Verslag van de vergadering van 9 juni 2020 (2019/2020 nr. 30)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 15.28 uur
De heer Ganzevoort i (GroenLinks):
Voorzitter. Het politieke debat over onderwijszaken gaat nooit alleen maar over het concrete punt dat voorligt, maar ook altijd over de onderliggende visie op onderwijs. Het gaat ook altijd over de opdracht van het onderwijs ten behoeve van onze kinderen en ten behoeve van de samenleving. Daarom gaat het ook altijd over de grote vragen waar we als samenleving voor staan. In een vorig debat gingen we daarom uitgebreid in op het risico op segregatie. En in de wereld van vandaag kunnen we niet heen om de vraag hoe we omgaan met polarisatie, discriminatie en racisme. Wie de grote maatschappelijke onrust serieus neemt, moet onder meer de vraag stellen hoe ook het onderwijs kan bijdragen aan verbinding en inclusiviteit, aan gelijke kansen en sociale cohesie, aan oog voor verschil en aan aandacht voor elkaar. Ik besef wel dat deze vragen niet centraal staan in het voorliggende voorstel en ik wil ook niet suggereren dat aandacht voor deze vragen per definitie leidt tot een stem voor of tegen, maar ik zeg wel dat we dit wetsvoorstel niet als een technocratische discussie moeten afdoen en dat alles wat we hier doen, ook in dit huis, in het licht staat van de urgente maatschappelijke ontwikkelingen. Daarom is het goed dat ook in dit debat, en in de bijdragen daaraan tot nu toe, die achterliggende vragen steeds aan bod komen. In dat licht bezien is de onderliggende vraag bij de fusietoets in het funderend onderwijs de vraag naar de menselijke maat en de wenselijke schaal.
De fusietoets werd indertijd ingesteld onder een kabinet van CDA, ChristenUnie en PvdA, met unanieme steun in de Tweede Kamer en bijna Kamerbreed in de senaat. In de argumentatie en in het hele debat stond daarbij die menselijk maat centraal. Tegen een beweging van schaalvergroting en verbestuurlijking in — over dat laatste is het nog niet zo gegaan — kozen kabinet en Kamers ervoor om waarborgen in te bouwen waardoor de minister, als het nodig is, een fusie kan blokkeren. Erg vaak hoefde de minister gelukkig niet in te grijpen. Van de 219 fusieaanvragen sinds de wet in werking trad, werd er 15 maal negatief geadviseerd en de minister heeft dat negatieve advies in 7 gevallen overgenomen. Je kunt dan zeker de conclusie trekken dat het systeem goed werkt. In 97% van de gevallen wordt de fusieaanvraag goedgekeurd. Dat geeft, zoals de memorie van toelichting stelt, het vertrouwen dat er op lokaal niveau een zorgvuldige afweging over voorgenomen fusies plaatsvindt.
Maar het meest interessant is natuurlijk niet die 97%. Het meest interessant is die 3% waarbij de minister de fusie tegenhield. Het is vanmiddag al eerder genoemd dat de fusietoets daar blijkt te werken als een noodrem. Die is gelukkig niet zo vaak nodig en je moet er vooral ook spaarzaam gebruik van maken. Maar als je vaststelt dat de noodrem slechts op 3% van de ritten werd gebruikt, dan zou toch geen zinnig mens voorstellen om voortaan de noodrem er maar uit te slopen? Ben dan juist blij dat je een noodrem hebt voor die enkele keer dat je hem wel nodig hebt. Als je het aantal keren dat je de noodrem gebruikt, kunt verminderen door bijvoorbeeld je gaspedaal te verbeteren en bij te stellen, en nog wat andere elektronica toe te voegen waardoor je sneller in de gaten hebt wat er gebeurt en daardoor eerder kunt afremmen, dan wil dat toch niet zeggen dat je de noodrem eruit moet halen omdat je verdere apparatuur beter is geworden? Toch wil de huidige regering van de noodrem af, nota bene met steun van twee partijen die hem hebben helpen installeren.
Ik herhaal de eerste argumentatie maar een keertje, omdat die volgens mij niet correct is. De eerste argumentatie in de memorie van toelichting is het regeerakkoord, ook al werd daarin alleen gesproken over de fusietoets in het kader van de krimpproblematiek. Daarnaast wordt gesteld dat vanwege allerlei ontwikkelingen in het onderwijs het nodig was om de fusietoets op onderdelen te versoepelen en dat het nu tijd is om hem af te schaffen, vooral omdat het veld er niet gelukkig mee is. Dat is iets om serieus te nemen, maar mijn fractie zou dan om te beginnen willen weten wie er precies met "het veld" bedoeld wordt. We lezen inderdaad vooral iets over schoolbesturen, maar we horen weinig over het perspectief van ouders, docenten en leerlingen, terwijl de reeds geciteerde Algemene Onderwijsbond behoorlijk kritisch is over het voorstel. Zou de minister wat preciezer kunnen zijn over de wensen van "het veld"?
In de tweede plaats wil mijn fractie meer horen over de alternatieven. Volgens de Aanwijzingen voor de regelgeving is het verwijzen naar het regeerakkoord onvoldoende argumentatie. Er moet altijd een verkenning van alternatieven plaatsvinden. In dit geval is het de vraag of het afschaffen van een noodrem proportioneel is voor het oplossen van de problemen. De aanpak van bijvoorbeeld de concrete problematiek in krimpgebieden lijkt meer gediend bij een aantal inmiddels aangenomen wetten, zoals de mogelijkheid van de samenwerkingsscholen. Voor de kwaliteitszorg hebben wij wetsvoorstellen die de deugdelijkheidseis aanscherpen en wat dies meer zij. Mijn vraag aan de minister is dan ook: welk probleem kan er niet worden opgelost als de fusietoets in stand blijft?
Ik stel in dit kader graag een hele concrete vraag over de overlapeis. Het versoepelen daarvan is belangrijk voor scholen op de Waddeneilanden. Dat lezen we in de memorie van toelichting. Ook hiervoor is de vraag of daarvoor deze wet en het afschaffen van de fusietoets noodzakelijk zijn, of dat de ministeriële regeling voldoende ruimte biedt of zou kunnen bieden als wij haar aanpassen. Die stelt immers het overlappercentage vast. Geeft dat de minister voldoende grondslag om voor de Waddeneilanden dit specifieke probleem op te lossen? Als dat niet zo is en deze wet hier, voor hem onverhoopt, zou sneuvelen, is de minister dan bereid om bij dat sneuvelen deze specifieke aanpassing in artikel 72 WVO bij een andere gelegenheid zo spoedig mogelijk aan de Kamer voor te leggen? Want dat het probleem moet worden opgelost, daar zijn wij het allemaal mee eens. Graag een reactie van de minister. Ik zie al een toezegging in de glimlach op zijn gezicht.
In de memorie van toelichting leest mijn fractie dat men de huidige fusietoets ervaart als een moeizaam en complex proces met een ongewisse uitkomst, waarbij het proces van toestemming van de minister te lang duurt. Duidelijke taal, denken wij dan, die ertoe zou moeten leiden dat de minister sneller tot een besluit komt; niet de noodrem afschaffen, maar de noodrem adequaat en snel gebruiken. Traagheid van de minister kan nooit een reden zijn om de noodrem af te schaffen. Als de uitkomst ongewis is, ligt het voor de hand om de criteria te verhelderen. Dat vraagt dan om aanscherping van het toetskader en niet om afschaffing van de toets. Waarom heeft de regering niet gekozen voor deze verbeteringen van het huidige stelsel? Graag een reactie van de minister.
Maar ik begon met de opmerking dat politiek meer is dan technocratische discussies. De grote vraag blijft hoe we de menselijke maat in het onderwijs behouden. In theorie kan dat volgens mijn fractie zowel met als zonder een fusietoets. Maar de vraag is wel welk signaal wij willen geven aan de wereld van het onderwijs. Zijn we werkelijk in een totaal andere fase gekomen dan negen jaar geleden, toen bijna het hele parlement de fusietoets steunde? Zijn de menselijke maat en de verbestuurlijking opeens geen problemen meer? Hebben we het zo goed geborgd dat ook bij de aanpassingen die er inmiddels zijn, de noodrem niet meer nodig is? Zit die noodrem ons zo in de weg dat de enkele keer dat de minister hem gebruikt, moet worden gestopt?
Mijn fractie is er nog niet van overtuigd dat dit de verstandige boodschap vanuit de overheid en de politiek is. Wij zien veel meer in het slimme bijsturen. Als de noodrem niet meer gebruikt hoeft te worden, des te beter. Dan testen we hem één keer per jaar en gaan we verder gewoon door. Maar met het oog op de menselijke maat zien we het grote belang van het niet te ver uit elkaar groeien van het bestuur van een school en het klaslokaal. Met alle goede dingen die gezegd kunnen worden over de menselijke maat en over een lokale vestiging van een school en met al die goede woorden is de afstand tussen het bestuur, dat verder weg staat van een grotere gemeenschap, en het klaslokaal wel groter geworden. Wij denken dat het daarom goed is om zo'n noodrem te hebben.
Kortom, voorzitter, mijn fractie is vooralsnog niet overtuigd van de noodzaak van dit wetsvoorstel en we vrezen dat er het verkeerde signaal van uitgaat. Maar voordat we definitief deze balans opmaken, horen we graag de antwoorden van de minister op onze vragen.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Ganzevoort. Wenst een van de leden nog het woord in de eerste termijn? Dat is niet het geval. Dan kijk ik even naar de minister. Minister, heeft u voldoende aan twintig minuten, tot 16.00 uur? Dat is het geval.