Plenair Baay-Timmerman bij behandeling Strafbaarstelling misbruik prostitué(e)s



Verslag van de vergadering van 22 maart 2021 (2020/2021 nr. 30)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 15.37 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Baay-Timmerman i (50PLUS):

Dank, voorzitter. Speciale dank ook aan de initiatiefnemers voor het vele verrichte werk dat een initiatiefwetsvoorstel met zich meebrengt. Dit wetsvoorstel dateert al van november 2014. Het heeft dus een lange weg afgelegd. Collega's Janssen en De Boer refereerden hier ook al aan. Op zich is dat opmerkelijk, omdat feitelijk ieder Kamerlid tegen uitbuitingssituaties en mensonterende omstandigheden is; zaken die inherent zijn aan mensenhandel binnen de prostitutie. De vraag rijst dan waarom dit wetsvoorstel zo'n lange weg heeft moeten afleggen als binnen ons parlement algehele consensus bestaat over de verwerpelijkheid van mensenhandel. Naar de mening van mijn fractie is het antwoord op die vraag gelegen in de omstandigheid dat de doelstelling van dit wetsvoorstel zich niet richt op degenen die rechtstreeks verantwoordelijk zijn voor de mensenhandel, namelijk de daders, zoals pooiers, uitbaters van sekswerkers en loverboys. De strafbaarstelling richt zich hier op de indirecte daders. Daaronder wordt verstaan de prostituanten, de klanten en bezoekers van prostituees. Door hun vraag naar seksuele diensten die worden verleend door slachtoffers van mensenhandel, zijn zij medeverantwoordelijk voor het voortduren van mensenhandel binnen de prostitutie.

De doelstelling van het wetsvoorstel is een verbreding en aanvulling op de strafbaarstelling van artikel 273f Wetboek van Strafrecht door introductie van het nieuwe artikel 273g. Dit artikel richt zich specifiek op een afzonderlijke strafbaarstelling van degenen die gebruikmaken van de diensten van de prostituee, terwijl zij weten, of een ernstige reden hebben om te vermoeden, dat de prostituee zich gedwongen prostitueert, dus expliciet tegen diens wil seksuele interactie heeft. Voor alle helderheid: een bezoek aan een prostituee die op vrijwillige basis haar of zijn diensten aanbiedt, is en blijft niet strafbaar.

Voorzitter. Terzijde merk ik op dat in de memorie van antwoord op pagina 6 door de initiatiefnemers verwezen wordt naar het nieuw voorgestelde artikel 237g Wetboek van Strafrecht. Maar dat artikel gaat over bigamie, dus ik neem aan dat dit een verschrijving is.

In dezelfde memorie van antwoord, alsmede in de brief van 14 oktober 2019 van de minister, wordt benadrukt dat het wezenlijke doel van het wetsvoorstel een normatieve en preventieve werking behelst. Het is gericht op zowel het voorkomen als het bestrijden van mensenhandel binnen de prostitutie. Mijn fractie heeft twijfels over deze normatieve en preventie werking. Dat simpelweg het strafbaar stellen van een gedraging per definitie leidt tot voorkoming of vermindering van zo'n gedraging, blijkt niet uit wetenschappelijk onderzoek. Op delicten als moord en verkrachting staan al eeuwenlang hoge gevangenisstraffen. Desondanks vinden deze helaas nog dagelijks plaats. De verruiming van de strafbaarstelling op het nalaten van de aangifteplicht, bewijst dit. Deze wetswijziging werd enkel vanuit het oogpunt van normexplicatie van meerwaarde geacht, maar heeft in de praktijk niet tot het gewenste resultaat geleid. Kunnen de initiatiefnemers en de minister aangeven op welke grond zij de verwachting hebben dat deze normatieve en preventieve werking zal bijdragen aan het terugdringen van de mensenhandel in de prostitutie?

Voorzitter. Bewustwording van en alertheid op slachtofferschap van mensenhandel zouden volgens mijn fractie beter bereikt kunnen worden via educatie en voorlichting, nu uit de Slachtoffermonitor mensenhandel blijkt dat deze vorm van mensenhandel verreweg niet alleen de jongste slachtoffers kent, maar ook de jongste daders. Bekend is dat jaarlijks tientallen jonge kinderen uit asielzoekerscentra verdwijnen, waarvan velen in de prostitutie belanden. Door tijdverloop tussen aanvang en behandeling van dit wetsvoorstel is veel veranderd. Technologie speelt een steeds grotere rol in de seksuele uitbuiting, doordat vraag en aanbod elkaar ontmoeten via internet. Niet voor niets adviseert de Nationaal Rapporteur daarom om dezelfde technologie als kans te zien om daders te ontmoedigen en op te sporen, bijvoorbeeld door inzet van wettelijk toegestane lokmiddelen ter bestrijding van seksuele uitbuiting en illegale prostitutie. Mijn fractie hoort graag van de initiatiefnemers waarom zij menen dat niet veel meer ingezet moet worden op het versterken van de weerbaarheid van potentiële minderjarige slachtoffers zodat zij beter bestand zijn tegen seksuitbuiters.

Voorzitter. Mijn fractie worstelt nog met de component van de schuldpresumptie, die in het wetsvoorstel besloten ligt, en de daaraan gekoppelde bewijslast. Een prostituant of bezoeker die weet — dat is de opzetvariant — dat een sekswerker in kwestie slachtoffer van mensenhandel is en die desondanks seksuele interactie met die sekswerker heeft, is strafbaar. Evenzeer is een prostituant die dat behoort te weten strafbaar — dat is de schuldvariant — als het kan worden afgeleid uit de omstandigheden of gedragingen van de prostituee. Graag hoort mijn fractie van de initiatiefnemers of de seksuele interactie tussen prostituee en klant inderdaad een conditio sine qua non is voor de strafbaarstelling van de klant.

Voorzitter. Ik licht het toe. Mocht een bezoeker terstond bij aankomst menen dat sprake is van onvrijwilligheid bij de prostituee, waardoor hij afziet van seksuele diensten, dan pleegt hij geen strafbaar feit, zo begrijp ik uit de nota naar aanleiding van het verslag. Deze bezoeker heeft op basis van evidente signalen de wetenschap verkregen dat er sprake is van mensenhandel, maar hij doet er vervolgens niets mee. Hij maakt geen melding en doet geen aangifte. Waarom is hij door deze verzwijging van het delict dan niet ook strafbaar? Graag een uiteenzetting van de initiatiefnemers of en waarom in dit geschetste geval de prostituant straffeloos blijft. In hoeverre voldoet het wetsvoorstel dan nog aan het beoogde doel?

Eerder werd in de nota naar aanleiding van het verslag door de CDA-fractie gevraagd wat onder "evidente signalen" moet worden verstaan. Wanneer wordt voldaan aan het criterium van "ernstige reden om te vermoeden", de zogenaamde schuldvariant? De initiatiefnemers hebben een niet-limitatieve opsomming van signalen gegeven waaruit ieder weldenkend mens moet kunnen opmaken dat iemand niet uit vrije wil seksuele diensten aanbiedt.

Voorzitter. In dit kader refereer ik aan de oratie van professor Kai Lindenberg, die opmerkt dat geen onderscheid wordt gemaakt tussen opzettelijk en nalatig of onvoorzichtig handelen. Bij de beoogde delictsbepaling, seks tegen de wil, worden deze handelingen over één kam geschoren. Die gelijkstelling werkt door in de verdenking en in de beeldvorming naar buiten toe. Bij veroordeling heeft het consequenties voor het daaropvolgende vog-regime, de verklaring omtrent het gedrag. Hoe verhoudt zich dit, vraag ik zowel aan de minister als de initiatiefnemers, tot het nog te behandelen wetsvoorstel seksuele misdrijven? Bij aanranding en verkrachting wordt daarin wel duidelijk onderscheid gemaakt tussen opzettelijk en onvoorzichtig handelen: opzetverkrachting versus schuldverkrachting. Tezamen met professor Lindenberg vraagt mijn fractie aan de initiatiefnemers waarom zij er niet voor gekozen hebben om tot twee gescheiden delicten te komen, namelijk die van opzettelijk en onvoorzichtig handelen, met een daaraan gekoppelde verschillende strafmaat. Graag een reactie.

Voorzitter. Het mag zo zijn dat het strafbaar stellen van opzet en onvoorzichtigheid in één strafbepaling vaker voorkomt in het Wetboek van Strafrecht, maar die gelijkstelling wordt nooit echt toegelicht. Juist in de huidige tijd lijkt het voor praktijk en wetenschap belangrijk om in de parlementaire behandeling helder terug te zien waar de keuze van het wel of niet gelijkstellen van opzet en onvoorzichtigheid in de delictsomschrijving op berust. Deze keuze mist mijn fractie in casu. Kan de toelichting voor de keuze nader uiteen worden gezet?

Voorzitter. Zelfs de initiatiefnemers erkennen dat, mocht dit wetsvoorstel in werking treden, zich in de rechtspraktijk moeilijke grensgevallen zullen aandienen. Betekent dit dat de werking ervan mogelijk imaginair is voor het opsporen en vervolgen van prostituanten? Het delict waarvoor de prostituant veroordeeld kan worden op basis van artikel 273g zal immers veelal slechts in bijzijn van de prostituee en hemzelf worden gepleegd, waarbij derden ontbreken. Maar zelfs indien er wel derden aanwezig zijn, is hij evenzeer strafbaar. Wij hanteren in ons strafrechtsysteem het nemo-teneturbeginsel: niemand is gehouden tegen zichzelf bewijs te leveren en niemand kan gedwongen worden aan zijn eigen veroordeling mee te werken. De prostituant of de derde die als getuige wordt gehoord, hoeft dus niet aan zijn eigen veroordeling mee te werken. De prostituant die als verdachte wordt gehoord, kan zich beroepen op zijn zwijgrecht. Vooralsnog ziet mijn fractie daardoor behoorlijk wat bewijstechnische problemen om tot veroordelingen te komen op basis van het voorgestelde wetsartikel.

Voorzitter. Mijn fractie haakt nog in op de eerder door de PvdA geopperde introductie van een keurmerk in de prostitutiebranche. Het antwoord van de minister in zijn brief van 3 maart jongstleden nodigt uit tot de volgende vragen. Dan richt ik me even tot de minister van Justitie en Veiligheid. De minister voor Rechtsbescherming vraag ik ook deze te beantwoorden. Waarom zou een door de overheid verplichte certificering in de seksbranche niet kunnen bijdragen aan het voorkomen en opsporen van misbruik van prostituees? Certificering, zoals die bijvoorbeeld geldt in de asbest- en gevaarlijkestoffenbranche, heeft daar een bewezen effectieve werking. Het zou zorgen voor registratie en transparantie in de seksbranche. Bovendien kunnen klanten dan op een eenvoudige manier nagaan of de sekswerker zo'n certificaat heeft, waardoor de kans vermindert dat hij te maken heeft met iemand die gedwongen wordt tot het onvrijwillig aanbieden van seksuele diensten. Waterdichte garanties levert het niet op, maar dat geldt eveneens voor dit wetsvoorstel. Graag een antwoord van de minister.

Voorzitter, ik rond af. Eerste Kamerleden zijn medeverantwoordelijk voor de kwaliteit van wetgeving. Wetsbepalingen moeten in de praktijk uitvoerbaar en handhaafbaar zijn. Op voorhand betwijfelt mijn fractie nogal of de bepalingen die voortvloeien uit dit wetsvoorstel zullen leiden tot het beoogde doel. Met meer dan gewone belangstelling zal ik de antwoorden van de initiatiefnemers en de minister tot mij nemen zodat mijn fractie tot een weloverwogen besluit kan komen.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Baay. Dan is het woord aan de heer Recourt namens de fractie van de Partij van de Arbeid.