ik graag toezeggingen van de minister krijg, om een brede aanpak.

Het onderwijsveld kan dit niet alleen, want dit raakt aan inkomensongelijkheid, aan huisvesting enzovoorts. En dan schrijft de inspectie in de Staat van het Onderwijs, op bladzijde 73, dat de gemeenten door de financieringsstructuur ook geen middelen kunnen inzetten voor effectief antisegregatiebeleid. Wil de minister daarom de signalen van de inspectie dat het antisegregatiebeleid in de Lokale Educatieve Agenda onvoldoende werkt zo serieus nemen dat hij samen met zijn ambtsgenoten die verantwoordelijk zijn voor bijvoorbeeld sociale zaken en wonen een brede en integrale aanpak laat ontwikkelen? Want we snappen wel dat niet alles met deze wet geregeld kan worden en dat er een bredere agenda nodig is om het tij te keren.

Voorzitter. Ik vat het samen. Dan heeft meneer Van Apeldoorn ook gelijk een beeld van wat voor ons belangrijke weegmomenten zijn. Wat doet de minister om de groeiende ongelijkheid door de coronacrisis tegen te gaan? Is hij ten tweede bereid om een negatieve zienswijze inzake segregatie extra gewicht te geven en waar nodig nieuwe scholen aanwijzingen te geven dat ze hun plan inclusiever moeten maken? Wat gaat hij doen om antisegregatiebeleid in de educatieve agenda afdwingbaar te maken? Kan hij daarin de inspectie een zwaardere rol geven? En is hij bereid een integrale aanpak van segregatie te initiëren en daarover met de Kamers in gesprek te gaan?

Ik zei het net al bij interruptie: voor mijn fractie zijn de waarborgen die in de Tweede Kamer zijn aangebracht nog niet voldoende om in te stemmen met het wetsvoorstel. Een concreet en positief antwoord op de vragen die ik hier gesteld heb, is voor ons noodzakelijk om onze steun aan dit voorstel te verbinden. Wij wachten daarom de beantwoording met smart af, want uiteindelijk gaat het ons niet zozeer om meer ruimte voor nieuwe scholen, maar om meer ruimte voor alle kinderen om zich maximaal te ontplooien.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Ganzevoort. Dan is het woord aan mevrouw Sent.