Plenair Recourt bij behandeling Strafbaarstelling misbruik prostitué(e)s



Verslag van de vergadering van 22 maart 2021 (2020/2021 nr. 30)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 15.50 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Recourt i (PvdA):

Dank, voorzitter. Documentairemaakster Jojanneke van den Berge volgde vrouwen die uit de wereld van de betaalde seks willen stappen. In een interview met haar in de Volkskrant van 2 maart zegt zij op de vraag waarom de klanten vaak buiten beeld blijven bij uitwassen het volgende.

"We hebben geprobeerd een beeld van die groep te krijgen en een advertentie geplaatst op Sexjobs. Daarin hadden we het over 'de jongste, geilste tiener'. Binnen een paar uur hadden we 150 reacties. In het contact daarna lieten we het woord 'minderjarig' vallen. Toen haakten er een paar af. Uiteindelijk spraken we in een hotelkamer met mannen die allemaal je buurman zouden kunnen zijn. Je merkt dat er pas een vaag schuldbesef opkomt als je de situatie expliciet aan ze voorlegt. Eentje zei: ja, ik heb ook een dochter van 16; het is eigenlijk niet goed dat ik hier ben. Een ander was er eerlijker over en zei dat de lust voor de rede kwam. Maar hij zei ook dat het risico dat je als klant van een minderjarige sekswerker zwaar wordt bestraft, heel klein is."

Voorzitter. Het gaat bij dit citaat om minderjarige sekswerkers. Hun minderjarigheid geeft hun in theorie al strafrechtelijke bescherming tegen klanten die er misbruik van willen maken. Vrouwen en mannen die slachtoffer zijn van mensenhandel worden bijna helemaal niet tegen dit soort mannen beschermd. Ik complimenteer dan ook de initiatiefnemers met hun poging om deze groep meer bescherming te bieden door ook de klant strafrechtelijk aansprakelijk te stellen. Ik constateer wel dat dit ogenschijnlijk met een omweg gebeurt. Het is voor de bewezenverklaring onder dit nieuw te introduceren artikel 273g van het Wetboek van Strafrecht niet nodig dat ook mensenhandel bewezen wordt. Dat betekent dat een prostituant veroordeeld kan worden zonder dat er feitelijk sprake is van mensenhandel. Dat kun je min of meer vergelijken met schuldheling in plaats van opzetheling. De met de initiatiefwet te beschermen norm lijkt daarom niet primair de bescherming van het slachtoffer, maar eerder de bescherming van de eerbaarheid of de publieke zeden. Het strafdoel is het tegengaan van verregaande immoraliteit van de prostituant en het bevorderen van een veilige prostitutiepraktijk. Het gebruikmaken van seksuele diensten in de wetenschap dat de sekswerker dit doet als gevolg van mensenhandel ís verregaand immoreel. Het grenst aan verkrachting. Het logische gevolg van deze strafbaarstelling zal dan ook de bescherming van de sekswerker zijn. Is dit ook de door de initiatiefnemers gekozen opzet, zo vraag ik. En ziet mijn fractie ... Ik verhaspel mijn zinnen. Ziet mijn fractie dit goed, zo vraag ik ook aan de minister. Zo nee, dan is de vervolgvraag natuurlijk: waarom niet?

Het voorgaande lijkt een rechtstheoretische exercitie, maar het is meer dan dat, want het raakt de strafmaat. Kunnen de indieners, in het licht van het voorgaande, nog eens toelichten waarom zij zich wat betreft de strafbaarstelling en de bijbehorende strafmaten hebben aangesloten bij strafmaten die verband houden met uitbuiting en niet bij strafmaten die aansluiten bij schuldheling?

Een ander mogelijk gevolg van het niet hoeven te bewijzen van mensenhandel is dat deze wet het mogelijk maakt om met inachtneming van de jurisprudentie, waarin grenzen zijn neergelegd aan uitlokking, een nepslachtoffer in te zetten door de politie. Klopt dat? Dat vraag ik zowel aan de initiatiefnemers als aan de minister.

Voorzitter. Maar al te vaak wordt de effectiviteit van het strafrecht overschat. Ook van deze strafbaarstelling mogen geen wonderen worden verwacht. Het doel is volgens de initiatiefnemers vooral preventief, in die zin dat er in absolute aantallen niet veel veroordelingen zullen volgen. Mijn fractie is het hiermee eens, maar vindt deze strafbaarstelling desalniettemin proportioneel. De prostituant is geen neutrale derde, maar heeft een eigen morele, en als deze wet wordt aangenomen ook strafrechtelijke, verantwoordelijkheid. Dit vinden wij de normaalste zaak van de wereld als het gaat om seks met minderjarigen en dit moet ook de normaalste zaak van de wereld zijn voor seks met gedwongenen. Mijn fractie vraagt de regering op welke wijze er voorlichting gegeven gaat worden om de wet bij de doelgroep bekend te maken.

Daarnaast blijft de pakkans een belangrijk element voor de effectiviteit van de strafbaarstelling. Dit bleek ook uit het citaat waar ik mee begon, waarin een verdachte stelde dat de lust het van de reden won. Op welke wijze en wanneer gaat de minister met het OM in gesprek om de kans op vervolging ook reëel te maken? Dit gesprek is urgent. Juist nu de zichtbare kant van prostitutie gesloten is als gevolg van de coronamaatregelen vreest mijn fractie dat het misbruik buiten het zicht in het afgelopen jaar sterk is toegenomen, en juist die onzichtbare sector was al zo groot.

Voorzitter. De seksindustrie is voor een belangrijk deel een digitale industrie. Begrijpt mijn fractie het goed dat met het verrichten van seksuele handelingen met een ander, zoals nu is opgenomen in het wetsartikel, altijd fysieke handelingen worden bedoeld? Mijn vraag aan de minister is: wat is de relatie in tijd, maar ook inhoudelijk, met de Wet regulering prostitutie?

Voorzitter. Dan kom ik bij het moeilijkste punt voor mijn fractie: de schuldvariant. Het legaliteitsbeginsel vereist dat vooraf duidelijk moet zijn welke handelingen strafbaar zijn. Dat blijft voor de schuldvariant lastig, want de voorbeelden blijven vaag. Ik citeer de initiatiefnemers over de schuldvariant: "Dat betekent dat iemand pas strafbaar is als het niet anders kan dan dat hij zich bewust was van de mogelijkheid van slachtofferschap van mensenhandel. Daarvan is slechts sprake indien een klant een prostituee aantreft in omstandigheden die voor ieder weldenkend mens reden zouden zijn om ervan uit te gaan dat hij te maken heeft met iemand die niet uit vrije wil seksuele dienstverlening aanbiedt." Mijn eerste vraag is, nog maar een keer, waarom dit niet valt onder het "voorwaardelijk opzet". Waarom is er toch tegen het advies van de Raad van State in, vastgehouden aan de, weliswaar verzwaarde, schuldvariant? Kunnen de initiatiefnemers een voorbeeld geven van een casus die niet onder het voorwaardelijk opzet valt, maar wel onder de schuldvariant?

De meest concrete voorbeelden van de initiatiefnemers zijn, en dan citeer ik weer: "uiterlijke signalen die duiden op (ernstige) mishandeling, gedragskenmerken zoals uitingen van angst, afkeer of verdriet, het presenteren van de prostituee onder dwang of geweld en het afnemen van seksuele diensten op een verlaten industrieterrein." Deze voorbeelden zijn geloofwaardig, met uitzondering van het laatste. Het causale verband tussen huilen of blauwe plekken en mensenhandel is nooit zeker, maar het werken op een verlaten industrieterrein is misschien wel een iets té los verband, zo vraag ik de initiatiefnemers. Is het mogelijk dat een prostituant als hij dergelijke gedragingen of kenmerken aantreft, de strafbaarheid kan opheffen door het te vragen of door andere acties te ondernemen? Of moet hij altijd direct rechtsomkeert maken om vervolging uit te sluiten?

Een tweede iets minder principieel probleem is de bewijsbaarheid van de signalen en de wetenschap daarvan van de klant. Kunnen de initiatiefnemers toelichten hoe uitingen van angst, afkeer of verdriet bewezen kunnen worden? Is de enkele verklaring van de sekswerker, bijvoorbeeld dat zij huilde, voldoende als bewijs van dit element?

Voorzitter. Het is de taak van de Eerste Kamer om te waken over de kwaliteit van wetgeving. Ook prostituanten verdienen rechtszekerheid, voorzienbaarheid, handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid. Juist op deze punten wordt de Eerste Kamer geacht te toetsen, en juist op deze punten is mijn fractie nog niet voldoende overtuigd dat de wet hierin voorziet. Dat weegt zwaar.

Dan een laatste element: het keurmerk. Mijn fractie denkt dat de preventieve werking van deze wet kan worden vergroot als die tot gevolg heeft dat er een serieus en serieus gehandhaafd keurmerk ontstaat. Het bevordert de zichtbare, gereguleerde en gecontroleerde prostitutie en vermindert zo de kwetsbaarheid voor mensenhandel. Zijn de initiatiefnemers dezelfde mening toegedaan of is zichtbare en vergunde prostitutie voldoende? Is het voor een klant kenbaar wie vergund werkt? Zou deze wet eigenlijk niet alleen moeten gaan over het onzichtbare, louche deel van de prostitutie? Een klant is dan niet strafbaar als hij bij een vergunde of gekeurmerkte prostituee komt, behoudens natuurlijk uitzonderingen waarin de mensenhandel ook achter een keurmerk plaatsheeft. Kunnen de initiatiefnemers en de minister hierop reageren?

Voorzitter. Mensenhandel is niet uit te bannen met alleen regelgeving of strafbaarstellingen. Het zal er altijd zijn, net zoals de kwetsbaarheid van de sekswerker voor mensenhandel of andere uitbuitingen. Een beroep als ieder ander zal het daarom nooit worden. Een betere bescherming van de sekswerker en de publieke zeden, in de zin dat ook klanten weten dat niet alles kan, is op zijn plaats. Mijn fractie staat dus in beginsel positief tegenover deze wet, maar hoopt nog wel goede antwoorden te krijgen op haar vragen. Dat zou de finale afweging namelijk een stuk makkelijker maken.

Dank u.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Recourt. Dan is het woord nu toch aan de heer Dittrich namens de fractie van D66.