T02927

Toezegging Artikel 8:8 van de Wajong te wijzigen teneinde Wajongers in de werkregeling die de afgelopen vijf jaar aaneengesloten hebben gewerkt de kans te bieden nog in te stromen in de voortgezette werkregeling (35.213)



De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van het lid Oomen-Ruijten (CDA), toe in de Verzamelwet SZW 2021 een aanpassing te doen van artikel 8:8 Wajong teneinde voor Wajongers in de werkregeling die de afgelopen vijf jaar aaneengesloten hebben gewerkt en verwacht hadden in 2021, 2022 of 2023 in te stromen in de voortgezette werkregeling, een uitzondering te maken en het garantiebedrag te baseren op dat wenkend perspectief, namelijk de voortgezette werkregeling.


Kerngegevens

Nummer T02927
Status voldaan
Datum toezegging 19 mei 2020
Deadline 1 januari 2021
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden M.G.H.C. Oomen-Ruijten (CDA)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen Verzamelwet SZW 2021
voortgezette werkregeling
Wajong
werkregeling
Kamerstukken Verdere activering participatie jonggehandicapten en harmonisatie Wajongregimes (35.213)


Uit de stukken

Handelingen I 2019/2020, nr.27, item 7, p.6

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

De groep die er wél op achteruitgaat en die geen perspectief heeft, is de groep die nu in de voortgezette werkregeling zit. Dat is de groep die in 2014 en 2015 een belofte heeft gekregen: "Als u ervoor zorgt dat u altijd 20% of meer blijft werken, dan hebt u in elk geval recht op het wml." Voor die groep wordt dat perspectief weggenomen. De staatssecretaris zegt dan: een verwachting wordt niet ingelost. Nee, het is meer. Deze groep gaat er echt op achteruit, want daar geldt geen garantieregeling voor. Daar geldt niks voor. Wij zouden de staatssecretaris dus met klem willen vragen om er in elk geval voor te zorgen dat we ook deze groep perspectief bieden, want we nemen iets weg.

[…]

Waar ik het over heb, is de groep die in 2014 de belofte heeft gekregen dat men, wanneer men meer dan 20% werkt, in aanmerking komt voor de voortgezette werkregeling. In dit voorstel wordt dat perspectief op die voortgezette werkregeling weggenomen. Dat betekent dat de groep, die in 2021, 2022 en 2023 nog in die regeling zou kunnen vallen, dat perspectief niet meer heeft. Die groep heeft dus noch een garantieregeling, noch een perspectief. Die groep bedoel ik.

Handelingen I 2019/2020, nr.27, item 7, p.19-21

Staatssecretaris Van Ark:

Dan zijn er groepen voor wie het perspectief verandert. Afhankelijk van de individuele situatie kan dat ook een achteruitgang zijn, want Wajongers in de studieregeling en in de werkregeling hadden mogelijk verwacht om in de toekomst in te stromen in de voortgezette werkregeling. Als dit wetsvoorstel in werking treedt, is dat niet meer mogelijk. Ik zal er straks, ook in antwoord op de vragen van mevrouw Oomen, die dat ook had aangekaart, er nog het nodige over zeggen. De komende jaren gaat het om ongeveer 6.200 mensen in 2021, ongeveer 5.200 mensen in 2022 en ongeveer 3.650 mensen in 2023 die van de werkregeling naar de voortgezette werkregeling stromen omdat ze 27 worden. Ongeveer 39% van de mensen in deze groep, ongeveer 6.000 mensen, werkt.

[…]

Mevrouw Oomen heeft mij bevraagd op de werkregeling en op de voortgezette werkregeling. Zij vroeg of we niet het risico lopen dat mensen een verworven recht ontnomen wordt door het schrappen van die voortgezette werkregeling. En er is een groep Wajongers die nu, vanwege hun leeftijd, omdat ze jonger zijn dan 27 jaar, of omdat ze instromen in 2014, geen toegang hebben tot de voortgezette werkregeling. Ik had het hier net ook al over. Deze groep kan, net als overige Wajongers die meer dan 20% gaan verdienen op het moment waarop ze na inwerkingtreding van het wetsvoorstel gaan werken, geen aanspraak meer maken op de voortgezette werkregeling. Dan gelden voor hen de nieuwe regels. Het toekomstige recht op de voortgezette werkregeling is echter te onbepaald om te kunnen spreken van een verworven recht. Want of aanspraak bestaat op de gunstige regels van de voortgezette werkregeling is ook afhankelijk van de vraag of op het moment van instroom wordt gewerkt. Ik heb net al wat geschetst over de groep: 39% van die mensen werkt. En als je niet werkt, word je ook niet opgeplust naar die 100% wml.

Maar zij heeft er gelijk in dat het perspectief voor deze groep verandert. En aan de ene kant kan je zeggen dat het inherent is aan het wijzigen van wetgeving; het gebeurt vaker. Ik zou ook willen zeggen: het klopt niet dat deze groep verworven rechten worden ontnomen. Eris ook nog het garantiebedrag voor personen die er door de inwerkingtreding van de wet op achteruit zouden kunnen gaan. Maar ik proef uit haar woorden dat het van belang is dat we mensen perspectief kunnen bieden. Ik ben daar ook gevoelig voor.

Het is ook niet zo digitaal als je op het eerste gezicht zou denken. Dit wetsvoorstel biedt, ook voor mensen die in de werkregeling zitten, wel degelijk perspectief: in de eerste zeven jaar voordat je naar de voortgezette regeling zou komen. De drempel van 20% wml, waarna werken pas gaat lonen, komt namelijk te vervallen. Dus vanaf de eerste euro waarvoor je werkt, ga je erop vooruit. En de geharmoniseerde inkomensregeling vermindert ook de verminderde loonwaarde. Dus vrijwel alle Wajongers die werken en in de werkregeling zitten, gaan er met dit wetsvoorstel op vooruit. Daarmee biedt dit wetsvoorstel perspectief op zekerheid. Je kan ook nog zonder korting op de uitkering een studie volgen.

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

Ik dreig het niet te begrijpen. Stel dat iemand in 2015 begonnen is met werken en voor 21% werkt. Die heeft sinds 2015, 2016, 2017, 2018, 2019 en 2020 zes jaren opgebouwd, en denkt: hè lekker, in 2021 kom ik in die voortgezette werkregeling. Dat betekent Wet minimumloon met 21%. Gaat diegene er nu op achteruit of gaat hij er niet op achteruit?

Staatssecretaris Van Ark:

Dat heb ik aangegeven: die gaat er niet op achteruit omdat hem ten opzichte van de dag waarop hij het krijgt iets wordt afgenomen, maar ik ben het met mevrouw Oomen eens: als je het perspectief hebt dat je 100% wml krijgt, dan voelt het wel zo.

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

Het voelt niet alleen zo; er is een belofte gedaan. En die meneer of mevrouw is al zes jaar bezig met het voldoen aan die belofte, om vervolgens zeker te weten dat hij tot zijn pensioengerechtigde leeftijd, als er niks gebeurt, minimumloon krijgt. Als hij morgen voor de helft gaat werken, of als hij voor 10% gaat werken, krijgt hij dat niet meer, maar hij heeft de belofte gehad. Hij of zij is bezig met het waarmaken van dat contract. Daar wordt nu op ingegrepen. En mevrouw de staatssecretaris zegt "nee, het is alleen maar een belofte; het is alleen maar een toekomstperspectief, dat hij niet meer heeft." Ik denk dat dat niet juist is.

Staatssecretaris Van Ark:

Ik probeer hier ook verbindingen te maken, omdat ik de zorgen die mensen hebben en die ook verwoord worden door u als senatoren zeer goed begrijp. Dus ik heb misschien een wat lange aanloop nodig, maar ik wil er ook gewoon heel eerlijk in zijn dat het klopt dat deze mensen met de nieuwe wet een ander perspectief hebben als ze nog niet werken. Ik vraag uw toestemming om toch even naar de wetshistorie terug te gaan.

De voorzitter:

Gaat uw gang, mevrouw Oomen.

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

De staatssecretaris zegt "ze werken niet", maar ze werken wel.

De voorzitter:

Ik begrijp dat u nog een aanvullende interruptie heeft. Gaat uw gang, mevrouw Oomen.

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA): De staatssecretaris zegt "voor deze mensen, die niet werken". Maar deze mensen werken wel. Ze werken vier of vijf jaar en hebben een perspectief, namelijk dat ze over twee of over drie jaar de aanvullende werkregeling krijgen. Ze werken wel. Ze werken wel.

Staatssecretaris Van Ark:

Binnen de groep Wajongers waar we het hier over hebben, werkt 39%. Voor de mensen die werken, geldt inderdaad dat als deze wet ingaat, zij niet het inkomen krijgen over een x-aantal jaren dat ze verwacht hadden te krijgen, namelijk 100% wml, maar dat op basis van hun huidige inkomen gekeken wordt wat de uitkering zou zijn op basis van de nieuwe wet. Wat is dan beter? Dan is dat het bedrag dat geldt. Dat klopt. Daarbij kunnen zij wel gebruikmaken van de nieuwe stimulerende regels van de wet. Maar het klopt dat mevrouw Oomen hier een groep ziet waarvan ze zegt: daar zijn in het verleden verwachtingen bij gewekt, daar is een perspectief voor neergezet en dat perspectief verandert. Daar heeft ze ook terecht aandacht voor gevraagd.

[…]

Staatssecretaris Van Ark:

Zeker. Ik kijk even naar de ambtenaren of ik de goede cijfers zeg. Op 1 januari 2021 zitten 15.000 Wajongers die in de Wajong 2010 zitten, nog niet in de voortgezette werkregeling. 39% van hen werkt. Dat zijn 6.000 mensen. Dit betekent dat 61% van hen niet werkt. De aanvulling tot wml komt pas in zicht als je werkt en meer dan 20% van het wml verdient. Deze 6.000 Wajongers komen dus mogelijk in aanmerking voor de voortgezette werkregeling, maar ik kan op deze termijn niet specificeren hoeveel van hen onder de 20% zit. Het zijn er maximaal 6.000. Ik vind het dan ook meer dan terecht dat mevrouw Oomen hier aandacht voor heeft gevraagd. Maar ik merk wel op dat niet gezegd is dat deze groepen er in de nieuwe regeling per se op achteruitgaan.

Handelingen I 2019/2020, nr.27, item 7, p.24

Staatssecretaris Van Ark:

Voor de wetsbehandeling wil ik toch gezegd hebben dat het niet het afpakken is van een verworven recht, maar wel het veranderen van perspectief. Ik hecht eraan om dat te zeggen. Ik begrijp inderdaad dat dat voor mensen wel hetzelfde kan voelen, maar het is wel degelijk ook wat anders. […]

Handelingen I 2019/2020, nr.27, item 7, p.36

Staatssecretaris Van Ark:

Onderaan de streep alles afwegend ben ik zeker ook bereid om te kijken of wij voor deze groep, die zicht zou hebben op de voortgezette werkregeling maar zich nu afvraagt wat er gebeurt, in de dienstverlening door het UWV iets kunnen betekenen. […]

Handelingen I 2019/2020, nr.27, item 7, p.44

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

Mevrouw De Bruijn zei: die voorgezette werkregeling, daar kan ik mij niets bij voorstellen. Maar we hebben een knip gemaakt. We hebben voor iedereen een garantieregeling. Dan praten we even niet over de corona-effecten. We hebben voor iedereen een garantieregeling, maar alleen voor deze groep niet. Deze groep is in 2014 begonnen en men heeft gedacht: in 2021 heb ik mijn zeven jaren vol en op dat moment krijg ik de garantie op het minimumloon. Dat geldt voor de groep van 2021, 2022 en 2023. Ik ben heel meegaand geweest, maar ik vind het echt heel naar dat de staatssecretaris op dat punt niets toezegt.

Dan kom ik op de rekentool. Ik ben blij met de toezegging.

Mevrouw De Bruijn-Wezeman (VVD):

Mevrouw Oomen geeft aan dat er voor iedereen een garantieregeling is. Nee, er is alleen een garantieregeling voor mensen die werken. Ik begrijp dat deze groep, die in de aanlooptijd zit naar de voortgezette werkregeling, in een werkregeling zit en daar ook in werkt. Zij vallen wel in de garantieregeling van de werkregeling, alleen niet van de voortgezette werkregeling. Dus iedereen die werkt, heeft recht op de garantieregeling; ook deze groep. Maar wat u wilt toevoegen, is dat zij dus ook in aanmerking komen voor iets wat ze nog niet hebben. Ik kan mij geen precedent voorstellen waarin dit eerder is gebeurd, dus dat wij burgers gaan compenseren voor iets wat ze gewoon nog niet hebben bij wetswijziging. Dat is dus mijn bezwaar.

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

Dit hebben ze wel. Sinds 2010-2014 heb je, als je zeven jaren op zijn minst 20% werkt, perspectief op die verlengde regeling inzake het wml. Het perspectief is er. Maar nu, door de wetswijziging, gaan er drie jaren ontbreken. Ik vraag niet om dat ten eeuwigen dage te blijven uitvoeren. Nee, ik zeg: ik zou willen dat met deze wet voor die groep, die nu hard gepakt wordt, geen garantieregeling heeft en geen recht meer heeft op dat minimumloon, die drie jaren gecompenseerd worden. Dat is het enige wat ik vraag. Voor de rest ga ik akkoord.

Handelingen I 2019/2020, nr.27, item 7, p.57

Staatssecretaris Van Ark:

Voorzitter. Dan heb ik nog een thema openstaan dat mevrouw Oomen heeft geagendeerd, namelijk de mensen die te maken zouden gaan krijgen met de voortgezette werkregeling. Zij heeft daar in tweede termijn ook nog een zeer rond betoog over gehouden. Ik zou, gezien wat mevrouw Oomen heeft aangegeven, zeker bereid zijn om een en ander uit te zoeken ten aanzien van deze groep. Ik zal ook proberen om dat voor de stemmingen te doen. Ik zou in beeld willen brengen wat het betekent als we de groep die zij aangeeft, die drie jaar, zouden voorzien van een regeling. Wat zou dat financieel betekenen? Wat betekent het wetstechnisch? Kan het wel? Hoe gaat dat dan? Dat wil ik in beeld brengen. Alleen wil ik dan nog wel graag iets van haar weten. Zij was vrij specifiek in de vraag die zij stelde. Gaat het dan over de groep van 6.000 mensen, die nu aan het werk zijn? Want ik zou denken: uiteindelijk gaat het om de mensen die op 31 december 2020 aan het werk zijn, want voor hen geldt wel of niet de regeling. Ik wissel daarover graag nog even met haar van gedachten.

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

Ik heb dat in eerste en tweede termijn ook helder gemaakt. De lieden die in 2020 aan het werk zijn, hebben in 2020, 19, 18, 17, 16, 15 — dat was de ingang van de regeling — al bijgedragen, om ooit die voortgezette werkregeling te krijgen. Omdat wij nu de wet aannemen, die per 1 januari 2021 ingaat, komen zij dus net niet in aanmerking voor die zeven jaar. Dat geldt dan voor nog twee jaar. Ik begin te rekenen vanaf 2015. Daar wil ik een compensatie voor. Dan houdt het ook op. Ik neem de hele wet tot me. Ik zeg: we gaan met dat nieuwe systeem, maar laat degenen die al bezig waren met het opbouwen, die opbouw ook volmaken. Het gaat niet om een grote groep.

Staatssecretaris Van Ark:

Ik zou graag, als mevrouw Oomen dat ook een goed idee vindt, op een rijtje zetten wat dit betekent. Het lijkt me van belang om dat te weten, zowel juridisch als misschien ook financieel, ik weet het niet. Zodat we ook weten waar we het over hebben. Ik ben gevoelig voor haar oproep. Zij heeft het stevig neergezet en dat snap ik ook. Ik wil er graag voor de stemmingen duidelijkheid over geven of ik daar wat mee kan of niet.

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

Niet alleen wat het betekent, want ik weet wat het betekent. Ik heb ook een inschatting van wat het kost, omdat ik van tevoren ook even overleg gepleegd heb. Wat ik zou willen horen, is: hoe denkt de staatssecretaris er te kunnen komen met een aanpassing van deze regeling?

Staatssecretaris Van Ark:

Als ik een brief kan sturen voor de stemming, dan zal ik dat gaarne doen.

Kamerstukken I 2019/2020, 35213, Q, p.7-8

“Uit de cijfers blijkt dat, van de Wajongers in de werkregeling die eind 2019 aan het werk waren, naar verwachting 1.300 de volledige periode sinds januari 2015 hebben gewerkt. Het inkomen van het overgrote deel van deze groep was in december 2019 tenminste 20 procent WML. De verwachte omvang van de groep die volgens mevrouw Oomen-Ruijten aanspraak zou moeten kunnen maken op een garantiebedrag gebaseerd op de rekenregels van de voortgezette werkregeling komt daarmee neer op circa 1.300. Dit zijn Wajongers in de werkregeling die de afgelopen vijf jaar aaneengesloten hebben gewerkt en verwacht hadden in 2021, 2022 of 2023 in te stromen in de voortgezette werkregeling. Het gaat nadrukkelijk om een globale inschatting van de omvang van de groep. Op basis van gegevens vlak voor en na inwerkingtreding van het wetsvoorstel zal de definitieve omvang van de groep vastgesteld moeten worden.

De betreffende specifieke groep heeft de afgelopen vijf jaar aaneengesloten gewerkt en zit dicht op instroom in de voortgezette werkregeling. Dit perspectief op de voortgezette werkregeling zou door de inwerkingtreding van de nieuwe regels voor inkomensondersteuning veranderen. Ik zeg daarom toe om, binnen de doelstellingen van het wetsvoorstel en op verzoek van uw Kamer, voor deze specifieke groep een uitzondering te maken en het garantiebedrag te baseren op dat wenkend perspectief, namelijk de voortgezette werkregeling. Het garantiebedrag zal voor deze groep daarmee hoger uitkomen dan de uitkering voorafgaand aan inwerkingtreding.

[…]

Het treffen van een aparte regeling vergt aanpassing van het voorgestelde artikel 8:8 van de Wajong. Ik ben voornemens deze wijziging mee te laten lopen in de Verzamelwet SZW 2021. De verwachte budgettaire meerkosten bedragen structureel 2,5 miljoen die gedekt worden via de AO-tegemoetkoming.”


Brondocumenten


Historie