Plenair Ganzevoort bij behandeling Door niet-ingezetenen gekozen kiescollege voor de verkiezing van de Eerste Kamer en herijking Grondwetsherzieningsprocedure



Verslag van de vergadering van 6 oktober 2020 (2020/2021 nr. 4)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.37 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Ganzevoort i (GroenLinks):

Voorzitter. Het is een goede gewoonte om aan een grondwetsherziening op z'n minst enkele woorden te wijden, omdat het — ik zeg dat er maar bij — op het Statuut voor het Koninkrijk na het fundament van onze rechtsstaat is, het meest fundamentele. We mogen dat niet ongemerkt laten passeren.

Over het voorstel om de herzieningsprocedure zelf te wijzigen kan ik kort zijn. Mijn fractie steunt die wijziging, omdat we daarmee dichter blijven bij de geest van de herzieningsprocedure, en de politieke ontsnappingsroute van uitstel afsnijden. Ik geef gelijk toe dat elke politieke stroming dat nu eens zal betreuren en het dan weer zal toejuichen, maar met dit voorstel wordt de koninklijke weg de standaard.

Veel lastiger ligt het voorstel om een kiescollege in te richten voor niet-ingezetenen, zodat ook zij invloed kunnen uitoefenen op de samenstelling van de Eerste Kamer. Het idee achter deze herziening kan op redelijk brede steun rekenen, maar het probleem zit hem in de afbakening en in de uitwerking. Nu moet die uitwerking nog worden vastgesteld bij de wijziging van de Kieswet, maar de regering heeft daar al een fors voorschot op genomen door in de memorie van toelichting uitgebreid in te gaan op de problematiek van stemwaarde. Ook al is de regering wat dat betreft eigenlijk nog helemaal niet aan zet bij deze grondwetsherziening, ze zegt toch maar vast dat het het beste is om te kiezen voor een model waarin alleen bij niet-ingezetenen de stemwaarde bepaald wordt door het aantal uitgebrachte stemmen, en bij ingezetenen door het aantal inwoners. Omdat de wetsbehandeling ook hier belangrijk is voor de betekenis van de wet, moeten we daarop ingaan, ook al is dit nog niet aan de orde.

Daarom vraag ik de minister om te beginnen wat nu eigenlijk de status is van haar mijmeringen over het gewenste model. Deelt zij onze mening dat het debat hierover gevoerd moet worden bij de wijziging van de Kieswet, en dat dat debat op geen enkele wijze bezwaard kan worden met wat zij nu in de memorie van toelichting bij deze wetsbehandeling heeft genoteerd? Deelt zij de mening dat wanneer de Kamer deze grondwetsherziening in eerste lezing goedkeurt dit op geen enkele wijze impliceert dat enig model van stemwaardeberekening nu al de steun van deze Kamer geniet? Met andere woorden, wil zij erkennen dat het zuiverder was geweest als ze dat buiten de wetsbehandeling had gehouden?

Voor het geval de minister dat niet wil erkennen, en zij dus toch meer gewicht hecht aan haar woorden over de stemwaarde, zullen we het debat moeten voeren. Ik betrek daarbij het advies van de Raad van State dat we gisteravond in afschrift ontvingen. Wetend dat we vandaag dit debat voeren, had de minister deze Kamer wel iets serieuzer kunnen nemen door dat advies direct door te sturen toen ze het vorige week ontving. Dat zou geholpen hebben in onze voorbereidingstijd. Ik weet dat de minister hecht aan haar voorbereidingstijd voor de antwoorden, maar het zou fijn zijn als zij ook onze voorbereidingstijd serieus neemt.

Inhoudelijk is het allemaal niet heel erg nieuw. Ik had gisteravond nog even tijd over en heb het advies dus kunnen lezen. Het geeft geen antwoord op alle vragen. Er worden een paar berekeningen geboden, maar lang niet alle denkbare berekeningen. Oftewel, er is nog wel wat te vragen. Overigens zijn er in verschillende rondes ook al vragen over gesteld.

De regering lijkt eigenlijk niet gevoelig voor het argument dat door deze benadering de stemwaarden van ingezetenen en niet-ingezetenen ongelijk zijn. Dat is vreemd, want hét motief voor de hele wijziging is nu juist dat de regering een onevenwichtigheid wil oplossen. Doordat ze een geheel andere systematiek gebruikt, wordt de invloed van verschillende burgers volstrekt en fundamenteel verschillend. Bij de ingezetenen heeft in principe iedereen die stemt dezelfde invloed op de samenstelling van de Eerste Kamer, omdat de stemwaarde corrigeert voor het inwonertal van een provincie. Maar dat zal bij niet-ingezetenen niet het geval zijn. Als daar de stemwaarde gebaseerd wordt op het aantal niet-ingezetenen, wordt de invloed van de individuele stem volstrekt anders dan als we de stemwaarde baseren op het aantal uitgebrachte stemmen. Als je bijvoorbeeld uitgaat van het feit dat niet-kiezers wel meetellen als inwoners, heeft dat bij een opkomst van 50% tot gevolg dat elke individuele stem van een ingezetene een dubbele waarde heeft in vergelijking met een uitgebrachte stem van een niet-ingezetene. Daar tellen de niet-kiezers namelijk niet mee voor de stemwaarde.

Is de minister het met ons eens dat het ongewenst is om een methodiek in te voeren die tot gevolg heeft dat de individuele invloed van een deel van de kiezers de helft kleiner is dan die van een ander deel van de kiezers? Algemener geformuleerd: deelt de minister onze mening dat, in lijn met artikel 4 van de Grondwet, een methodiek zou moeten worden gekozen die er materieel toe leidt dat elke stem, van een ingezetene of niet, ongeveer dezelfde invloed heeft op de samenstelling van de Eerste Kamer? Dat zou heel eenvoudig kunnen. Ik ben geen wiskundige. Mijn vader was dat wel, maar ik niet. Sommige dingen erf je en andere dingen niet. Het zou bijvoorbeeld heel eenvoudig kunnen door een correctiefactor te berekenen en die toe te passen op de stemwaarde. Is de minister bereid om daaraan te werken in de uitwerking bij de Kieswet?

Het tweede punt dat nog op tafel ligt, is dat van de afbakening. Meer in het bijzonder: het uitsluiten van Nederlanders die in een van de Caribische Koninkrijkslanden wonen. Mijn fractie kan de argumentatie van de regering eigenlijk niet goed volgen. De regering stelt in de memorie van antwoord dat het uitsluiten van Nederlanders die daar wonen niet disproportioneel is, ten eerste omdat ze anders invloed hebben op zowel het Nederlandse parlement als het landsparlement, ten tweede omdat de Nederlandse wetgeving niet van toepassing is in de Caribische landen en met name die Nederlanders raakt die in het verleden tien jaar of langer in Nederland hebben gewoond.

Maar dat is wel een beetje te kort door de bocht. Als je het vergelijkt met niet-ingezetenen met een dubbele nationaliteit die elders wonen, dan kunnen zij wel invloed hebben op twee parlementen, maar voor onze eigen Koninkrijksburgers zou dat niet gelden. Dat zou wel heel vreemd zijn, want dat zou onze Koninkrijksburgers achterstellen ten opzichte van Nederlanders met een dubbele nationaliteit. Waarom wordt dat, als de regering echt gelooft in het tienjaarscriterium, dan niet op iedereen toegepast, ook op niet-ingezetenen elders? De Nederlandse wetgeving raakt al die andere landen immers veel minder dan dat ze Aruba, Curaçao en Sint-Maarten raakt. Als de gedachte is dat de Nederlandse wetgeving de Koninkrijkslanden niet raakt, is het bovendien ook weer niet bezwaarlijk dat ze daar voor twee parlementen kunnen kiezen in plaats van een, want die parlementen hebben immers een zorgvuldig van elkaar afgebakende jurisdictie. De enige overlap is die van de rijkswetten, maar dat zijn er weer zo weinig dat het disproportioneel lijkt om op basis daarvan de hele groep uit te sluiten. Kortom, de argumentatie waarom Koninkrijksburgers in het Caribisch deel van het Koninkrijk niet zouden mogen stemmen voor het Nederlands parlement en andere Nederlanders niet-ingezetenen wel, is inconsistent en niet overtuigend.

Ik kom nog even terug op het Statuut voor het Koninkrijk. Artikel 11 — ik zei al dat dat nog onder onze Grondwet staat — stelt dat voorstellen tot veranderingen in de Grondwet, houdende bepalingen betreffende aangelegenheden van het Koninkrijk, Aruba, Curaçao en Sint-Maarten raken. We bespreken vandaag een Grondwetswijziging. Gezien ons debat raakt dit aan de aangelegenheden van het Koninkrijk. Daarom ben ik benieuwd of de regering dit ook zo ziet, of ze hierover al overleg heeft gevoerd met de Koninkrijkslanden of dat ze dat ten minste wil gaan doen. Want daar moet het geregeld worden.

Voorzitter, ik rond af. Het zou het debat van vandaag enorm bekorten als de minister verklaart dat de discussie over stemwaarden voortijdig is en dat de overwegingen van de regering op dit punt nog niet relevant zijn. We komen nog een stukje verder als de minister toezegt dat er een uitwerking van de methodiek zal worden voorgesteld, die materieel tot gevolg heeft dat een individuele stem van ingezetenen en niet-ingezetenen ongeveer even sterk moet doorwerken in de samenstelling van de Eerste Kamer. Dan blijft alleen nog de kwestie van de Caribische Koninkrijkslanden over. We geven de minister graag de kans om nog eens uit te leggen waarom hun uitsluiting niet disproportioneel is. Als dat haar niet lukt, dan zien we graag een aanpassing van de Kieswet tegemoet die deze nieuwe onevenwichtigheid tussen twee groepen niet-ingezetenen oplost.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Ganzevoort. Dan is het woord aan meneer Dittrich namens de fractie van D66.