Verslag van de vergadering van 2 februari 2021 (2020/2021 nr. 22)
Aanvang: 13.35 uur
Status: gecorrigeerd
Aan de orde is de aanbieding van het verslag van de Tijdelijke commissie voorbereiding parlementair onderzoek effectiviteit anti-discriminatiewetgeving (CXLIII).
De voorzitter:
Aan de orde is de aanbieding van het verslag van de Tijdelijke commissie voorbereiding parlementair onderzoek effectiviteit anti-discriminatiewetgeving.
Ik geef het woord aan de voorzitter van de tijdelijke commissie, de heer Ganzevoort.
De heer Ganzevoort i (voorzitter van de tijdelijke commissie):
Voorzitter. Het is een grote eer om u en daarmee de Kamer als geheel zo dadelijk het rapport aan te bieden van de Tijdelijke commissie voorbereiding parlementair onderzoek effectiviteit anti-discriminatiewetgeving. De Kamerbrede tijdelijke commissie heeft, met oog voor de politieke verschillen, in grote eensgezindheid dit rapport voorbereid, met als bedoeling dat de Kamer zou komen tot een weloverwogen besluit. Mede namens de commissie spreek ik allereerst grote dank en waardering uit voor de Griffie en de ondersteuning, die met bijzondere inzet, zowel procesmatig als inhoudelijk, aan dit project hebben gewerkt.
De commissie heeft bij haar werk veel voordeel gehad van het werk dat gedaan is in de aanloop naar het eerste parlementaire onderzoek van de Eerste Kamer in 2011, toen onder leiding van onze oud-collega Roel Kuiper. De toenmalige voorbereidingscommissie onder leiding van het lid Leijnse constateerde dat het Reglement van Orde en de geschiedenis haar weinig aanknopingspunten boden voor de vormgeving van het onderzoek en dat dat haar voortgang bemoeilijkte. Ondanks die moeite en ondanks het feit dat verschillende leden van de voorbereidingscommissie, waaronder voorzitter Leijnse, bij de direct volgende Kamerwisseling niet terugkeerden, bleek de vervolgens ingestelde onderzoekscommissie een bijzonder waardevol rapport te kunnen opleveren met duidelijke handvatten voor verbetering van de parlementaire controle. Commissievoorzitter Kuiper adviseerde om die reden om in elke Kamerperiode een dergelijk onderzoek in te stellen als versterking van de controle-instrumenten van deze Kamer.
De aanleiding voor het huidige voorstel ligt in de laatste Algemene Politieke Beschouwingen en de daar ingediende en breed omarmde motie-Rosenmöller/Jorritsma. Uit het draagvlak toen, uit de eensgezindheid binnen de voorbereidingscommissie en uit de bredere maatschappelijke ontwikkelingen blijkt hoe relevant en hoe urgent de gekozen thematiek is. Tolerantie, emancipatie en het tegengaan van discriminatie zijn diep verankerd in onze nationale identiteit en ons collectieve zelfbeeld. Van links tot rechts kan men een lofzang op die thematiek horen, ook al variëren de toonzetting en de toespitsing. Eveneens van links tot rechts horen we dat het principe van non-discriminatie onder druk staat. Ook hier variëren de voorbeelden en de concretiseringen en dat maakt het politiek. Maar het maakt het ook om te beginnen urgent en relevant om hier onderzoek naar te doen.
Bij de APB en ook in de commissie is gediscussieerd over de vraag waarom het een parlementair onderzoek moet zijn. We vonden elkaar in de constatering dat er klaarblijkelijk een kloof is tussen enerzijds dat nationale zelfbeeld, onze geschiedenis en de concretisering daarvan in onze Grondwet en de onderliggende wetten die zich tegen discriminatie uitspreken, en anderzijds de realiteit dat discriminatie een veelkoppig monster blijkt, waarvan de tentakels overal te vinden zijn in de samenleving. Nu geldt dat voor veel meer kwesties. De wet is er juist omdat de realiteit niet automatisch volmaakt is. Maar juist omdat bij het thema discriminatie wij constateren dat het niet alleen maar gaat om iets wat burgers elkaar aandoen — hoe pijnlijk dat ook ervaren kan worden — maar dat ook de wetgeving zelf en het functioneren van de overheid en de overheidsdiensten ter discussie staan en door recente affaires en misstanden onder het vergrootglas liggen, ligt een parlementair onderzoek voor de hand.
Bij een parlementair wetgevingsonderzoek — dat is de keuze die hier gemaakt wordt — ligt, in lijn met de rol van de Eerste Kamer, de nadruk niet op politieke verantwoordelijkheden, maar op de verbinding tussen de Grondwet, de gewone wetten, het overheidsbeleid, de uitvoering en de consequenties. Het doel van het onderzoek is dan ook scherper te krijgen hoe in de verschillende schakels van die keten de effectiviteit van antidiscriminatiewetgeving kan toenemen. We willen graag te weten komen hoe we bij de toetsing van wetsvoorstellen en beleid beter zicht kunnen krijgen op mogelijk discriminerende effecten.
Door in het onderzoek in te zoomen op een aantal sectoren waarin de overheid zelf leidend is of ten minste een duidelijk regulerende rol speelt, kunnen we volgens de voorbereidingscommissie doelmatig en trefzeker dit inzicht in de effectiviteit en in mogelijkheden om die te verbeteren, vergroten. De commissie denkt daarbij aan de arbeidsmarkt, het onderwijs, de sociale zekerheid en de politie: vier sectoren die zich onderscheiden in de mate van overheidssturing en daarmee een goed totaalbeeld opleveren. De commissie adviseert daarbij om bij discriminatie te kijken naar verschillende discriminatiegronden, waaronder leeftijd, gezondheid en arbeidsbeperkingen, etniciteit, levensovertuigingen, en geslacht en seksuele gerichtheid. Het onderzoek zal mede gebruik moeten maken van onderzoek dat op deelterreinen al is gedaan en van probleemanalyses en oplossingsrichtingen die beschikbaar zijn vanuit andere, vergelijkbare landen en multilaterale organisaties.
Voorzitter. Alles is politiek maar politiek is niet alles. Die prachtige titel van een boek van wijlen de ethicus Harry Kuitert moge ook van toepassing zijn op het voorgestelde onderzoek. Deze Kamer is een politiek orgaan en debatten over discriminatie hebben altijd ook een politieke spits. Maar politiek is niet alles. Wij delen met elkaar de verantwoordelijkheid om, voorbij de politieke polarisatie, te bouwen aan een samenleving waarin, met de woorden van de Grondwet, allen die zich in Nederland bevinden in gelijke gevallen gelijk behandeld worden.
Namens de tijdelijke voorbereidingscommissie bied ik u vandaag het rapport aan op grond waarvan de Kamer kan besluiten over de instelling van het parlementaire onderzoek effectiviteit anti-discriminatiewetgeving.
Het rapport wordt overhandigd aan de Voorzitter.
(Applaus)
De voorzitter:
Hartelijk dank, meneer Ganzevoort en hartelijk dank aan de gehele commissie die aan dit fraaie verslag heeft bijgedragen.
De commissie is op 1 december 2020 ingesteld en heeft in de afgelopen twee maanden haar werk gedaan. De instelling vloeide voort uit de motie-Rosenmöller/Jorritsma-Lebbink cum suis die tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen op 27 oktober 2020 is ingediend. Een week later, op 3 november, is de motie door de Kamer aanvaard.
Dit verslag met daarin het onderzoeksvoorstel voor een parlementaire onderzoekscommissie zal aan het College van Senioren worden voorgelegd en volgende week dinsdag, 9 februari, worden besproken.
U krijgt vandaag allemaal een exemplaar van het verslag per e-mail toegestuurd.
Graag noem ik hier nog alle leden van de commissie. De heer Ganzevoort was voorzitter en de heer Van der Burg ondervoorzitter. Samen met mevrouw Baay-Timmerman, de heer Van Dijk, mevrouw Gerkens, de heer Otten, de heer Rombouts, mevrouw Stienen, de heer Verkerk, mevrouw Vos en de heer Van Wely vormden zij de commissie.
Nogmaals veel dank voor het werk dat u allen hebt verricht.
Ik schors de vergadering voor enkele ogenblikken, waarna de stemmingen zullen plaatsvinden.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.