Plenair Baay-Timmerman bij voortzetting behandeling Geweldsaanwending opsporingsambtenaar



Verslag van de vergadering van 20 april 2021 (2020/2021 nr. 35)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 9.23 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Baay-Timmerman i (50PLUS):

Voorzitter. 50PLUS hecht eraan om te beginnen met het uitspreken van de enorme waardering voor alle politiemannen en -vrouwen die dag en nacht, vaak onder moeilijke omstandigheden, voor onze veiligheid zorgen. Ondanks overbelasting en personeelstekorten staan zij voor ons klaar. Het kan geen kwaad om dat in dit huis nog eens naar voren te brengen. Bij het uitoefenen van hun taak wordt in sommige gevallen geweld toegepast jegens de burger. In de ambtsinstructie — daar kom ik later nog op terug — is vastgelegd wanneer geweld mag worden aangewend.

Dit wetsvoorstel Geweldsaanwending opsporingsambtenaar ziet toe op beoordeling van het gebruik van geweld. Politieambtenaren krijgen in dit voorstel voortaan een aparte positie als veroorzaker van lichamelijk letsel of dood door schuld. Agenten moeten zich houden aan de vastgestelde geweldsinstructie, maar pas achteraf kan worden vastgesteld of het toegepaste geweld proportioneel was. Gedurende het tijdsverloop van het huidige strafrechtelijk onderzoek wordt de agent aangemerkt als verdachte, een kwalificatie die als zwaar belastend voor de betrokkenen wordt beschouwd. Tegelijkertijd wordt van de agent verwacht dat hij geweld gebruikt als dit noodzakelijk is bij de uitoefening van zijn taak. De betrokken opsporingsambtenaar zit dus als het ware in een spagaat, en dit wetsvoorstel moet voorzien in diens uitzonderlijke positie in het strafrecht.

Voorzitter. Dan ga ik nu in op de drie voorgestelde wijzigingen. Ten eerste wordt een specifieke uitsluitingsgrond gecreëerd voor opsporingsambtenaren die geweld hebben toegepast in het uitoefenen van hun taak als politieambtenaar en daarbij de geldende geweldsinstructies hebben gevolgd. Met andere woorden, een agent die geschoten heeft of geweld heeft gebruikt, is niet strafbaar als hij zowel binnen de ambtsinstructie als de Politiewet 2012 heeft gehandeld. Ten tweede wordt in het Wetboek van Strafvordering geregeld dat de officier van justitie een feitenonderzoek kan gelasten naar het gebruik van geweld door de opsporingsambtenaar zonder dat hij of zij terstond als verdachte van een strafbaar feit wordt aangemerkt. Pas als op basis van dit onderzoek een vervolgingsbeslissing volgt, wordt de opsporingsambtenaar verdachte. En bij schending van de geweldsinstructie is hij strafbaar. Ten derde wordt een nieuw strafbaarstellingsartikel, 372 Strafrecht, geïntroduceerd. Dit artikel is specifiek gericht op de politieambtenaar die onrechtmatig geweld heeft gebruikt tijdens de uitoefening van zijn politietaken. Want de algemene geweldsdelicten, zoals doodslag en mishandeling, zijn vaak niet toegespitst op de situatie waarin de politieambtenaar handelt. Dit moet door middel van dit wetsvoorstel gerepareerd worden.

Zoals gezegd zal eenieder erkennen dat de politie de taak heeft tot handhaving van de rechtsorde. Soms is het gebruik van geweld daarbij onvermijdbaar. Een opsporingsambtenaar heeft daarom ook de bevoegdheid om geweld toe te passen. Maar gebruik van geweld dient enkel te geschieden onder strikte voorwaarden. Geweld mag slechts worden gebruikt als het proportioneel is. Iedere keer moet een weging plaatsvinden wat in het concrete geval het doel is van de geweldsaanwending, of dat doel de geweldsaanwending rechtvaardigt, en of dat doel niet op een andere, minder ingrijpende wijze bereikt had kunnen worden. Dat geldt thans en dat zal ook gelden bij aanneming van dit wetsvoorstel. Waarom staat dit wetsvoorstel, dat met vrijwel unanieme instemming de Tweede Kamer passeerde, dan nu in dit huis plotsklaps in de spotlights?

Voorzitter. Mijn fractie verklaart dit als volgt. Gedurende de coronapandemie komt het steeds vaker voor dat er demonstraties en uitbraken van rellen onder de bevolking plaatsvinden. Wij allen zien beelden in de media verschijnen van agenten die soms hardhandig, gebruikmakend van geweld, de rechtsorde proberen te handhaven. Zeker bij een buitenstaander komen die beelden van politiegeweld vaak hard binnen. Naar aanleiding van de dood van de Amerikaan George Floyd laaiden ook hier de discussies over en demonstraties tegen racisme en politiegeweld op; collega Meijer had het daar ook al over. In Nederland kennen we natuurlijk de casus van Mitch Henriquez, die in 2015 overleed na een toegepaste nekklem door agenten. Mede hierdoor ontstaat steeds vaker de vraag of bij aanhoudingen buitenproportioneel geweld wordt gebruikt door de betrokken agenten en of daarbij niet ook discriminatoire aspecten een rol spelen. Worden mensen vanwege hun huidskleur of andere etnische kenmerken vaker dan gemiddeld aangehouden? En wordt jegens hen bij zo'n aanhouding meer geweld toegepast? Want ook de minister erkent dat het Nederlandse politieapparaat niet vrij is van discriminatie en stelt dat dit ontoelaatbaar is. Hoe bereik je dat bij de interne politieorganisatie etnisch profileren wordt uitgebannen? Welke praktijkmaatregelen zijn hiervoor noodzakelijk? Kan de minister aangeven wat hem hierbij voor ogen staat?

Voorzitter. 50PLUS is absoluut een voorstander van het handhaven van de rechtsstaat, maar dat neemt niet weg dat mijn fractie kritisch staat jegens het gebruik van geweld, ook als dat door agenten wordt toegepast in de uitoefening van hun taak. Geweld door overheidsoptreden tegen burgers is en blijft een inbreuk op hun grondrechten. Het grijpt diep in in het persoonlijk leven van burgers, zeker als deze inbreuk de dood ten gevolge heeft. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft nogmaals bij vonnis bevestigd dat telkenmale een adequaat, grondig en voortvarend onderzoek moet worden verricht naar politiegeweld met een dodelijke afloop. In dit wetsvoorstel krijgt zo'n feitenonderzoek een aparte status. Kan de minister aangeven of dit feitenonderzoek inhoudelijk zal afwijken van het thans bestaande strafrechtelijk onderzoek, behoudens de niet-gebezigde term "verdacht"? Zullen de eindresultaten te allen tijde gelijkblijvend zijn? Zo niet, kan de minister dan aangeven waaruit dat verschil bestaat? Want het ontstane beeld dat thans heerst bij een groot publiek als reactie op dit wetsvoorstel, is dat bij dit feitenonderzoek meer rekening zal worden gehouden met de status aparte van de agent, waardoor mogelijk de onafhankelijkheid van het onderzoek zelf onvoldoende wordt geborgd. In de media werd dit wetsvoorstel zelfs aangehaald als een license to kill. Hoe denkt de minister deze maatschappelijke onrust weg te nemen, dan wel te reduceren? Graag een reactie.

Voorzitter. Mocht uit dit feitenonderzoek blijken dat de opsporingsambtenaar een aanmerkelijk onzorgvuldige afweging heeft gemaakt bij het toepassen van geweld, dus dat het diens schuld is dat hij de geweldsinstructie schendt met als gevolg dat lichamelijk letsel of de dood intreedt, dan is die agent strafbaar en dient hij te worden vervolgd. De minister stelt in de nadere memorie van antwoord dat artikel 372 Strafrecht het Openbaar Ministerie de ruimere mogelijkheid biedt om bij de vervolgingsbeslissing rekening te houden met de omstandigheden van het geweldsgebruik en het verwijt dat de betrokken opsporingsambtenaar wordt gemaakt. Zal daardoor in de meeste gevallen de officier van justitie niet een voorkeur hebben om op basis van dit nieuwe artikel 372 Strafrecht over te gaan tot vervolging boven vervolging op basis van het commuun delict? Mijn fractie vraagt de minister nadrukkelijk of het rekening houden met de omstandigheden bij artikel 372 gelezen moet worden als een soort verzachtende omstandigheid, want de omstandigheden kunnen bij vervolging op basis van een algemeen geweldsdelict anders worden gewogen en zouden daardoor tot een andere strafmaat kunnen leiden. Kan de minister hierop reflecteren?

Enerzijds benadrukt de minister de behoefte aan artikel 372, maar aan de andere kant blijkt uit de nadere memorie van antwoord dat het jaarlijks om een gering aantal zaken gaat die mogelijk tot vervolging zullen leiden. De minister noemt het aantal van vijftien tot twintig gevallen. Dat is de reden waarom hij ook geen kortere termijn met betrekking tot de evaluatie wil, omdat uit zo weinig casus geen conclusie kan worden getrokken, aldus de minister. Als het maar om zo weinig gevallen gaat, roept dat bij mijn fractie wel de vraag op waarom dan toch zo'n specifieke aanpassing voor deze doelgroep, zowel in Strafrecht als in Strafvordering, noodzakelijk geacht wordt. Graag een reactie.

Voorzitter. Uit het jaarverslag over 2019 blijkt dat de politie tijdens zo'n 14.500 incidenten geweld heeft gebruikt, waarbij in totaal ruim 27.000 geweldsmiddelen werden ingezet. Dit klinkt als een indrukwekkend cijfer. Het is de eerste keer dat alle politie-eenheden op dezelfde manier toegepast geweld registreren. Door dit jaarlijks bij te houden, zal een transparant en objectief meetbaar beeld ontstaan, waardoor inzicht wordt verkregen of meer of minder geweld zal worden toegepast. Naar aanleiding van de beantwoording van de nadere vragen geeft de minister aan dat hij de politie verzocht heeft om het aantal doden door politiekogels per jaar voortaan in het jaarverslag op te nemen. Mijn fractie juicht dit initiatief toe, maar zou hierbij graag tevens opgenomen willen hebben een jaarlijkse rapportage van de gevallen die blijvend letsel veroorzaken. Blijvend letsel betekent voor betrokkene dat hij levenslang de gevolgen hiervan meedraagt. Kan de minister de toezegging doen dat ook deze gevallen worden meegenomen in het politiejaarverslag? Graag een antwoord van de minister.

Voorzitter. Uit de stukken blijkt dat de maximale straf op geweldsdelicten, of het nu gaat om artikel 372 Strafrecht of een commuun delict, gelijk blijft. Echter, alle vervolgingszaken op grond van artikel 372 worden enkel aangebracht en behandeld door de rechtbank Midden-Nederland. 50PLUS vraagt zich af of het slechts door één rechtbank behandelen van alle zaken waarbij een agent de geweldsinstructies heeft overschreden niet kan of zal leiden tot een zekere beperking van het toetsingskader. Ik bedoel hiermee dat het vergelijken van feiten en omstandigheden met strafzaken, gebaseerd op de algemene geweldsdelicten, vrijwel niet meer plaats zal vinden. Deelt de minister de mening dat door het wegvallen van dit vergelijken een tunnelvisie kan ontstaan? Zo nee, kan de minister aangeven waarom deze vrees ongegrond is?

Voorzitter. Ik kom tot een afronding. Tezamen met andere fracties betreurt mijn fractie dat geen enkele parlementaire controle bestaat op de materiële geweldsaanwending zelf, neergelegd in de ambtsinstructie via een Algemene Maatregel van Bestuur. Net als D66 en GroenLinks zou ook 50PLUS bij de AMvB een voorhangprocedure onder dit wetsvoorstel willen hangen. Want dit wetsvoorstel is nu eenmaal gekoppeld aan de ambtsinstructie en kan daarvan niet los worden gezien. Graag een reflectie van de minister hierop.

Tot slot, voorzitter. Het uitgangspunt is dat geweldsmiddelen niet worden toegepast bij kwetsbare groepen. Maar dat staat niet in de ambtsinstructie, want volgens de minister is niet altijd eenvoudig vast te stellen of iemand tot een kwetsbare groep behoort. 50PLUS meent dat bij de overgrote meerderheid van de gevallen dat wel degelijk zichtbaar is en pleit dan ook voor opneming van deze uitzonderingscategorieën in de ambtsinstructie zelf. Het betreft hier kinderen onder de 12 jaar, ouderen boven de 65 en zichtbaar zwangere vrouwen. Het gebruik van vuurwapens, stroomstootwapens of het inzetten van politiehonden tegen deze kwetsbare groepen moet ontoelaatbaar worden geacht. Uit de schokkende beelden tijdens de Zembla-uitzending van 11 maart jongstleden bleek maar al te duidelijk dat controle over de politiehonden veel te wensen overlaat. Zij luisteren lang niet altijd naar de gegeven commando's omtrent het tijdig loslaten. Zowel collega's Recourt als Dittrich wezen al op het ontbreken van deugdelijke criteria voor de inzetbaarheid van de politiehond. Mijn fractie sluit zich aan bij de door hen gestelde vragen.

Voorzitter. Mocht blijken dat ten onrechte geweldsmiddelen zijn ingezet jegens bijvoorbeeld een kind onder de twaalf jaar of een oudere boven de 65, kan dit dan in het vonnis worden meegenomen als strafverzwarende omstandigheid? Dat is natuurlijk uiteindelijk aan de rechter, maar ik hoor toch graag de visie van de minister hierop.

Voorzitter. Omdat het weinig zinvol is om eerder door andere fracties gestelde vragen te herhalen, wacht 50PLUS de beantwoording van de gestelde vragen in eerste termijn af, alvorens een finale afweging te maken.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Baay. Dan is het woord aan de heer Nicolaï namens de fractie van de Partij voor de Dieren.