Plenair Klip-Martin bij voortzetting behandeling Stikstofreductie en natuurverbetering



Verslag van de vergadering van 2 maart 2021 (2020/2021 nr. 27)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.29 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Klip-Martin i (VVD):

Voorzitter, dank u wel. Ook ik begin met felicitaties aan de heer Berkhout met zijn redenaarsdebuut, zoals de voorzitter het noemde. Ik begin ook met mijn dank uit te spreken aan de minister en aan de ambtenaren, niet van haar maar van LNV, voor de vele antwoorden die zij gegeven hebben.

Voorzitter. Op 29 mei 2019 stond de wereld van de natuurbeschermingswetvergunning stil. We weten allemaal wat dat betekende. We moesten iets doen en een aantal zaken werd duidelijk. Op de stikstofpof leven kan niet meer. Ik geloof dat ik de heer Janssen exact dezelfde woorden hoorde gebruiken. Het tweede punt is dat wij als land zelf met open ogen de Natura 2000-gebieden en de bijbehorende instandhoudingsdoelstellingen hebben aangewezen en in Brussel hebben aangemeld. Daar houdt Brussel ons nu dus ook aan. Ik kom daar straks op terug. De uitweg is complex, maar niets doen is geen optie, omdat dan veel economische activiteiten stil komen te liggen. Er is onder meer een grote juridische zekerheid ontstaan voor de PAS-melders. Daar is het ook al veel eerder over gegaan bij alle voorgaande sprekers.

Voorzitter. De regering heeft in onze optiek de kwestie voortvarend aangepakt. Er zijn twee adviescolleges ingesteld en via twee tussenstappen — te weten de bekende 100 km/u en een uitbreiding van de saneringsregeling voor de varkenshouderij — is ervoor gezorgd dat in ieder geval de woningbouw en zeven grote infrastructurele projecten in 2020 door konden gaan. Bovendien is eind 2020 met de twaalf provincies overeenstemming bereikt over de gebiedsgerichte aanpak via het programma natuurverbetering. Die programma's moeten over twee jaar klaar zijn, waarna nog acht jaar voor de uitvoering rest. Parallel aan deze praktische zaken is het voorliggende wetsvoorstel vormgegeven.

Voorzitter. Ik geef toe dat mijn betoog twee onderdelen bevat die wat door elkaar heen lopen, namelijk: hoe effectief kan dit voorstel zijn en hoe uitvoerbaar zijn de voorstellen en de afspraken? Ik wil beginnen met de effectiviteit. Het in het voorliggende wetsvoorstel geformuleerde beleid bestaat uit drie pijlers. Ten eerste beëindigingsregelingen voor de veehouderij en innovatiesubsidies voor de veehouderij en andere sectoren, gericht op preventie. Ten tweede ondersteuningsbeleid met betrekking tot extensivering van de landbouwpraktijk, gericht op preventie en soms ook transformatie van grondgebruik. Ten derde een herinrichting, op sommige plekken, van natuurgebieden of de randen daaromheen, met als doel herstel van de overbelasting van stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden, preventie tegen verdere verslechtering van de huidige situatie en in sommige gevallen transformatie van een gebied door een andere functietoedeling. Met andere woorden: herstel, preventie en ruimtelijke transformatie in parallelschakeling. Na de uitvoerige behandeling in de Tweede Kamer, waarbij de wet ook volgens de fractie van de VVD op belangrijke punten is aangevuld, ligt er in onze ogen een voorstel dat in opzet zeker effectief kán zijn. Ik noem daarbij een aantal voor mijn fractie belangrijke punten van aandacht.

De basis is de inzet op herstel van de natuur in Natura 2000-gebieden. Naarmate die gebieden in betere staat zijn — dat wil zeggen: de kritische depositiewaarde gaat omhoog — zijn er minder problemen voor de vergunningverlening. Opvallend daarbij is wel dat de gereserveerde 3 miljard alleen ín de Natura 2000-gebieden gespendeerd mag worden. Hoe effectief is dat, terwijl we weten dat de aanleg van bufferzones grenzend aan die betreffende Natura 2000-gebieden heel veel kan bijdragen aan het gewenste herstel? Van de minister horen wij graag de logica daarachter.

Ons tweede punt van aandacht is de volle inzet op innovatie. Er zijn heel veel innovatieve technieken in ontwikkeling. Innoveren is zeker in de agrarische sector in principe kosteneffectiever dan uitkopen en biedt bovendien toekomstperspectief aan de landbouw. Een strengere normering naar verloop van tijd bij bewezen innovaties is daarbij op termijn een logische vervolgstap om preventie van uitstoot te markeren en om te markeren dat innoveren loont.

Daarnaast is er een subsidieregeling voor het omschakelen naar extensieve landbouw. Naast puur technische innovatieve maatregelen is er subsidie beschikbaar voor ander bedrijfsmanagement, zoals een langere weidegang of een in overleg met het Landbouw Collectief te realiseren lager ruw eiwitgehalte in het veevoer. Voor boeren die willen stoppen en daarmee bijdragen aan de oplossing van het stikstofprobleem bestaat een nette uitkoopregeling. Door het wettelijk vastleggen van de robuuste resultaatverplichting voor 2025, 2030 en 2035 kan een partiële vrijstelling van bouwactiviteiten in de bouwfase worden gerealiseerd. Er is wettelijk verankerd dat PAS-melders — ik kom daar dadelijk op terug — en PAS-vrijgestelden een vergunning krijgen. Zonder vergunning zijn zij vogelvrij. Het lijkt alleen allemaal wel erg lang te gaan duren. Onze vraag is of hier versnelling in kan worden aangebracht. Hoe zit het, zo vragen wij de regering, met de interimmers?

Er komt, zo is de planning, als achtste punt, een landbouwakkoord. Dat akkoord is gericht op alle partners in de keten: boeren, levensmiddelensector en voedingsindustrie. Het is bedoeld om voor een langere periode een verdienmodel voor agrarische bedrijven vast te leggen. Graag horen wij de minister bevestigen dat het ontwikkelen van een verdienmodel voor agrarische bedrijven hierbij het hoofddoel is en blijft. Het succes van deze wet is immers zeer gebaat bij een sterke agrarische sector. Interessant daarbij is de mogelijkheid om gronden te behouden na beëindiging van de huidige agrarische bedrijfsvoering. Immers, niet het grondbezit zelf maar het huidige gebruik levert het probleem op. We lezen dat de minister van LNV zich in Europa gaat inspannen om te bewerkstelligen dat opkoop van gronden geen verplichtende voorwaarde wordt in de landelijke beëindigingsregeling. De vraag is: hoever staat het daarmee?

Wat betreft het zesde punt dat ik zojuist noemde, de partiële vrijstelling voor bouwactiviteiten, nog het volgende. Bouwkranen, betontrucks, shovels moeten straks allemaal aan de stekker. Die ontwikkelingen zijn gelukkig nu al zichtbaar. Dat blijkt onder andere uit een artikel in Trouw van 12 februari jongstleden. Onze vraag is of de netbedrijven wel op tijd klaar zijn om de daarvoor benodigde gigastopcontacten te realiseren. Want wat heeft een subsidie van 1 miljard voor zin als je de stekker niet in het stopcontact kunt steken? Hoe en wanneer gaat de minister deze conditio sine qua non bij haar collega van EZ bepleiten? Of heeft zij dat al gedaan?

Voorzitter. Zoals gezegd is de hamvraag of dit wetsvoorstel, waarmee de regering een structurele aanpak van de stikstofproblemen beoogt, de vastgelegde doelstellingen voor de kritische depositiewaarde gaat halen. Ik zei het al: wij hebben er vertrouwen in dat dat kan. Het PBL, toch een beetje ons nationale geweten als het gaat om ontwikkelingen in de leefomgeving, heeft de doelstelling voor 2030 doorgerekend en acht die haalbaar met het vastgestelde maatregelenpakket. Daarbij heeft het Rijk zich niet rijk gerekend, zo hebben wij gelezen, en is er een flinke marge ingecalculeerd voor onvoorziene tegenslagen. Beide punten vindt de VVD-fractie een belangrijk signaal.

Ook de in het Klimaatakkoord afgesproken verduurzamingsmaatregelen gaan in deze periode hun vruchten afwerpen. Dan heb je het over de verduurzaming van de industrie en van bijvoorbeeld de scheepvaart, de omschakeling naar elektrisch rijden of waterstofmobiliteit. Dat vermindert de uitstoot van CO2 en van stikstof. Maar er is hierbij wel een grens aan de maakbaarheid ten gevolge van bijvoorbeeld klimaatverandering of stikstofaanvoer vanuit het buitenland. Ook moet de natuuropbrengst in een reële verhouding staan tot de te plegen inspanningen en de te maken kosten. Tot het onmogelijke is immers niemand gehouden. Ik refereer onder andere aan de antwoorden op de vragen 11 en 12 in de nadere memorie van antwoord. Dit aspect is als hardheidsclausule in de wet opgenomen. Welke ruimte — dat wil zeggen: welke argumenten — heeft de regering hierbij, los van het tijdsaspect?

Bovendien heeft het Rijk een doorlichting van de Natura 2000-gebieden afgerond, ook een belangrijk punt voor de VVD-fractie in het licht van de beoogde effectiviteit. Op basis van die doorlichting erkent de regering dat de Natura 2000-doelstellingen op sommige plaatsen effectiever bereikt kunnen worden door bijvoorbeeld opschoning, herindeling of vergroting van gebieden. Het gesprek over dat specifieke punt heeft deze Kamer ook uitvoerig met deze minister gevoerd tijdens het debat over de Aanvullingswet natuur.

Voorzitter, zal ik dit kopje afmaken voordat mevrouw Kluit een vraag stelt?

De voorzitter:

Gaat uw gang.

Mevrouw Klip-Martin (VVD):

Even kijken, ik was bij de Aanvullingswet natuur. Tijdens dat debat was de minister nog wat terughoudend om hierover met de Europese Commissie het gesprek te voeren. Inmiddels ligt deze wet, met de genoemde hardheidsclausule, voor. De leden van mijn fractie begrijpen heel goed dat Brussel voor de minister misschien als Canossa voelt, maar de noodzaak is er overduidelijk. De minister refereert daar ook aan bij de beantwoording van vraag 71 in de nadere memorie van antwoord. Kan de minister ons het te volgen traject schetsen, zowel inhoudelijk als qua tijdsplanning? Daarbij heeft de VVD-fractie begrip voor de logische volgorde der dingen. De minister heeft de voorliggende wet vermoedelijk nodig als basis om überhaupt een gesprek in Brussel te kunnen starten.

Mevrouw Kluit i (GroenLinks):

Mevrouw Klip sprak net over de effectiviteit van het beleid. Het ging erover of het nog haalbaar en betaalbaar is om de doelen in de Natura 2000-gebieden te halen. Dit vloeit voort uit de eerste visie die ik noemde, waarin de natuur ten dienste staat van de mens. Er zijn ook andere visies, die zeggen dat de natuur intrinsiek waarde heeft, van zichzelf, en dat alle soorten binnen die natuur ook intrinsiek waarde hebben, van zichzelf. We komen uit een situatie dat de natuur in Nederland al een eeuw inlevert. De achteruitgang is elk jaar nog steeds gaande. Op welk moment gaat de fractie van de VVD ervoor pleiten om efficiënt beleid te maken dat gericht is op het herstel en behoud van de soorten in Nederland?

Mevrouw Klip-Martin (VVD):

Ik denk dat we onder andere door het steunen van dit wetsvoorstel dat al doen. Wat ik zeg over die Natura 2000-gebieden en de hardheidsclausule die via de Tweede Kamer in deze wet is gekomen, is dat het ons absoluut niet gaat om het verminderen van Natura 2000-gebieden, of het naar beneden halen van de doelstellingen. Het gaat ons er wel om dat we nog eens met een kritische blik kijken naar waar we die Natura 2000-doelstellingen ook daadwerkelijk hebben neergelegd. En dan denk ik dat ook GroenLinks zal weten dat niet elk Natura 2000-gebied, met de daarbij behorende doelstellingen, op de meest logische plek in Nederland terecht is gekomen.

Mevrouw Kluit (GroenLinks):

Dat ben ik met mevrouw Klip eens, maar die Natura 2000-gebieden zijn daar terechtgekomen omdat elders meer geschikte locaties al opgeofferd zijn aan stedenbouw of landbouw. Om nou die plekken, die misschien suboptimaal zijn om deze natuurwaarden te behouden, ook nog op te offeren, dat is vrij cynisch, maar dat woord probeer ik te vermijden. Ik zou ervoor zijn — en ik vind het ook een geloofwaardigere argumentatie van partijen — om te zeggen: misschien is het niet haalbaar, maar dat concluderen we dan helemaal aan het einde van het traject.

De voorzitter:

Mevrouw Klip.

Mevrouw Klip-Martin (VVD):

Nou nee, ik denk dat we dat nu aan het constateren zijn, onder andere naar aanleiding van de doorlichting die de regering heeft gemaakt van de Natura 2000-gebieden. En nogmaals, de VVD-fractie is helemaal niet van plan om te verminderen of af te doen aan doelstellingen, maar wel om te kijken, met de bril van vandaag, of al die natuurgebieden wel precies op de logische plaats liggen. En ik kom daar dadelijk in die zin op terug — en dat heb ik mijn voorgangers eigenlijk nog niet horen zeggen — dat er ook een ruimtelijkeordeningsaspect aan dit hele traject zit. U zult bijvoorbeeld ook weten dat — zonder een debat over de doelstellingen te gaan voeren, voorzitter — een van de soorten die beschermd worden in ons land blauwgraslanden waren. Die waren heel schaars. Daar zijn we buitengemeen succesvol in, want we sterven in Nederland inmiddels van de blauwgraslanden. Nou, mag je dan misschien een keertje kritisch kijken of die allemaal op de goede plek liggen en, zo ja, of je anders misschien natuurgebieden kunt vergroten opdat ze robuuster worden en beter tegen een stikstofstootje kunnen?

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw Kluit.

Mevrouw Kluit (GroenLinks):

Ja, dat zou wat mij betreft zeker een heel aantrekkelijke route zijn. Alleen, ik constateer dat de aanpak daarvan, dus het daadwerkelijk realiseren van extra natuurwaarden buiten die Natura 2000-gebieden, maar mondjesmaat van de grond komt, waarbij het voorbeeld dat u noemt er natuurlijk wel een is.

De voorzitter:

Dank u wel.

Mevrouw Klip-Martin (VVD):

Voorzitter, ik ga verder. In de nadere memorie van antwoord lezen wij ook dat de minister inmiddels gesprekken met buurlanden voert over de grensoverschrijdende aanpak van de stikstofproblematiek. Uit modelberekeningen die de fractie van de VVD heeft gezien, blijkt dat we als Nederland meer stikstof exporteren dan importeren, zowel de NOx'en als ammoniak. Is die conclusie juist, zo vragen wij de minister. En als dat het geval is, welk effect heeft dit gegeven in relatie tot de gesprekken met de buurlanden op onze eigen geformuleerde doelstellingen? Die zien immers op reductie van de binnenlandse stikstofdepositie. En hoe lopen die gesprekken dan, zo vragen wij de minister, want als wij ook onze export moeten verminderen, moet onze nationale uitstoot dan niet nog verder naar beneden dan nu in de wet staat, of zien wij dat verkeerd?

Ons laatste punt met betrekking tot de effectiviteit betreft een recent onderzoek van de heer Jan Willem Erisman, hoogleraar aan de Rijksuniversiteit Leiden. Volgens mij hoorde ik de heer Koffeman die naam ook net noemen. Hij ontwikkelde samen met het bureau Gispoint de Stikstofdepositiebijdragekaart, voor effectieve emissievermindering uit de landbouw. Uitgangspunt hierbij is dat er heel veel bronnen zijn die bijdragen aan het stikstofoverschot in de beschermde Natura 2000-gebieden. En natuur- en landbouwgebieden liggen daarbij als een lappendeken over Nederland verspreid. Voor dit onderzoek is de kaart van Nederland opgedeeld in vakjes van een bij een kilometer, en voor elk vak is berekend waar de stikstofuitstoot uit dat vak terechtkomt. En wat is de uitkomst? Dat gebieden met een relatief hoog depositie-effect vooral blijken te liggen in de Gelderse Vallei en op de zandgronden in Brabant, Overijssel, Gelderland en Drenthe. En die gebieden hebben daarbij nog twee dingen gemeen: het zijn voornamelijk gebieden met een centrale ligging, waardoor stikstof zich gemakkelijk naar alle omringende natuurgebieden verspreidt; en deze gebieden kennen bovendien nog meer zorgelijke aspecten, zoals een slechte bodemkwaliteit en een hoge uitspoeling van de voedingstoffen nitraat en fosfaat naar het grondwater.

Het onderzoek toont aan dat je met dezelfde vermindering van de stikstofuitstoot maar met meer focus op een beperkter aantal gebieden, een veel groter effect op de Natura 2000-gebieden teweegbrengt dan met de voorliggende benadering. En dan heb je het nog steeds over gebiedsgericht beleid, over generiek beleid, maar meer gebiedsgericht toegepast. Het gaat dus niet per se om gedwongen opkopen, maar meer om de focus op een aantal gebieden. Hoe zou je hier ook een relatie kunnen leggen met het Nationaal Programma Landelijk Gebied, vragen wij de minister.

En dan ben ik bij het kopje uitvoerbaarheid. Onder dat kopje uitvoerbaarheid focust de VVD-fractie zich op twee punten: het registratie- en monitoringssysteem en de relatie met andere dringend gewenste ruimtelijke ontwikkelingen. De VVD-fractie heeft al eerder vragen gesteld over het stikstofregistratiesysteem en de opslagfuncties voor die reservestikstofruimten. Hoe wordt hierbij een goede balans gevonden tussen het niet vermorsen van stikstofruimte enerzijds en een ingewikkeld administratief systeem anderzijds, zodat de uitvoerbaarheid voor iedereen haalbaar blijft en de papieren uitkomsten zo dicht mogelijk bij de waarheid zijn, zo vragen wij de minister. Ingrijpen in ons huidige, vaak langjarige ruimtegebruik en in de bedrijfsvoering van bedrijven, waaronder boerenbedrijven, is niet makkelijk. De VVD-fractie realiseert zich dat terdege. Er is echter geen keuze. De uitweg is complex, maar ingrijpen in de huidige gang van zaken is onontkoombaar. Een uitgebreid meet- en monitoringssysteem zorgt ervoor dat we de vinger aan de stikstofpols kunnen houden. Essentieel voor het draagvlak daarbij is wel het vertrouwen in de gebruikte systemen en modellen. Daar zit nog wel een punt. Dat kwam ook veel vaker naar voren. Vanzelfsprekend is de VVD-fractie niet doof of blind voor de vele alarmberichten die ons, vooral vanuit de agrarische sector, zijn toegestuurd. Bijvoorbeeld over de rekentool AERIUS, die gevuld is op basis van oude kaarten en aannames. En dat terwijl bedrijven worden afgerekend op 0,05 mol.

Voorzitter. Ik moet even als toevoeging zeggen dat ik net, voordat we weer begonnen, nog een appje kreeg dat er veel hexagonen zijn die wel tellen in dit AERIUS-systeem, maar die volledig buiten de Natura 2000-gebieden vallen. Hoe gaat de minister bewerkstelligen dat die twee werelden dichter bij elkaar worden gebracht? Er wordt een kennisprogramma opgezet om tot een verbeterd meet- en rekensysteeminstrumentarium te komen. Dat is mooi. Maar wat het AERIUS-systeem betreft, is hier echt wel sprake van bloedspoed. Hoe gaat de minister bewerkstelligen dat bij het toegezegde verbeteren van AERIUS wel het allerhoogst mogelijke tempo wordt ingezet? Ik zou daar graag een toezegging van de minister over horen. Ik heb ook mevrouw Prins en de heer Pijlman daar iets over horen zeggen.

Voorzitter. Het voorliggende wetsvoorstel gaat over stikstofreductie en natuurverbetering, maar kan in de ogen van de VVD-fractie alleen optimaal worden uitgevoerd wanneer er een link wordt gelegd met andere noodzakelijke ruimtelijke plannen. Het Planbureau voor de Leefomgeving identificeerde vorig jaar vier actuele, belangrijke maatschappelijke thema's, verwoord als een relatie tussen specifieke, gewenste, noodzakelijke ontwikkelingen. Dan heb je het over de relatie tussen stedelijk en landelijk gebied, waarbij natuurlijk woningbouw, recreatiemogelijkheden en mobiliteit naar voren komen. Je hebt het over de natuur versus de landbouw. Dan heb je het over stikstofproblemen, maar ook over voedselvoorziening, over biodiversiteit, over dierenwelzijn, over gezondheid en over verdroging. Dan heb je het ook over klimaatverandering, met de adaptatie aan de ene kant en de energietransitie, dus de mitigatie, aan de andere kant, en de circulaire economie. Een gemeenschappelijke deler bij deze vier thema's is dat ze allemaal een relatie hebben met ruimtebeslag en dus met ruimtelijke inrichting. Met andere woorden: ze strijden allemaal onderling om de beperkte ruimte die beschikbaar is in onze dichtbevolkte delta. Voor een duurzame, dat wil zeggen langjarige, effectieve oplossing, zou je meerdere aspecten in hun samenhang moeten benaderen, dus bijvoorbeeld het herinrichten van natuurgebieden in het kader van het herstel van de stikstofweerbaarheid combineren met het tegengaan van verdroging, door tegelijkertijd grondwatermaatregelen te nemen. En zo zijn veel meer in potentie succesvolle combinaties het onderzoeken waard.

De Studiegroep Ruimtelijke Inrichting Landelijk Gebied heeft de opdracht gekregen beleidsopties te ontwikkelen voor ruimtelijke keuzes. Ook daarbij zal het gaan om een verandering van grondgebruik. Een ruimtelijke transformatie dus. De regering oppert de mogelijkheid om de uitkomsten van dit traject te bekijken in het licht van de suggestie van het Adviescollege Stikstofproblematiek om te gaan denken in groene, oranje en rode gebieden en om dat te doen binnen het Nationaal Programma Landelijk Gebied. Wanneer ontstaat hier meer duidelijkheid over, vragen wij de minister. Hoe ziet de regering zo'n traject voor zich?

Voorzitter. De VVD-fractie onderschrijft de aanbeveling van het Adviescollege Stikstofproblematiek dat iedereen verhoudingsgewijs moet bijdragen aan de oplossing en dat er structurele oplossingen moeten komen voor een duurzaam herstel van de relatie tussen natuur en economische ontwikkeling. Dat is overduidelijk lastiger in een dichtbevolkt land als Nederland dan bijvoorbeeld in Zweden. Maar nu doordachte besluiten nemen en die zorgvuldig en in het juiste tempo implementeren is voor de VVD-fractie de enige weg naar een zich verder ontwikkelende economie, naar toekomstgerichte landbouw, zowel intensief als extensief, en naar een realistisch natuurbeleid. De daarvoor geplande periodes van vijf, tien en vijftien jaar vanaf nu lijken ons daarbij een meer dan serieus begin. Het gaat om het verdelen van schaarse ruimte. Deze wet is daarbij een eerste stap.

Wel valt of staat de haalbaarheid van de doelen met een slimme en vooral eerlijke monitoring, waarbij regering en beide Kamers bereid moeten zijn de zeilen bij te stellen indien nodig, lopende het traject. Voorgaande sprekers kwamen daar in allerlei andere bewoordingen al op. Hoe ziet de minister dat proces van een eventueel noodzakelijke koerswijziging en mogelijk aanvullende regelgeving voor zich?

Voorzitter. Zoals gezegd is het oplossen van het stikstofprobleem geen geïsoleerd op zichzelf staand traject, maar onderdeel van een samenspel met andere om ruimte vragende gewenste ontwikkelingen. Als inleiding van onze laatste vraag heb ik drie citaten. Het Adviescollege Stikstofproblematiek gaf zijn eindverslag als titel mee "Niet alles kan overal". Wij zouden willen zeggen: niet alles kan meer overal. Een tweede citaat komt uit een interview met de nieuwe voorzitter van VNO-NCW, Ingrid Thijssen, in de Gelderlander. Zij zegt: "Er wordt altijd heel erg gekeken naar de financiële ruimte, maar het is de stikstofruimte, stupid!" In Trouw van 31 januari jongstleden stond een artikel van Caspar van den Berg, hoogleraar bestuurskunde aan de Universiteit Groningen, en Annemarie Kok, zelfstandig onderzoeker, met als titel "De regio's worden vaak behandeld als lastige kinderen". Dit stuk richt zich op de problemen die het aanpakken van klimaatverandering en energietransitie, ook thema's uit dat PBL-lijstje dat ik net noemde, daarbij ontmoet. Het zijn niet meer de technische en financiële aspecten die voor stagnatie zorgen, maar kwesties van ruimtelijke en ook bestuurlijke aard. En dat betekent dat de te vinden ruimtevragende oplossingen voor bewoners van grootstedelijk Nederland iets anders betekenen dan voor de bewoners van het landelijk, wat dunnerbevolkte gebied. Politieke wensen en ruimtelijke offers lopen geografisch uiteen, aldus het genoemde Trouw-artikel. En dat geldt ook voor de stikstofproblematiek.

Voorzitter. De VVD is ervan overtuigd dat het voorgestelde beleid aan kracht kan winnen als onderdeel van een meer allesomvattende ruimtelijke visie. En die is er, want dat is de NOVI. Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat de ruimtelijke voorwaarden van het voorgestelde beleid echt via de lijn van de NOVI benaderd gaan worden? Want alleen een stikstofpleister plakken is voor de lange termijn niet voldoende. Graag ontvangen wij ook daar een overtuigende toezegging van de minister over.

En zoals altijd zijn we zeer geïnteresseerd in de beantwoording van de regering. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Klip-Martin. Dan is het woord aan de heer Raven namens de Onafhankelijke Senaatsfractie.