Verslag van de vergadering van 16 juni 2020 (2019/2020 nr. 32)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 16.08 uur
De heer Essers i (CDA):
Voorzitter. Ook ik wil uiteraard graag beginnen met de felicitaties aan de heer Van der Voort met zijn mooie maidenspeech. Welkom in het gezelschap van senatoren met de voornaam Peter! Dat is een eer!
Voorzitter. Als het om privacy gaat, kan deze Kamer bogen op een grote reputatie. Ik herinner me nog levendig het op 15 maart 2011 in deze Kamer gevoerde debat over het landelijk elektronisch patiëntendossier. Op 5 april 2011 verwierp de Eerste Kamer unaniem het voorliggende wetsvoorstel dat was goedgekeurd door de Tweede Kamer. Maar ook op velerlei andere terreinen heeft de Kamer van zich doen spreken bij de bescherming van de privacy van burgers. Dat is natuurlijk terecht, want privacy is een groot goed. Het is een grondrecht, een voorwaarde om vrij te zijn in wie je bent en wat je doet. Uit onderzoek van de Autoriteit Persoonsgegevens blijkt dat maar liefst 94% van de mensen zich zorgen maakt over de bescherming van hun persoonsgegevens, vooral over misbruik van hun identiteitsbewijs, het volgen van hun online zoekgedrag en wifitracking. Dat zijn bij uitstek situaties waarin mensen de grip op hun persoonsgegevens kwijt zijn.
Maar zoals bij alle grondrechten moet ook dit worden afgewogen tegen andere rechten. Er is geen absoluut recht op privacy. Die afweging staat ook centraal in het onderhavige wetsvoorstel over het UBO-register. Om te voorkomen dat het financiële stelsel wordt misbruikt voor witwassen en terrorismefinanciering, is transparantie vereist over de vraag wie de uiteindelijke belanghebbenden zijn van vennootschappen en andere juridische entiteiten. Daartoe wordt in dit wetsvoorstel, dat een implementatie is van de in 2018 gewijzigde vierde anti-witwasrichtlijn, een openbaar register aangelegd met gegevens van natuurlijke personen die uiteindelijk belanghebbenden zijn. Dat wil in het algemeen zeggen: het gaat om natuurlijke personen die via aandelen of stemrechten direct of indirect een belang bezitten van meer dan 25% in een entiteit of die anderszins directe controle uitoefenen. In sommige gevallen kunnen ook bestuurders als UBO worden aangemerkt.
Wat moet nu in dit openbaar register worden opgenomen? De richtlijn schrijft voor dat in ieder geval de naam, de geboortemaand en het geboortejaar, de nationaliteit, de woonstaat en de aard en de omvang van het gehouden belang — aangeduid in bepaalde bandbreedtes: meer dan 25% tot 50%, 50% tot 75% en 75% tot 100% — openbaar dienen te zijn. Van deze gegevens kan iedereen die dat wil, kennisnemen. Dat is natuurlijk een behoorlijke inbreuk op de privacy van de natuurlijke personen die als UBO kwalificeren. Terecht geeft de regering zich daarvan rekenschap. Zij heeft gebruikgemaakt van een aantal opties die de richtlijn biedt om de privacy zo veel mogelijk te waarborgen. Zo registreert Nederland, behalve de eerdergenoemde verplichte gegevens in een openbaar register, aanvullende gegevens die alleen in een afgeschermd register staan. Deze aanvullende gegevens zijn: het burgerservicenummer of een buitenlands equivalent daarvan, het adres, de geboortedag, het geboorteland, de documenten waaruit de aard en de omvang van het gehouden belang blijken en documenten aan de hand waarvan de identiteit van de UBO is vastgesteld. Deze aanvullende gegevens zijn slechts toegankelijk voor de bevoegde autoriteiten en de Financiële Inlichtingen Eenheid (FIU).
De richtlijn stelt geen eisen aan de wijze waarop in het register moet kunnen worden gezocht. Lidstaten hebben derhalve de ruimte om dit zelf in te richten. Nederland heeft ervoor gekozen dat alleen de bevoegde autoriteiten en de FIU-Nederland op persoonsgegevens kunnen zoeken. Andere raadplegers kunnen alleen op basis van de juridische entiteit de UBO-gegevens verkrijgen. Verder dienen raadplegers zich te identificeren en hebben UBO's de mogelijkheid om in te zien hoe vaak hun gegevens zijn geraadpleegd door derden. Aan derden wordt alleen toegang verleend als zij zich voorafgaand registreren en als zij ervoor betalen.
Voorzitter. Ik wil en zal niet verhelen dat mijn fractie graag had gezien dat de regeling van het afgeschermde register die nu is voorgesteld voor bepaalde aanvullende gegevens, de algemene regel was geworden. Dat geldt overigens ook voor de CDA-fractie van de Tweede Kamer. Het recht op privacy van burgers achten wij dermate belangrijk dat dit niet opzij mag worden gezet door de mogelijkheid om derden toegang te geven tot persoonlijke gegevens van deze burgers. De volstrekt legitieme doelstelling — laat dat duidelijk zijn — van dit wetsvoorstel om witwassen en terrorismefinanciering tegen te gaan, wordt naar onze mening in voldoende mate gewaarborgd als alleen de bevoegde autoriteiten kennis zouden hebben van de UBO-gegevens.
Wij zien natuurlijk ook wel het belang van bijvoorbeeld journalisten en onderzoekers om hier kennis van te nemen, maar naar onze mening weegt dit belang in dit geval niet op tegen de inbreuk op het zwaarwegende grondrecht van privacy van burgers. Hiervan zullen vooral ook het mkb en de familiebedrijven last hebben. We hebben heel veel brieven uit die sector ontvangen. Bedenkelijk vinden wij dat een UBO de identiteit van een raadpleger niet mag weten, omdat dit in strijd zou zijn met de Algemene verordening gegevensbescherming, terwijl diezelfde AVG nadrukkelijk opzij wordt gezet als het gaat om de bescherming van de identiteit van de UBO. Bijna naïef vinden wij dat wel de naam, geboortemaand, geboortejaar, nationaliteit en woonstaat openbaar worden gemaakt, maar niet het adres, geboortedatum en geboorteland. Alsof een beetje handige onderzoeker dat niet zou kunnen achterhalen op basis van openbare gegevens. Ook zijn we er niet van overtuigd dat burgers voldoende worden beschermd tegen kwaadwillende derden. Data van burgers zijn immers veel geld waard, om niet te spreken van derden die criminele belangen hebben om te weten wie vermogende burgers zijn en waar ze wonen. Hoe kijkt de minister hiertegen aan?
We begrijpen dat veel van dit alles is te herleiden tot de keuze van de EU-wetgever. Waar wij dit wetsvoorstel vandaag vooral op willen beoordelen, is de mate waarin de regering gebruikmaakt van de nog resterende discretionaire bevoegdheid om de privacy van de burgers die als UBO kwalificeren zo goed mogelijk te beschermen.
Dat brengt ons op het punt van de kerkgenootschappen. Wij zijn de Raad van State dankbaar voor de uitgebreide beantwoording van het informatieverzoek van deze Kamer over deze kwestie. Die dankbaarheid geldt ook voor de minister en zijn ambtenaren voor de uitgebreide en zorgvuldige beantwoording van onze vragen in diverse termijnen. Wat is het geval? In het oorspronkelijk ingediende wetsvoorstel had de regering een uitzondering op de registratie opgenomen voor kerkgenootschappen. Als reden werd gegeven dat — ik citeer — "centrale registratie van natuurlijke personen als UBO van een kerkgenootschap in een openbaar register een indirecte registratie door de overheid van de religie van die UBO's betekent". Daarbij werd verwezen van het niet opnemen van dergelijke natuurlijke personen in het handelsregister. Uitdrukkelijk merkte de regering in de memorie van toelichting in dit verband het volgende op: "Daarbij is van belang dat godsdienst of levensovertuiging een bijzonder persoonsgegeven is in de zin van de AVG, zodat grote terughoudendheid moet worden betracht bij de verwerking hiervan." Tijdens de behandeling in de Tweede Kamer werd echter als gevolg van de aanname van het amendement-Van der Linde de uitzondering voor kerkgenootschappen uit het wetsvoorstel geschrapt, met als motivering dat ook deze genootschappen kunnen worden misbruikt door criminelen. Wel benadrukte de indiener van dit amendement dat er onverkort moet worden vastgehouden aan de vrijheid van godsdienst.
Voorzitter. Wij betreuren deze gang van zaken. Het behoeft geen betoog dat bestuurders van kerkgenootschappen kwetsbaar zijn als hun religie en hun inzet als kerkbestuurder publieke informatie zijn. De Raad van State wijst daarbij op de mogelijkheid dat op grond van artikel 30, lid 9 van de richtlijn er een afschermingsmogelijkheid van persoonsgegevens kan worden geboden voor uitzonderlijke situaties, indien toegang tot die gegevens de uiteindelijk begunstigde blootstelt aan een onevenredig risico. Volgens de raad kan de bekendmaking van de godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging van een persoon worden afgeleid uit het bestuurslidmaatschap van een kerkgenootschap, met als gevolg dat deze omstandigheid een rol kan spelen bij de beoordeling over er in een individueel geval aanleiding is om gebruik te maken van de afschermingsmogelijkheid. Ik citeer de Raad van State: "Deze bestuurders kunnen immers onevenredige risico's lopen of anderszins aan onwenselijk gedrag, zoals intimidatie of pesterijen dan wel chantage worden blootgesteld. Het zwaarwegende algemeen belang van witwassen en terrorismefinanciering moet dan in het concrete geval wijken voor het fundamentele belang van de uiteindelijk begunstigde dat zijn persoonsgegevens niet voor het publiek toegankelijk zijn."
De door de regering tot dusverre gekozen invulling van artikel 30, lid 9 leidt er echter toe dat alleen als sprake is van vermelding op een lijst van politiebescherming, een centrale lijst of decentrale lijsten, van deze afschermingsmogelijkheid gebruik kan worden gemaakt.
De heer Van Strien i (PVV):
ik heb met veel belangstelling naar het betoog van de heer Essers tot nu toe geluisterd. Ik onderschrijf volledig zijn ernstige bedenkingen bij deze wet op het gebied van privacy. Ik kan de heer Essers verzekeren dat de minister die problemen vandaag niet gaat oplossen. Maar er is een hele simpele oplossing. Waarom stemt het CDA niet tegen deze wet? Want ik kan ook al wel voorspellen: het CDA gaat straks gewoon voor deze wet stemmen. Mijn vraag is dus: waarom stemt u, met al die ernstige bezwaren op het gebied van privacy tegen deze wet, niet gewoon tegen?
De heer Essers (CDA):
Ik dank de heer Van Strien voor deze informatie, want wij hebben nog helemaal niet tegengestemd of voorgestemd. Dat hangt af van de antwoorden die de minister zo meteen gaat geven. Ik heb nadrukkelijk gezegd dat we de doelstelling van de richtlijn en het wetsvoorstel onderschrijven. Wie zou daartegen kunnen zijn? Maar inderdaad: de proportionaliteit van de inbreuk op het grondrecht privacy vinden wij heel belangrijk. Die moet worden afgewogen. Ik ben nog niet klaar met mijn betoog, maar ik hoop dat de minister daar toch op een hele wijze manier op kan ingaan, zodat wij aan het eind van de rit kunnen zeggen: wij zijn het toch eens met dit wetsvoorstel.
De heer Van Strien (PVV):
Mijn vraag aan de heer Essers zou zijn: denkt hij dat de minister bij deze wet een zodanig antwoord kan formuleren dat aan zijn wensen ten aanzien van inbreuk op het gebied van de privacy voldaan kan worden? Kan hij zich daarbij iets voorstellen?
De heer Essers (CDA):
Zeker, en ik zal zo meteen een voorstel doen, mede namens twee andere Peters in deze senaat, dat zowel recht doet aan de intentie van dit wetsvoorstel, namelijk witwassen en terrorismefinanciering tegengaan, als een bijdrage levert aan de privacybescherming van deze mensen. Maar daar kom ik zo meteen op.
Ik zei al: je kunt alleen onder bepaalde omstandigheden op een afgeschermde lijst terechtkomen. Andere afschermingsgronden, behalve bedreigingen, zijn minderjarigheid en handelingsonbekwaamheid. Volgens de regering dient een verzoek om afscherming van de openbare gegevens van de UBO per geval te worden bekeken, waarbij een gedetailleerde beoordeling dient plaats te vinden van de uitzonderlijke aard van de omstandigheden. Deze reactie van de regering overtuigt ons niet. Naar de mening van de leden van de CDA-fractie dient de afschermingsmogelijkheid van artikel 30, lid 9 ook van toepassing te worden verklaard als bestuurders van kerkgenootschappen niet op dergelijke politiebeschermingslijsten staan. Naar onze mening heeft de regering wel degelijk het recht om voor gevallen waarin te voorzien is dat dreigementen kunnen worden geuit, een besloten register in het leven te roepen, dat alleen toegang verleent aan bevoegde autoriteiten, de FIE en personen met een legitiem belang. Uiteraard zal het extra capaciteit vergen om dergelijke verzoeken te beoordelen, maar dat lijkt ons volledig gerechtvaardigd door het recht op privacy van deze UBO's. Naar onze mening moet bij deze beoordeling niet een te restrictieve toets worden toegepast. Een bestuurder van een kerkgenootschap die tot dusverre niet is bedreigd, kan morgen wel worden bedreigd. Maar dan hebben zijn of haar gegevens al wel op een publiek register gestaan, waar kwaadwillenden hun voordeel mee kunnen doen. Met andere woorden, de registratie in zo'n openbaar register bevordert juist de kans op dreigementen.
Het pleidooi dat ik houd, vindt steun in het gegeven dat de regering aanvankelijk zelfs van plan was om kerkgenootschappen geheel vrij te stellen van de registratieplicht. Dat zou dus niet alleen betekenen dat er geen publieke registratie zou plaatsvinden, maar ook geen afgeschermde registratie.
Mevrouw Karimi i (GroenLinks):
De heer Essers pleit hiermee via een omweg eigenlijk toch voor het regelen van een uitzonderingspositie voor de bestuurders van de kerkgenootschappen. Heb ik dat correct begrepen?
De heer Essers (CDA):
Niet in de zin van een uitzondering die slechts van toepassing zou zijn op bestuurders van kerkgenootschappen. Ieder ander in soortgelijke omstandigheden zou op dezelfde manier behandeld moeten worden.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Eigenlijk zou iedereen die een beroep zou kunnen doen op het feit dat hij vandaag niet bedreigd wordt maar morgen misschien wel, dus in zo'n register komen.
De heer Essers (CDA):
Nee, dat gaat me te ver. We hebben het hier over mensen die een beroep doen op de vrijheid van godsdienst en die geassocieerd kunnen worden met een religieuze overtuiging. U kunt daar van mijn part ook "de politieke overtuiging" van maken. Dat heb ik een beetje tegen op uw redenering om destijds als enige het verzoek aan de Raad van State niet te steunen: dat is een a contrario-redenering. Als wij zeggen dat wij hier een categorie zien die bedreigd wordt of die bedreigd dreigt te worden, wil dat niet zeggen dat je andere gevallen die vergelijkbaar zijn, daarmee uitsluit. Dat is helemaal niet aan de orde. Deze categorie krijgt wel rechtstreeks te maken met deze wetgeving. Anderen zullen we van geval tot geval moeten bekijken, waar deze wet ook in voorziet.
De voorzitter:
Mevrouw Karimi, voor de derde keer.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
De heer Essers zegt: deze organisaties, dus de kerkgenootschappen, krijgen te maken met dit wetsvoorstel. Dat is correct, maar ook organisaties voor bescherming van burgerrechten, voor seksuele geaardheid en voor een politieke overtuiging kunnen allemaal misschien vandaag niet bedreigd worden met geweld maar morgen wel. Dan zouden zij allemaal eigenlijk mogen rekenen op deze ruime behandeling.
De heer Essers (CDA):
Als daartoe aanleiding is ... Nogmaals, ik ga me nu niet uitlaten over alle andere gevallen. We hebben ons nu echt verdiept in die kerkgenootschappen, ook omdat de regering die kerkgenootschappen in eerste instantie had uitgesloten. De richtlijn geeft niet heel veel mogelijkheden voor uitsluiting van instellingen, maar deze waren uitgesloten. Daarna is er een amendement gekomen, dat de regering nadrukkelijk ontraden heeft. We hebben informatie gevraagd van de Raad van State. Die heeft duidelijk gemaakt dat hij zich goed kan voorstellen dat deze mensen extra bescherming moeten krijgen door een afgeschermd register in het leven te roepen op basis van artikel 30, lid 9.
De heer Wever i (VVD):
Ik hoorde de heer Essers nadrukkelijk zeggen: we zijn tegen witwassen, we zijn tegen fraude en we zijn tegen terrorisme. Maar geeft hij hiermee niet een vrijbrief om mensen aan de voorkant te laten verklaren dat zij zich bedreigd voelen, waarna zij in een uitzonderingspositie worden geplaatst?
De heer Essers (CDA):
Nee, ik heb meer vertrouwen in de autoriteiten die dit moeten toetsen dan u kennelijk heeft. En houd alstublieft goed in de gaten dat het afgeschermde register wel degelijk ter beschikking staat van de bevoegde autoriteiten. In het voorstel van de regering was er helemaal geen register, ook geen afgeschermd register. Dit is in mijn visie dus echt een veel beter voorstel dan helemaal geen register, want dit houdt rekening met het feit dat kerkgenootschappen door criminelen worden misbruikt; ik zie dat niet zo snel, maar dat kan.
De heer Wever (VVD):
Dat klopt. En daarmee geeft u hun de mogelijkheid om te zeggen: ja, ik word bedreigd en ik kan dus lekker doorgaan met mijn criminele activiteiten.
De heer Essers (CDA):
Nogmaals, ik denk dat dat niet zo makkelijk gaat. Ik denk dat je daar wel meer voor moet aandragen, maar mijn punt is dat door het openbaar te maken, de kans op bedreigingen juist groter wordt. Je moet dus ook rekening houden met de specifieke positie van die bestuurders, waardoor ze wel in aanmerking zouden kunnen komen voor bedreiging. Dat moet natuurlijk getoetst worden. Zoals u weet, heb je achttien maanden de tijd om je te laten registreren. Die achttien maanden moeten dan ook natuurlijk op een goede manier worden ingevuld.
De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog.
De heer Essers (CDA):
Ik ga even weer de draad oppakken. Het zou dus niet alleen betekenen dat er geen publieke registratie zou plaatsvinden, maar ook dat er geen afgeschermde registratie zou plaatsvinden, uitgaande van het oorspronkelijke voorstel van de regering. Als de richtlijn dit naar het toenmalige oordeel van de regering mogelijk maakte, dan is dat a fortiori het geval voor ons voorstel om de gegevens van deze bestuurders op een afgeschermde lijst te plaatsen. Een dergelijke afgeschermde lijst staat niet in de weg aan het streven om witwassen en terrorismefinanciering te bestrijden. De bevoegde autoriteiten blijven immers zicht houden op deze UBO's. Daarmee wordt ook tegemoetgekomen aan de gedachte die ten grondslag ligt aan het amendement-Van der Linde.
Overigens hebben volgens onze informatie Finland en Malta kerkgenootschappen uitgezonderd van de registratieplicht. Kan de regering dit bevestigen? En zijn er nog andere lidstaten waar deze uitzondering op van toepassing is? De regering geeft overigens aan dat zij destijds bij de afweging om kerkgenootschappen vrij te stellen van de registratieplicht, wel heeft aangegeven dat deze heroverwogen zou worden als hier aanleiding toe was. De heer Schalk vroeg daar ook naar. Maar wat is dan precies de aanleiding voor de regering geweest om deze vrijstelling te heroverwegen? Is dat het inzicht dat kerkgenootschappen worden misbruikt, of is dat puur het aannemen geweest van het amendement-Van der Linde door de Tweede Kamer? Overigens heeft de minister dit amendement destijds ontraden. De uitweg die wij de regering nu voorstellen, komt zowel tegemoet aan de legitieme wens om de privacy van kerkbestuurders te beschermen als aan de achter het amendement-Van der Linde schuilende vrees dat ook kerkgenootschappen in handen van criminelen kunnen vallen.
Wij roepen daarom de minister even vriendelijk als dringend op om onze suggestie in dezen te volgen. Samen met mijn voornaamgenoten Ester en Schalk ben ik voornemens om desnoods hierover in tweede termijn een motie in te dienen. Wij kijken uit naar het antwoord van de minister.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Essers. Dan is in deze termijn tot slot het woord aan de heer Otten.