Plenair Kox bij voortzetting behandeling Wet inburgering 20..



Verslag van de vergadering van 1 december 2020 (2020/2021 nr. 12)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 13.52 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Kox i (SP):

Dank u wel, voorzitter. Soms is deze Kamer een echte politieke Kamer, een strijdperk waar meningen botsen. Dat is heel interessant en heel goed. Dat hebben we vandaag niet, omdat de partijen die meestal het hardste en het hardvochtigste ageren tegen de aanwezigheid van mensen die van elders zijn gekomen, niet meedoen aan het debat. Ik betreur dat zeer, want uit die botsing van meningen kun je wijsheid halen. Ik begrijp het ook niet, want als er één moment was geweest om je beklag te doen over het feit dat zaken in dit land niet goed geregeld zijn als het gaat over het omgaan met asielzoekers en migranten, was het dit wel geweest. We hebben hier te maken met een wetsvoorstel waarvan de minister zelf zegt: ik kom met dit wetsvoorstel, want hoe het tot nu toe liep, was niet goed. Die afwezigheid vind ik een groot gemis. Fijn dat sommige leden van die partijen wel aanwezig zijn om naar ons te luisteren, maar ik had hen liever in het strijdperk gezien.

Daar staat tegenover dat deze Kamer soms ook een Kamer van reflectie is. Ik heb van degenen die wel meegedaan hebben aan het debat allemaal verstandige vragen gehoord. Althans, dat is mijn bescheiden mening. Ik hoop dat daar antwoord op komt. Er zijn heel veel vragen gesteld. Mevrouw Stienen excuseerde zich daarvoor, maar gaf ook aan dat het niet anders kon, omdat deze wet nogal met spoed door het parlement wordt gehaald. Dat had anders gekund, zeker omdat we nu weten dat hij toch pas later ingevoerd gaat worden. Ik hoor daar graag uitleg van de minister over. Ik kan nu al zeggen dat, als de minister alle vragen van de collega's en die paar die ik er nog aan toevoeg naar behoren beantwoordt, mijn fractie voor dit wetsvoorstel stemt. Dit wetsvoorstel is inderdaad een hele grote verbetering ten opzichte van wat we hadden. We moeten ons wel realiseren dat wat we hadden, ondanks alle goede bedoelingen van iedereen, niet zo best was. Ik kom daar direct nog op terug.

Voorzitter. Een jaar of 40 geleden werd ik voor het eerst parlementariër. Niet in dit eerbiedwaardige gezelschap, maar in de gemeenteraad van Tilburg. Een van de allereerste voorstellen die ik in al mijn onschuld deed, was dat wij de gastarbeiders in Tilburg, die werkloos geworden waren omdat de textiel in elkaar zakte door de economische crisis, zouden aanbieden om gratis Nederlands te leren. Ik dacht: dat is een goed plan. Ik had dat plan niet zelf bedacht, maar had dit gehoord van gastarbeiders die ik ontmoette in de jaren daarvoor, toen ik bij de Rechtswinkel werkte. Die mensen zeiden: als je je baan kwijtraakt, krijg je nooit een nieuwe baan, omdat je niet goed Nederlands spreekt. Dus ik dacht dan het goed zou zijn als de overheid, in dit geval de lokale overheid, zou zeggen: als je toch werkloos bent, mag je gratis en voor niks leren hoe wij hier Nederlands spreken — een rare taal, bijna niet te doen, maar die kun je dan leren.

Ik dacht dat dit een goed plan was, mijn vrienden gastarbeiders ook, maar de gemeenteraad van Tilburg dacht daar heel anders over. Overgorp zat toen nog niet in de gemeenteraad, dus wij zijn altijd goede vrienden gebleven, maar ik kreeg welhaast een motie van grote afkeuring naar mijn hoofd, want hoe kon ik op het idee komen dat ik zou uitmaken dat Marokkanen of Turken maar Nederlands zouden moeten gaan leren? Wat was er mis met Marokkaans of Turks? Naar mijn mening was daar helemaal niets mis mee, alleen spraken we dat niet in Nederland, althans niet in overgrote mate.

Nu zegt iedereen: het eerste wat je toch vooral zou moeten aanbieden als je mensen welkom heet, is om hun uit te leggen dat we hier om de een of andere reden Nederlands spreken en dat het hartstikke handig is als je die taal een beetje beheerst. Ik heb dat altijd een goed voorstel gevonden. Mijn vader zelf was analfabeet — zijn eigen naam schrijven ging nog en hij kon de voetbaluitslagen lezen in de krant, maar daarmee hield het ook op — dus ik vind het ook heel goed dat wij niet al te hoge eisen stellen aan mensen die hier komen. Dat komt allemaal wel, of niet, dat zullen we wel zien. Maar het aanbod om onze taal te leren, omdat je dan kunt meedoen, omdat je dan echt een burger wordt te midden van de andere burgers, is nu, denk ik, een door iedereen onderschreven idee.

Het probleem is — de minister geeft dat ook aan in zijn memorie van toelichting — dat wij dat eigenlijk allemaal al heel lang een prima plan vinden, maar dat dit prima plan tot op heden niet goed werkt. Ik zal niet zeggen dat er niets van terechtkomt, want ik sta altijd vol bewondering te kijken hoe migranten en asielzoekers erin slagen om, vaak tegen de stroom in, zichzelf hier een plek onder de zon te verwerven. Maar het beleid, uitgaande van alle goede bedoelingen, werkt tot op heden niet goed. Ik vind het daarom verstandig van de minister en van deze regering dat zij hebben gezegd: we gaan hier echt een nieuwe wet voor schrijven. Vandaar de steun van mijn fractie voor deze wet, die een hele verbetering is in vergelijking met wat er lag.

De vragen die de collega's hebben gesteld, zie ik graag beantwoord. Ik wil graag nog even focussen op één ding dat mij tegenstaat in dit wetsvoorstel. De minister reageert in de memorie van toelichting op de oproepen van de MBO Raad, Divosa, de VNG en VluchtelingenWerk om het taalonderwijs aan migranten en het taalonderwijs aan statushouders in te bedden in het normale onderwijssysteem. Wij vragen van mensen om ongeveer het ingewikkeldste te doen wat je kunt doen, namelijk om, terwijl zij uit een land komen waar ze heel anders spreken en vaak onverwacht in een ander land terechtkomen, een andere taal te gaan leren. Dat is ontzettend moeilijk. Petra Stienen heeft Arabisch geleerd, maar ik denk dat zij de enige is van de mensen die hier zitten. Maar van mensen die Arabisch spreken en die wij Nederlands laten leren, zeggen wij: dat kan wel een beetje op de private markt georganiseerd worden.

Het is volgens mij vanaf het begin een heel grote fout geweest dat wij niet hebben gezegd: wij willen graag, ook in jouw belang, dat je de Nederlandse taal een beetje leert spreken, dus dan hoor je in het onderwijs terecht te komen. Als organisaties binnen het onderwijs en gemeentelijke organisaties dat bepleiten, dan valt het me tegen — dat zeg ik ook maar nadrukkelijk tegen de minister — dat de minister zegt: ik begrijp dat allemaal wel, maar dat kan niet, want het is nu eenmaal op de private markt terechtgekomen, en als ik niet kan bewijzen dat die het absoluut niet aankan, mag ik die omschakeling niet maken. Dan zou ik zeggen: waar ben je minister voor? Volgens mij om de baas te zijn en te zeggen: dit moet echt anders, ik wil het anders. Als wij kinderen van 4 jaar naar school sturen omdat het handig is om op school dingen te leren, waarom zeggen wij dan niet tegen mensen die in veel ingewikkelder omstandigheden verkeren dat zij gebruik kunnen maken van een goed geolied en goed doordacht, op maat toegesneden onderwijssysteem in de publieke sfeer? Ik heb het gisteren via zijn persoonlijk assistent, zoals dat heet, ook nog een keer toegelicht. Ik wil daar gewoon antwoord op. Ik denk dat het, met alle goede kanten van deze wet, een fundamentele fout is om niet op z'n minst de deur te openen door deze vorm van onderwijs te incorporeren in ons publieke onderwijsstelsel.

Voorzitter. Dan nog een opmerking over de naturalisatietoets. Iedereen, van de ene kant van de zaal tot de andere kant, heeft gezegd dat het niet klopt en dat er iets aan hersteld moet worden. Ik begrijp dat er vandaag in de Tweede Kamer over een motie wordt gestemd en dat die waarschijnlijk brede steun zal krijgen. Dat voorkomt dat wij hier een vergelijkbare motie moeten indienen, want die zou ook hier zeker brede steun krijgen. Ik wil de minister toch vragen om daar duidelijkheid over te verschaffen, want er zit een enorm oneerlijk aspect in. Ik kan me niet voorstellen dat dat zijn bedoeling is.

Nog een keer, voorzitter, als de minister alle vragen, vooral die van de collega's alsook die paar van mij, beantwoordt en wat dieper ingaat op de kwestie van het onderwijs in de publieke sfeer, dan zal mijn fractie voor deze wet stemmen omdat het een hele verbetering is.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Kox. Dan is het woord aan mevrouw Oomen-Ruijten namens de fractie van het CDA.