Plenair Rombouts bij behandeling (eerste termijn Kamer)



Verslag van de vergadering van 23 maart 2021 (2020/2021 nr. 31)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.57 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Rombouts i (CDA):

Meneer de voorzitter. In zijn maidenspeech hier aan de overkant in het debat over dit initiatiefwetsvoorstel gaf het CDA-Tweede Kamerlid Julius Terpstra het voorbeeld van de monnik Valentijn, wiens ogenschijnlijk nederige werk in de kloostertuin hem weinig voldoening leek te geven, totdat het tot hem doordrong dat zijn werk door zijn medebroeders zeer gewaardeerd werd. Monnik Valentijn zette zich belangeloos in voor zijn gemeenschap. Het voorzitten van een raadscommissie is misschien ook wel zo'n nederige taak. Het is niet onbelangrijk voor het goed functioneren van de lokale en de provinciale democratie.

Meneer de voorzitter. Sta mij toe aan deze zijde van het Binnenhof bij de behandeling van het voorstel van de leden Van den Bosch en Van der Molen ook aan het kloosterleven te refereren, en wel aan een van de geloftes van de benedictijnerorde. Benedictijnen, leden van een in de vijfde eeuw gestichte kloosterorde, leggen onder andere de gelofte af van de stabilitas loci, van de plaatsgebondenheid. Die gelofte heeft een dubbele betekenis: een letterlijke, namelijk gebondenheid aan de plaats waarmee je je verbonden hebt, maar ook de belofte om verantwoordelijkheid te nemen voor taken in de gemeenschap waar je deel van uitmaakt. Beide invullingen kunnen we vandaag misschien wel betrekken op het initiatiefvoorstel.

Het zijn van raadslid, Statenlid of eilandsraadslid is een mooie wijze van verantwoordelijkheid nemen voor de lokale gemeenschap. Tegelijkertijd is het tijdrovend. Onderzoek laat zien dat raadsleden gemiddeld 17 uur tot, in de grotere steden, 25 uur per week bezig zijn met het werk. Deze grote tijdsbesteding vormde de aanleiding voor de indiening van het initiatiefvoorstel. Met dit wetsvoorstel creëren de initiatiefnemers de mogelijkheid om raads-, Staten- en eilandsraadscommissies te laten voorzitten door personen die geen lid zijn van de gemeenteraad, Provinciale Staten of de eilandraad. Zij doen dit door met drie toepasselijke organieke wetten de betreffende eis te laten vervallen.

Voorzitter. Het is vanmiddag misschien al eerder gezegd, maar dit voorstel is niet zonder voorgeschiedenis. In 2002 werd de Wet dualisering gemeentebestuur ingevoerd en werd artikel 82 van de Gemeentewet van kracht. In dat artikel is bepaald dat de gemeenteraad raadscommissies kan instellen. Een raadscommissie bestaat uit raadsleden, maar ook niet-raadsleden kunnen daar lid van zijn. Meestal gaat het om personen die ook op de kandidatenlijst van een politieke partij staan, maar net niet gekozen zijn. De voorzitter moet dat wel zijn. Volgens de initiatiefnemers is dit laatste punt in de loop van de tijd gaan knellen. Er moest, zo vonden zij, en met hen het vorige kabinet, meer ruimte komen voor lokaal maatwerk. De gemeenten — dat is bekend — hebben de afgelopen jaren heel wat taken erbij gekregen, met alle gevolgen van dien voor het tijdsbeslag van de raadsleden. Dat geldt voor alle gemeenten, maar het is vooral gaan knellen in kleinere gemeente en meer specifiek bij kleinere fracties.

Het begon met de motie van de Tweede Kamerleden Koopmans, Van der Molen, Jetten en Van der Graaf, die de regering opriep mogelijk te maken dat ook niet-raadsleden raadscommissies kunnen voorzitten. Dit heeft de regering er destijds toe aangezet om een nota van wijziging in te dienen op het wetsvoorstel Wijziging van de Gemeentewet en de Provinciewet (34807). Daarmee werd beoogd om de bevoegdheid van gemeenteraden en Provinciale Staten te verruimen bij het verlenen van ontheffing van het vereiste van ingezetenschap voor wethouders en gedeputeerden. Voorgesteld werd om artikel 82, lid 4 Gemeentewet te schrappen. Wij kennen de uitkomst daarvan: wetsontwerp 34807 werd door deze Kamer verworpen, omdat een meerderheid bezwaar had tegen het oorspronkelijke onderwerp van dit wetsvoorstel, namelijk de verruiming van de ontheffing van het vereiste van ingezetenschap. Omdat het wetsvoorstel niet de eindstreep heeft gehaald in de Eerste Kamer, beogen de indieners nu alsnog te bereiken dat een niet-raadslid of niet-Statenlid een commissie mag voorzitten. Een bijzonder soort novelle, zei de woordvoerder van GroenLinks in de Tweede Kamer. Met recht kun je het feit dat leden van de Tweede Kamer een deel van het door de Eerste Kamer verworpen voorstel door middel van een initiatiefvoorstel weer op tafel brengen, bijzonder noemen.

Dit voorstel lijkt in een behoefte te voorzien. Zo stelde de VNG tijdens de consultatieronde dat vanuit gemeenten al lang de wens bestaat om de wijze van aanduiding van voorzitters van de raadscommissie aan de gemeente over te laten. De Nederlandse Vereniging voor Raadsleden steunt het initiatiefvoorstel ook.

Een vaste klacht van raadsleden is dat zij steeds minder tijd hebben voor hun vertegenwoordigende werk en steeds meer opgeslokt worden door bestuurlijke taken. Met dit voorstel ontstaat er ruimte voor lokaal maatwerk. Zo kunnen raadsleden in kleinere gemeenten en kleinere fracties worden ontlast. Door raadsleden te ontzien bij het voorzitten van commissievergaderingen, houden deze meer tijd over voor het "echte" raadswerk. De keuze of dat nodig of gewenst is, wordt zo aan de gemeenten, de provincies of de eilanden zelf gelaten. Ook de wijze van benoeming en bezoldiging is aan hen.

Voorzitter. Tot zover de argumentatie van de indieners. Misschien vraagt u zich nu af: dat is toch een mooie invulling van de subsidiariteitsgedachte waar de CDA-fractie toch niet tegen kan zijn?

De heer Kox i (SP):

Collega Rombouts heeft een rijke ervaring met raadsleden die hun best doen en die het niet eenvoudig hebben. Is het hem ooit opgevallen dat een raadslid zijn of haar werk niet goed kon doen omdat hij of zij voorzitter van een commissie was? Ik heb zelf een veel kortere ervaring, maar ik heb in ieder geval zeventien jaar in de gemeenteraad van Tilburg gezeten. Daar is mij van alles en nog wat opgevallen. Ik ben er ook een beetje wijzer van geworden, maar mij is nooit opgevallen dat het voorzitterschap van een commissie een belemmering is van je taak. Je had wel voorzitters van wie je dacht: kun jij ook niet eens een keer de straat op gaan en naar de mensen toe gaan? Maar meestal deden voorzitters dat eigenlijk bovengemiddeld vaker dan degenen die geen voorzitter waren. Kortom, is dit wetsvoorstel werkelijk een oplossing voor een probleem, of hebben we een probleem bedacht waarvoor we deze oplossing hebben?

De heer Rombouts (CDA):

Uw laatste vraag is net iets anders dan de eerste vraag. Zo gaat dat met die korte interrupties in dit huis. Die eerste vraag was of ik weleens meegemaakt had dat raadsleden dat voorzitterschap er eigenlijk niet bij konden doen. Het korte antwoord is: nee. Maar misschien zou de heer Kox even moeten horen wat ik ga zeggen. Ik zei net namelijk: tot zover de argumentatie van de indieners. Nu ga ik mijn vragen stellen. Ik denk dat hij dan helemaal op zijn wenken bediend wordt.

De heer Kox (SP):

Maar ik wil toch niet de gelegenheid missen om ... Kijk, als we het over benedictijnen gaan hebben, krijg ik ook meteen goede zin. Plaatsgebondenheid was de reden dat we hier de vorige wet afwezen. Wij vinden namelijk dat wethouders plaatsgebonden moeten zijn. Maar het commissievoorzitterschap is een taak voor de gemeenschap. Ook op dat punt vind ik dat de benedictijnen het nog niet zo slecht gezien hadden. Als je er bent, dan moet je dat ook doen. Mijn ervaring is altijd geweest dat de keuze om iemand commissievoorzitter te maken, leidde tot een verrijking van de democratie. Laat ik een voorbeeld geven. De fractie van de PVV heeft nogal — hoe moet je dat zeggen — duidelijke standpunten over immigratie en asiel. Toch heeft deze Kamer besloten dat de voorzitter van de commissie voor Immigratie & Asiel mevrouw Faber-Van de Klashorst is. Dat voorzitterschap doet ze volgens mij uitstekend.

De heer Rombouts (CDA):

Dat is een vraag aan de heer Van Hattem.

De heer Kox (SP):

Het is een voorbeeld, maar ik bedoel dat het ook verrijkend is voor degene die dat doet.

De heer Rombouts (CDA):

Voorzitter. Ik herhaal nog even de laatste zin die ik uitsprak. Misschien vraagt u zich af: dat is toch een mooie invulling van de subsidiariteitsgedachte, waar de CDA-fractie niet tegen kan zijn? Daar kunt u misschien nog weleens gelijk in krijgen. De benedictijner gelofte indachtig lijkt dit voorstel inderdaad een extra mogelijkheid te bieden tot dienstbaarheid aan de eigen gemeenschap. Maar vooraleer wij onze stemmen aan dit voorstel gaan geven, hebben we toch nog wel een paar vragen aan de indieners.

De voorzitter:

Vervolgt u uw betoog.

De heer Rombouts (CDA):

Zouden zij nog eens goed willen uitleggen hoe hoog de nood onder gemeenten nu echt is? U hebt mij al nee horen zeggen op de vraag daarover; dat zeg ik vooral op grond van de Bossche praktijk, maar ik ben ook burgemeester geweest in Wouw en Boxtel, en ik heb het nooit gemerkt. Zijn zij niet bang voor oneigenlijk gebruik? We hebben het toch goed begrepen dat het schrappen van artikel 82, lid 4, bedoeld is om het functioneren van de lokale, de provinciale en de eilandsdemocratie te versterken door raadsleden te ontlasten en het voorzitterschap van raads- en Statencommissies te versterken? En niet om baantjes te creëren voor kandidaten voor het raadslidmaatschap die net niet gekozen zijn of mensen die niet goed afscheid kunnen nemen en zo'n baantje toegezegd wordt? Het is toch niet de intentie van de indieners om na verloop van tijd structureel en integraal alle lokale en provinciale commissies bemenst te zien door voorzitters van buiten? En zo naast 1. een benoemde burgemeester, 2. steeds meer van buiten komende wethouders zonder kiezersmandaat en 3. benoemde niet gekozen commissieleden/niet-raadsleden ook nog 4. een legertje van commissievoorzitters zonder kiezersmandaat, al dan niet afkomstig van consultancybureaus, in het gemeentebestuur te introduceren?

Meneer de voorzitter. Als we straks verbouwd hebben hier op dit complex, dan zullen er ongetwijfeld technische middelen zijn om plaatjes te vertonen. Ik heb voor mijn fractie vanochtend dit plaatje getekend. Ik leg het u uit. Dit is de piramide van het gemeentebestuur, met bovenaan de burgemeester. Dat is natuurlijk niet goed getekend. Daar had de raad moeten staan, maar het was een vluggertje vanochtend. Ik heb die burgemeester groen gemaakt, want die is niet gekozen. Dan de wethouders. Daarvan zijn er de laatste jaren steeds meer niet gekozen. De raadsleden zijn gelukkig allemaal gekozen. Dan de commissieleden/niet-raadsleden. Daar heb je er in diverse gemeenten nogal wat van, ook om mensen een baantje te geven. Nu introduceren we een vierde mogelijkheid om het lokaal en provinciaal bestuur te depolitiseren. Ik zou het op prijs stellen als ook de minister van Binnenlandse Zaken of degene die daarvoor optreedt, volgende week hierop zou willen reflecteren. Want met de heer Koole zeg ik: gaat dit voorstel volgens haar/hem — dat weten we volgende week pas — wel een bijdrage leveren aan de door haar — ik spreek nu maar minister Ollongren aan — zo gewenste versterking van het lokaal bestuur, dit driehoekje indachtig? Of is het juist een beweging in de richting van depolitisering van het lokaal bestuur?

Tot slot nog de vraag op verzoek van mijn collega Atsma of de minister bekend is met de dualiseringsontwikkeling bij het waterschap Friesland. Ik zeg het maar op z'n Nederlands, zodat ik het niet verkeerd kan uitspreken. Zo ja, verwacht de minister dat het initiatiefvoorstel op termijn gevolgen kan hebben voor eventuele verdere dualisering bij de waterschappen?

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Rombouts. Dan is het woord aan de heer Verkerk namens de fractie van de ChristenUnie.