Verslag van de vergadering van 19 mei 2020 (2019/2020 nr. 27)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 14.38 uur
De heer Kox i (SP):
Voorzitter. Pakweg een op de tien Nederlanders heeft te leven met een matige of ernstige beperking. Niemand heeft voor zo'n beperking gekozen. Die is hen allen overkomen. Tot die grote groep landgenoten met zo'n beperking hoort bijna een kwart miljoen Nederlanders die doorgaans al vanaf de geboorte of op jonge leeftijd, vroeg in het leven, gehandicapt zijn of zijn geraakt. Over die laatste groep hebben we het vandaag.
Velen in die groep maken zich, gezien de vele noodkreten die deze Kamer en eerder de Kamer aan de overkant mocht ontvangen, grote zorgen over de uitwerking van deze wet, dit wetsvoorstel op de rest van hun leven. Reden voor ons om vandaag heel goed na te gaan of en in hoeverre deze wetgeving de toets der kritiek kan doorstaan en om na te gaan of onvolkomenheden in het wetsvoorstel wellicht alsnog aan te pakken en op te lossen zijn.
Vandaag moet deze Kamer niet alleen reflectief maar vooral creatief zijn om uiteindelijk effectief te kunnen optreden. Dat is een uitdaging, maar gezien de gang van zaken in het debat tot nu toe vind ik het hoopgevend. Ik hoop dat straks, tijdens en na de beantwoording door de staatssecretaris dat perspectief zo blijft.
Voorzitter. We hebben onszelf als land verplicht om de positie van mensen met een handicap te verbeteren. In 2016 hebben we het verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap geratificeerd. Dat was een historische beslissing, zoals ook tijdens het debat in deze Kamer over de ratificatie beklemtoond werd door meerdere fracties. Alle fracties stemden overigens toen in met ratificatie, nadat de leden van de Tweede Kamer dat ook hadden gedaan. Onder hen mevrouw Van Ark, toenmalig woordvoerder van de VVD in de Tweede Kamer over het VN-verdrag. Vandaag zien wij haar hier terug in een andere hoedanigheid, maar ik neem aan met dezelfde betrokkenheid bij het onderwerp als ze toen had.
De ratificatie in 2016 was al aan de late kant, gezien het feit dat Nederland het in 2006 opgestelde verdrag al in 2007 getekend had. Tijdens het debat in deze Kamer over de ratificatie is er ook door verschillende partijen op gewezen. Die traagheid lijkt dit dossier nog steeds te kenmerken. Zo zijn we tot ongenoegen van deze Kamer nog steeds aan de late kant als het gaat om de verdere invulling van dit verdrag. Bijvoorbeeld waar het gaat om het facultatief protocol bij het verdrag. Dat protocol maakt het mogelijk om als persoon rechtstreeks te klagen bij het VN-comité dat toezicht op het verdrag houdt.
Maar de Nederlandse regering liet deze Kamer vorig jaar desgevraagd weten de voor ratificatie benodigde Rijkswet vooralsnog aan te houden. De regering, zo schreef minister Blok in mei vorig jaar, was namelijk bezorgd dat het individuele klachtrecht de rechtspositie van belanghebbenden versterkt op een wijze waarvan de financiële en rechtsgevolgen op het terrein van sociaal en economisch beleid moeilijk te overzien zijn. Nadat onze commissies J&V en VWS lieten weten die argumentatie echt te mager te vinden, herhaalde minister Blok in september vorig jaar zijn verhaal: ratificatie van het protocol zou het toezichthoudend comité het recht geven een oordeel te vellen over het Nederlands overheidshandelen. Zo'n oordeel, aldus de minister, is weliswaar juridisch niet bindend, maar wel gezaghebbend en kan derhalve gevolgen hebben voor de overheidsfinanciën en de Nederlandse rechtsorde. Daarom kijkt de minister, die minister, liever de kat uit de boom en wacht hij op jurisprudentie van het comité in zaken die aangedragen worden door burgers uit landen die het protocol al wel hebben goedgekeurd vooraleer te beslissen over onze voortgang hier. Ik vind dat een zuinige Hollandse redenering, mag ik wel zeggen. Mag ik de staatssecretaris vragen waarom wij op dit punt zo'n afwachtende houding hebben nadat we het verdrag destijds zo enthousiast hadden geratificeerd?
Voorzitter. Gebrek aan voortvarendheid in dit dossier bleek volgens mij ook uit de vreemde weigering van deze staatssecretaris om uitvoering te geven aan een verzoek van leden van de Tweede Kamer om de nu voorliggende wetgeving eerst voor advies voor te leggen aan de Nederlandse toezichthouder van het VN-verdrag, het College voor de Rechten van de Mens. Volgens de staatssecretaris in de Tweede Kamer was daar geen tijd voor. Je zou zeggen: dan maken we er maar tijd voor; het college is er immers niet voor niets gekomen. Tegenover deze Kamer hanteert de staatssecretaris een ander argument om niet te rade te gaan bij de Nederlandse toezichthouder. Raadpleging van de Nederlandse toezichthouder is niet nodig, omdat de ministeries van Sociale Zaken en VWS in de beleidsvoorbereidende fase al gekeken hebben of de wetgeving in overeenstemming met het verdrag was. Dat is een vreemde redenering, die wel erg lijkt op "wij van WC-Eend adviseren WC-Eend". Het VN-verdrag is immers vooralsnog niet juridisch verplichtend, maar geenszins vrijblijvend, en dus de rol en de taak van de toezichthouder evenmin. Vindt de regering dat ook? Graag een reactie van de staatssecretaris.
Voorzitter. Nu er mede op verzoek van deze Kamer toch een advies van het college is gekomen, is de vraag wat de eerdere toezegging van de staatssecretaris betekent om een eventueel advies op zijn merites te bekijken. De staatssecretaris lijkt op het eerste gezicht daar niet zo veel gevolgen aan te willen verbinden, want ze blijft volhouden dat de wetgeving in lijn is met het VN-verdrag, ook al zegt het college dat de regering, anders dan bij recente wetgeving tot dusverre het geval is geweest, uit eigen beweging een zichtbare beoordeling van de ontwerpwetgeving in het licht van het VN-verdrag zal moeten verrichten. Met andere woorden: het voorliggende wetsvoorstel mist zo'n zichtbare beoordeling. Kan de staatssecretaris haar redenering nog eens uitleggen dat er wel getoetst is, hoewel daar niets over vermeld wordt in de memorie van toelichting?
Voorzitter. Het advies van het college constateert volgens de regering dat veel opeenvolgende maatregelen mensen met een arbeidsbeperking treffen in de zin dat ze deels of soms mogelijk nadelig voor hen zijn. Ook stelt het advies dat veel van de maatregelen die hen meer regie en maatwerk zouden moeten kunnen bieden, in de praktijk niet goed blijken te werken. Maar omdat het advies volgens de regering niet duidelijk maakt welke maatregelen die de regering neemt deels of soms mogelijk nadelig zijn, kan de staatssecretaris er weinig mee. Begrijp ik haar zo goed?
Voorzitter. De FNV heeft ons laten weten dat zij de zaak heel anders interpreteert. Zij zegt op dit punt dat het college zegt dat dit verdrag zich slecht verhoudt met onze verplichtingen in het VN-verdrag. Ik hoor hier graag de reactie van de staatssecretaris op. Wil zij ons ook uitleggen wat zij vindt van de opvatting van FNV, CNV, VCP, de Landelijke Cliëntenraad en Ieder(in) dat het VN-verdrag het inruilen van rechten van één groep ten koste van de rechten van een andere groep verbiedt, omdat het hier gaat over individuele rechten van mensen met een handicap?
Voorzitter. Vandaag gaat het om de individuele rechten van bijna een kwart miljoen Nederlanders die een zogeheten Wajong-uitkering ontvangen en wier belangen in het geding zijn met deze harmonisatie van de bestaande Wajongregelingen. De door de regering voorgestelde aanpassingen in dit wetsvoorstel raken hen direct. Gehoord de vele noodkreten is het goed dat de Kamer ter voorbereiding op dit plenaire debat uitgebreid aandacht aan het wetsvoorstel heeft gegeven, ook al had de staatssecretaris gehoopt op een wat snellere goedkeuring aan deze kant van het Binnenhof. Maar in deze Kamer houden we doorgaans meer van goed werk dan van half werk. Dat past in een Kamer van heroverweging.
Alles heroverwegende wordt het mijn fractie steeds duidelijker dat, hoewel vereenvoudiging van de complexe regelgeving zeker op z'n plaats is, het nu voorliggende voorstel onvolkomen is, omdat het meer nadelen dan voordelen biedt aan de mensen voor wie de Wajong-regeling bedoeld is. In de verschillende rondes heeft de Kamer de regering bevraagd op de essentiële onderdelen van dit wetsvoorstel. Dat heeft ertoe geleid dat er overeenstemming lijkt te zijn tussen de staatssecretaris en deze Kamer over de wenselijkheid van harmonisering, maar er nog steeds onenigheid bestaat tussen de staatssecretaris en althans een aanzienlijk deel van deze Kamer over ten minste twee cruciale punten.
Allereerst is dat de termijn waarna de garantieregeling vervalt. Wajongers die de dupe worden van strengere regelgeving in deze harmonisatiewet kunnen aanspraak maken op een garantieregeling die terugval voorkomt, maar slechts zolang ze hun werk weten te behouden of binnen uiterlijk twaalf maanden nieuw werk hebben weten te bemachtigen. Het is fijn dat de Tweede Kamer de regering gecorrigeerd heeft met haar voornemen de garantietermijn slechts twee maanden te laten duren. Is de staatssecretaris er bij heroverweging ook blij mee dat we nu over twaalf maanden spreken? Zo ja, deelt ze dan onze opvatting dat zeker in de huidige tijd en gezien de onheilspellende ontwikkelingen op de arbeidsmarkt ook twaalf maanden voor veel Wajongers veel te kort zal blijken te zijn en dat verdere verlenging van de termijn, zoals ook bepleit door de organisaties van belanghebbenden, ten minste overwogen zou moeten worden? Ik hoorde net collega Gerbrandy spreken over een termijn van drie jaar. Is daar iets voor te zeggen? Is het fair om juist nu een zo belangrijke garantie voor een slechts zo korte periode af te geven?
Ten tweede is er de berekening van de compensatie. Eenvoudig is het niet om alle ins en outs daarvan te doorgronden. Niet alleen collega Gerbrandy heeft problemen met de ingewikkeldheid van deze wet. Ik denk dat we die allemaal hebben. Dat is op zich een slecht teken voor goede wetgeving. Drie complexe regelingen worden vervangen door een regeling die op de keper beschouwd nog steeds knap ingewikkeld is, maar, en dat is belangrijker, die volgens de vakbonden oneerlijk uitpakt voor een groot aantal Wajongers, met name voor hen die met een urenbeperking te maken hebben. Hun ontneemt volgens bonden en belangenorganisaties het wetsvoorstel in z'n huidige vorm ieder financieel perspectief. Het belemmert hun vermogen om volwaardig deel te nemen aan onze samenleving. Als dat het geval is, hoort het wetsvoorstel in deze vorm niet door te gaan vanwege onze verplichtingen onder het VN-gehandicaptenverdrag. Dit debat moet daar uiteindelijk duidelijkheid over geven.
Voorzitter. De regering geeft toe dat sommigen er door deze harmonisatie op achteruit zullen gaan. De vakbonden en andere belangenorganisaties hebben ons een alternatieve berekeningsformule voorgelegd waarvan zij zeggen dat de toepassing daarvan niemand of vrijwel niemand erop achteruit zou doen gaan. Die alternatieve formule is volgens de bedenkers ervan een combinatie van twee onderdelen. Allereerst is dat het door de Tweede Kamer aangenomen amendement-Renkema/Gijs van Dijk waarmee een lagere loonwaarde wordt gecompenseerd en het lagere loon wordt aangevuld tot het functieloon. Ten tweede is het een compensatie van de dagen waarop niet gewerkt kan worden vanwege urenbeperking.
Ik heb vier vragen aan de staatssecretaris. Klopt het dat de alternatieve formule ervoor zorgt dat er niemand of vrijwel niemand op achteruit gaat? Zo ja, wat kost de uitvoering van die formule extra per saldo? Daar is veel schimmigheid over, maar volgens mij valt de schade enorm mee. Ten derde: is de regering alsnog bereid om toepassing van die alternatieve berekeningsformule in heroverweging te nemen? En tot slot, ten vierde: hoe zouden we zo'n verbetering in een vat moeten gieten? Deze Kamer kan niet amenderen. Dat is al meermalen gezegd. De regering heeft daarentegen wel de volle vrijheid om bij ons een wetsvoorstel te novelleren, om maar een vreemd en onjuist, maar in dit geval effectief werkwoord te gebruiken. Het is geen gebruikelijke, maar alleszins te billijken aanpak, als die ertoe zou leiden dat deze Kamer daarna breed met het wetsvoorstel zou kunnen instemmen. Of wellicht ziet de staatssecretaris, indien zij de redelijkheid van een aanpassing zou onderkennen, nog andere mogelijkheden om het wetsvoorstel te verbeteren. Zoals gezegd moet deze Kamer vandaag niet alleen reflectief zijn, maar vooral ook creatief, om effectief te zijn.
Voorzitter. We leven in een tijd van grote getallen. Het zijn grote getallen als het gaat om mensen die bedreigd worden door een geheimzinnig virus, grote getallen als het gaat om het nemen van noodzakelijke maatregelen teneinde de gevolgen van het rondwarende virus zo goed mogelijk te bestrijden en de sociaal-economische gevolgen zo goed mogelijk in te perken. De regering stelt daarvoor, met steun van het parlement en ook van deze Kamer, tientallen miljarden euro's op zeer korte termijn beschikbaar. Met name de eventuele gevolgen voor de werkgelegenheid en de daarmee samenhangende bestaanszekerheid zijn redenen voor de regering en het parlement om diep in de zakken te tasten, zo citeer ik onze minister van Financiën, om te doen wat nodig is.
Voorzitter. Het is evident dat de bedreiging van werkgelegenheid en bestaanszekerheid van een kwart miljoen Nederlanders die jonggehandicapt zijn door de huidige crisis alleen maar groter en groter zal worden. Zou dat niet, zo vraag ik de staatssecretaris, een extra reden voor de regering en voor ons moeten zijn om dit harmonisatievoorstel dusdanig te maken dat deze kwart miljoen landgenoten juist nu optimale bescherming zouden ervaren van de overheid? Als dat ertoe bijdraagt dat we de werkgelegenheid en de bestaanszekerheid van deze groep beter beschermen, is het dan niet beter om nu nog even wat dieper in de zakken te tasten, dan straks geconfronteerd te worden met de verdere marginalisering van een groep burgers die het doorgaans toch al niet zo getroffen hebben en die zich nu grote zorgen maken over de rest van hun leven? Het is een groep voor wie het vinden en het houden van werk en het verwerven van een sober maar doenlijk inkomen een elementair onderdeel is van een leven dat uiteindelijk, per saldo, toch de moeite waard is, ondanks alle beperkingen die het leven vaak zo veel moeilijker maken voor hen dan voor niet-gehandicapte mensen.
Voorzitter. Voor mijn fractie is georganiseerde solidariteit met juist deze groep en juist in deze tijd een toetssteen voor onze beschaving. Daarom ziet mijn fractie met grote belangstelling uit naar de reactie van de kant van de regering, en naar de creativiteit van regering en Eerste Kamer om de bestaande problemen toch tot een oplossing te brengen, zodat deze Kamer uiteindelijk breed zal kunnen instemmen met het voorstel.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Kox. Dan is het woord aan de heer De Vries namens de Fractie-Otten.