Plenair Kox bij behandeling (zonder stemming aangenomen)



Verslag van de vergadering van 14 december 2020 (2020/2021 nr. 15)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 16.14 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Kox i (SP):

Dank u wel, voorzitter. Vooraleer ja te zeggen tegen de voorliggende begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en daarmee de minister te machtigen om maatregelen te nemen en uitgaven te doen tot een bedrag van bijna 100 miljard euro in 2021, wil ik namens de fractie van de SP nog een drietal kwesties voorleggen aan de minister, zodat we weten waar we ja tegen zeggen. Alhoewel, dat blijft natuurlijk in zijn algemeenheid vaag nu we nog steeds midden in een ongekende pandemie zitten met verregaande gevolgen voor niet alleen de gezondheid en ons gezondheidsstelsel, maar ook voor de samenleving als zodanig en meer in het bijzonder de economische bedrijvigheid, het werk van miljoenen Nederlanders en de onzekerheid over het inkomen van velen van hen. Daarbij zullen de zwaarste lasten, naar het zich laat aanzien en zoals ik ook al bij mijn algemene beschouwing over de rijksbegroting zei, opnieuw gedragen worden door de mensen die het toch al het minst getroffen hadden in onze maatschappij. De tweedeling in de samenleving zal volgens voorspellingen van de nationale planbureaus in 2021 ten gevolge van de coronacrisis toenemen, ook al lijkt bijna iedere partij er inmiddels ideologisch van overtuigd dat toenemende tweedeling slecht is voor de mensen, voor de samenleving en voor de economische ontwikkeling van ons land.

Voorzitter. Mijn eerste vraag betreft de inschatting van de regering van de gevolgen van het oplaaien van de pandemie in het laatste kwartaal van dit jaar en wellicht ook nog de komende maand voor de begroting van 2021, meer in het bijzonder voor de bedrijvigheid in dat jaar in ons land, de werkgelegenheid en de inkomensposities van met name zzp'ers.

Voorzitter. De aanvankelijke afschaling van de noodmaatregelen die het kabinet treft om bedrijven zo veel mogelijk overeind te houden, alsmede van de loonbetaling aan werknemers wier bedrijf een grote terugval in activiteit beleeft vanwege de pandemie is van de baan, als ik de minister goed begrepen heb. Tot hoelang, vraag ik de minister voor alle duidelijkheid. Verwacht de minister komend jaar aanvullend beleid nodig te hebben nu vannacht, naar het zich laat aanzien, een harde lockdown van kracht wordt die onmiddellijk gevolgen zal hebben voor een groot aantal bedrijven, hun werknemers en wellicht hun inkomens? Hoeveel bedrijven hebben tot nu toe NOW aangevraagd, zo vraag ik de minister. De terugloop baarde mij erg veel zorgen. Is er in de laatste weken een opleving geweest van het aantal aanvragen?

Voorzitter. Zzp'ers houden hun recht op een Tozo-uitkering. Dat spraken we al eerder af, maar dat is nog steeds onder het beperkende beding van de partnertoets. Dat ik dat onrechtvaardig vind, heb ik al eerder betoogd, maar de minister blijft volhouden dat hij handelt in lijn met de Participatiewet. Daar komen we nu niet uit. Nu kwam hij echter wel met een aanvullende uitkering die een heleboel geld aan de gemeenten als bijzondere bijstand ter beschikking stelt, om mensen die onder meer omdat ze slachtoffer zijn geworden van de partnertoets in de Tozo, te hulp te schieten. Kan de minister uitleggen of hij denkt dat deze maatregel per saldo zzp'ers alsnog voldoende ruimte zal geven om het hoofd boven water te kunnen houden? En is hij niet bang dat het maatwerk, dat bijzonderebijstandsverlening nu eenmaal vereist, de druk op gemeenten nog groter zal maken? Hadden ze het al niet druk genoeg? Was het dan uiteindelijk toch niet verstandiger geweest om de partnertoets in de Tozo vooralsnog niet te schrappen, en zo tienduizenden zzp'ers die nu afzien van een aanvraag voor Tozo, alsnog in die regeling te houden? Graag een antwoord daarop. En ook hier zien we een stijging van de cijfers in de recente weken als het gaat om de aanvragen. Kan de minister ons daar iets meer over vertellen?

Mijn tweede vraag betreft het te voeren armoedebeleid in coronatijd in het komend jaar door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Na het aannemen van verschillende moties in het verleden door deze Kamer waarin gevraagd werd om een kwantitatieve beleidsdoelstelling inzake het structureel terugdringen van de armoede onder kinderen, was de regering dit jaar eindelijk bereid dat verzoek van deze Kamer in te willigen. In 2030, zo staat nu vast, moet volgens de regering de armoede onder kinderen ten minste gehalveerd zijn. En periodiek zal de regering beide Kamers informeren over de bereikte resultaten. Komend jaar zal de regering voor het eerst rekenschap geven van het beleid en kan het parlement beoordelen of dat beleid aansluit bij de gestelde kwantitatieve doelen en of, en zo ja hoe, er bijgestuurd of extra gas gegeven moet worden. Ik vraag aan de minister om te bevestigen dat de afgesproken kwantitatieve reductiedoelstelling nog steeds staat, en niet ten onder zal mogen gaan in de algemene malaise veroorzaakt door de pandemie. De honderdduizenden kinderen die we nu mede door toedoen van deze Kamer toegezegd hebben hun lot te verlichten, mogen niet het kind van de coronarekening worden. Ik neem aan dat de minister en zijn staatssecretaris dat helemaal met mij en deze Kamer eens zullen zijn.

Mijn derde vraag betreft de ouderen: de gepensioneerden en degenen die op het punt staan met pensioen te gaan. Hun werden eerder nog aanzienlijke pensioenkortingen in het vooruitzicht gesteld, maar nu blijkt dat gevaar van de baan. Begrijp ik dat goed? Wil de minister dat nog eens expliciet vermelden, zodat de pensioengerechtigden weten waar zij aan toe zijn en welk pensioen zij in 2021 mogen verwachten? Met andere woorden, meneer de minister, kan u nog een keer expliciet zeggen: in 2021 wordt er niet gekort op de pensioenen?

Tot slot over degenen die op het punt staan met pensioen te gaan, meer in het bijzonder met vervroegd pensioen. Toen eerder dit jaar de regering haar pensioenakkoord sloot met werkgevers en vakbonden, werd ervan uitgegaan dat voor het eind van het jaar de regeling inzake vervroegd uittreden wettelijk geregeld zou zijn. Tot vorige week bleek dat ook zo, maar inmiddels heeft onze commissie Sociale Zaken en Werkgelegenheid voorgesteld de plenaire afhandeling tot na het kerstreces te verschuiven. Ik betreur dat zeer, omdat er een heleboel zijn die op basis van inmiddels afgesloten cao's per 1 januari recht op vervroegd uittreden zouden hebben, mits de noodzakelijke wetswijziging dan een feit zou zijn. Dat is dus helemaal geen fijne kerstboodschap aan mensen die tientallen jaren hard gewerkt hebben en er onderhand aan toe waren om uit het werk te stappen.

Ik weet dat de minister terugwerkende kracht in zijn wetsvoorstel heeft opgenomen inzake de RVU, maar ik vind het niet gepast om daarvan gebruik te maken omdat regering en parlement er niet voor gezorgd hebben dat er een tijdige besluitvorming heeft plaatsgevonden; een besluitvorming waarover, voor zover ik kan zien, brede overeenstemming in beide Kamers bestaat. Het is niet een onderwerp van erop of eronder; ik neem aan dat ook in januari dit wetsvoorstel met algemene stemmen aangenomen zal worden, zoals dat ook in de Tweede Kamer is gebeurd. Mag ik de minister daarom vragen de expliciete toezegging te doen ter geruststelling van die mensen die nu een koude kerstboodschap krijgen van het parlement, dat mensen die normaal gesproken vanaf 1 januari recht op vervroegde uitkering zouden hebben geen slachtoffer kunnen worden van het gebrek aan daadkracht van regering en parlement om tijdige wetgeving voor elkaar te krijgen? Dat lijkt mij toch het minste wat we kunnen doen.

Voorzitter, afrondend. Deze begroting van bijna 100 miljard is de omvangrijkste ooit. Dat is een record, maar ik weet niet of de minister daar trots op is. Tegelijkertijd is het de meest onzekere begroting ooit, en het zal nog lang duren voordat we de rekening over 2021 helder hebben. Desalniettemin heeft mijn partij tot nu toe met wat andere partijen de ongekend hoge uitgaven gesteund die de regering nodig vindt om de gevolgen van de pandemie voor economie, werkgelegenheid en inkomens te bestrijden, en wel om de simpele reden dat het nodig is. Daar kan je het over partijen heen soms erg over eens zijn. Daarom steunt mijn fractie ook deze begroting, ervan uitgaande dat de antwoorden van de minister op mijn vragen bevredigend zullen zijn.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel meneer Kox. De heer Crone namens de Partij van de Arbeid.

De heer Crone i (PvdA):

Voorzitter. De heer Kox zei een paar zinnen geleden dat de vervroegd uittredende RVU nu misschien niet op tijd doorgaat, maar de minister heeft in de memorie van antwoord al gezegd dat de wet in januari behandeld kan worden en met terugwerkende kracht zal gelden. Dus wat is er mis?

De heer Kox (SP):

Vanuit de bureaucratische redenering van parlement en regering is er niks aan de hand, het is terugwerkende kracht. Maar ik probeer het ook te zien vanuit de positie van die 1.000, 1.200 mensen die op 1 januari met vervroegd pensioen zouden gaan. Ik was vorige week op bezoek bij een van mijn zwagers, die zijn hele leven lang elektricien is geweest van de lts en Werkspoor, en de laatste vele jaren in een ziekenhuis heeft gesleten als elektricien. Die man was zo boos dat hij gedwongen werd een jaar en vier maanden langer door te werken dan ze hem beloofd hadden. Ik ben hem nu aan het feliciteren, want overmorgen gaat hij met pensioen. Die 1.000, 1.200 mensen hebben we beloofd dat ze er op 1 januari uit mochten, maar wij als parlement en de regering — de regering draagt ook haar verantwoordelijkheden — zijn niet in staat gebleken om iets waar we het over eens zijn er op tijd door te krijgen. Dat vind ik ongepast en dat hadden we moeten oplossen. Dat is zo omdat dit wetsvoorstel drie dingen aan elkaar koppelt. Daar houden wij in deze Kamer niet van.

De voorzitter:

Ok.

De heer Kox (SP):

Vanuit het oogpunt van parlementaire regels is er niets mis mee, maar vanuit het oogpunt van de mensen die het betreft, is het een grote schande.

De heer Crone (PvdA):

Ik wil hem feliciteren, want hij is dan dus geboren op 10 augustus.

De heer Kox (SP):

15 augustus.

De voorzitter:

Nee, 16.

De heer Crone (PvdA):

Toen is hij 66 geworden. Ik ken deze leeftijdscategorie goed, want ik ben zelf drie weken geleden met pensioen gegaan. Ik leef erg met deze leeftijdsgroep mee. Maar het serieuze antwoord is natuurlijk: de Tweede Kamer heeft dit Kamerbreed aangenomen, in de Eerste Kamer zijn er allerlei vragen, maar niet over dit, hooguit over de uitvoeringssystematiek. Dus er gaat niets mis, u had hem gerust moeten stellen bij wijze van verjaardagscadeau. Waarom veroorzaakt u onrust? Ik zal morgen schriftelijk aan de minister vragen om een persbericht uit te sturen. De RVU zal waarschijnlijk als de Kamer dat wil, ingaan, en zelfs de fiscale bijtelling regelen wij dan wel. Ik zie de minister al knikken, maar ik hoop dat hij dit in zijn eerste termijn nog eens nadrukkelijk herhaalt. Ik roep u op om geen onrust te veroorzaken waar dat niet hoeft. Mag ik u dat vragen?]

De heer Kox (SP):

Mijn zwager gaat gewoon met pensioen, dus die hoeft niet onrustig te zijn. Hij was dat eerder vanwege dit gedoe. Het gaat hier om mensen die we iets beloofd hebben en ik vind dat het parlement tegen de bevolking moet zeggen "sorry, wij kunnen deze wet niet op tijd klaarkrijgen, want er zijn grote verschillen van mening." Nu is het een bureaucratische reden. We hadden afgesproken dat we deze wet voor de kerst klaar zouden hebben, en dat had ook gekund. Maar om ons moverende redenen die niet de redenen zijn van die 1.000, 1.200 mensen, hebben we het over kerst heen getild.

De voorzitter:

Meneer Kox …

De heer Kox (SP):

Natuurlijk zal de minister toezeggen dat er geen groot ongeluk zal gebeuren, maar mensen die in de afgelopen jaren niet bijster veel vertrouwen hebben gekregen in de belofte van regering en parlement over pensioenen, hadden we dit niet aan moeten doen; dat was niet nodig geweest. Maar ik reken erop dat de minister die geruststelling nog een keer uitspreekt. Het had niet nodig moeten zijn, maar dat is beter dan niks.

De voorzitter:

Dank u wel. Meneer Crone, uw derde interruptie.

De heer Crone (PvdA):

Ik vind het heel jammer. Dit zijn valse woorden. Ik gebruik het woord "vals" niet graag. U had die meneer gerust kunnen stellen op grond van wat ik net heb gezegd. Ik vraag u graag het adres. Ik zal hem een kaartje sturen. Er gaat niks mis met zijn RVU. U jaagt het wantrouwen in de politiek aan als u dit bureaucratie noemt. Zorgvuldige wetgeving is nooit bureaucratie. Hoe vaak heb ik u hier niet horen zeggen "dit is niet goed voorbereid; slecht kabinet"? Ik neem hier afstand van, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Crone.

De heer Kox (SP):

Wij hebben vorige week in de commissie Sociale Zaken afgesproken dat we de wet een week zouden opschuiven en zouden afhandelen voor het kerstreces. Dat we die afspraak veranderen, kan ik allemaal billijken, maar ik begrijp niet waarom we daarmee opnieuw zo moeilijk gaan doen voor mensen die wij een recht hebben gegeven. Er hoeft geen kaart gestuurd te worden. Het parlement moet op tijd voor wetgeving zorgen. Tijdige wetgeving is ook fatsoenlijke wetgeving.

Mevrouw Moonen i (D66):

Ik heb met belangstelling geluisterd naar het betoog van de heer Kox. De hardwerkende Nederlander is een groep die ook D66 nauw aan het hart ligt. We hebben het over mensen in de bouw, maar ook over verpleegkundigen. Zij zijn vaak op zeer jonge leeftijd begonnen: 17 jaar en 7 maanden als verpleegster. Er is een samenhang tussen de RVU en de subsidieregeling duurzame inzetbaarheid en eerder uittreden. De heer Kox vraagt wat het betekent dat het debat helaas begin volgend jaar is en wat dat voor de RVU betekent. Is hij ook benieuwd wat dat betekent voor de koppeling met de subsidieregeling? Want die houdt daar ook verband mee.

De heer Kox (SP):

Ik hoop dat het niks betekent. Ik hoop dat de minister ons dat kan toezeggen en kan zeggen: als regering en parlement er gewoon een tandje bij hadden gezet, hadden we dit op tijd geregeld en waren die problemen er niet geweest. Nog een keer: het komt allemaal wel goed, maar als er onrust veroorzaakt wordt, veroorzaken wij die als parlement en regering. Dat was niet nodig geweest bij een kwestie waarover we het allemaal eens zijn.

Mevrouw Moonen (D66):

Dan wachten we het antwoord van de minister over die samenhang af. Dat lijkt me verstandig.

De voorzitter:

Wenst een van de leden in eerste termijn nog het woord? Dat is niet het geval. Minister, bent u in de gelegenheid om direct in te gaan op de vragen van de Kamer? Vijf minuten? Dan schors ik tot 16.32 uur.