Verslag van de vergadering van 11 mei 2021 (2020/2021 nr. 36)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 9.37 uur
De heer Kox i (SP):
Voorzitter. Vandaag voeren we hier een beleidsdebat met elkaar en met de minister van Binnenlandse Zaken over de verhouding tussen de centrale overheid en de decentrale overheden. Goed idee, zegt iemand die negen jaar geleden brede steun van deze Kamer kreeg voor een motie waarin de voorganger van deze minister van Binnenlandse Zaken, een andere minister van Binnenlandse Zaken in een andere regering, opgeroepen werd met een integrale visie te komen op de modernisering van de bestuurlijke organisatie van Nederland. De toenmalige regering van VVD en Partij van de Arbeid is daar echter nooit mee gekomen, afgezien van het opstelletje dat minister Plasterk uiteindelijk schreef, maar dat door deze Kamer bij motie als onder de maat werd beoordeeld en daarna nooit meer tevoorschijn kwam. De volgende regering, opnieuw geleid door premier Rutte, maar nu zonder de Partij van de Arbeid, kwam in haar regeerakkoord ook niet meer terug op de afgeschoten plannen van minister Plasterk, maar zette vooral in op voortgaande schaalvergroting middels gemeentelijke herindeling en allerhande deals tussen de gemeenten via regionale samenwerkingsverbanden.
Voorzitter. Nu Nederland in afwachting is van weer een nieuw kabinet, krijgen we als Eerste Kamer een brandbrief van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Daarin wordt ons gemeld dat de structurele tekorten, met name in het sociaal domein, en de onbalans in interbestuurlijke verhoudingen de oplossing van problemen in de weg staan. Een breed gesteunde VNG-resolutie roept op tot herstel van bestuurlijk en financieel vertrouwen. Die resolutie bevat afspraken die de regering met het nieuwe kabinet wil maken. De kern van de resolutie is het uitgangspunt dat de financiële positie van de gemeenten eerst op orde moet zijn voordat met een nieuw kabinet afspraken gemaakt kunnen worden over de betrokkenheid van gemeenten bij de ambities van het nieuwe kabinet. Om de huidige problemen in de toekomst te voorkomen, moeten de bestuurlijke verhoudingen worden herijkt, zo hebben we uit gemeenteland te horen gekregen. Hoewel de gemeenten natuurlijk in gesprek willen met het nieuwe kabinet en met degenen die aan de voorbereiding daarvan werken, is het niet vreemd dat zij ons als Kamer van reflectie daarbij ook willen betrekken.
Zoals gezegd: er ligt nog steeds het uitgesproken verlangen van deze Kamer om een integrale visie op de modernisering van de bestuurlijke organisatie van Nederland te krijgen. Dat wilden we en dat willen we, naar ik aanneem, nog steeds. Dat heeft alles van doen met het besef dat de huidige bestuurlijke organisatie tekortschiet, waardoor er problemen ontstaan en blijven bestaan die niet naar tevredenheid opgelost kunnen worden. Vanuit VNG-kant wordt er vooral gewezen naar de bestuurlijke problemen en die zijn inderdaad niet gering, als je leest dat professor Elzinga, ooit aanjager van de dualisering van het lokale bestuur, nu oordeelt dat het decentrale beleid uit het lood geslagen is en dat veel gemeenten uit een feitelijk faillissement getrokken zullen moeten worden door een nieuw kabinet. In de Staat van het Bestuur 2020, die de minister ons heeft aangeboden, lees je de cijfermatige onderbouwing daarvan: van de 351 gemeenten die we nu nog tellen, hebben er al 139 een financieel tekort en ook de resterende 212 hebben het moeilijk. De financiële anorexia waaraan de Nederlandse gemeenten lijden, vertaalt zich in een verhevigd lijden van de inwoners van die gemeenten. In de woorden van professor Elzinga: over een breed front is sprake van sterk stijgende lokale lasten en verschraling van voorzieningen.
Voorzitter. Uit alles is duidelijk dat er een sterk verband bestaat tussen het ondoordacht, ontijdig en onvoldoende financieel ondersteund over de schutting van gemeenten gooien van taken die tot vrij recent tot het takenpakket van de rijksoverheid behoorden. Toen minister Plasterk gevraagd werd om met een integrale visie op de modernisering van de bestuurlijke organisatie van Nederland te komen, had dat alles van doen met het vaste voornemen van Rutte II om over te gaan tot de grootste decentraliseringsoperatie uit de naoorlogse geschiedenis van Nederland, zoals het toen heette. Zorg, jeugd en werk werden in een uiterst krappe periode voor het grootste gedeelte op het bordje van de Nederlandse gemeenten gelegd, gekoppeld aan een ingrijpende bezuiniging op de gemeentebegroting. De decentralisatieoperatie was in alles een ideologische keuze, waarbij feiten er minder toe deden dan de formule dat het Rijk minder zou moeten gaan doen en de gemeenten meer, omdat die al die overgedragen taken vast en zeker beter en goedkoper zouden kunnen klaren. Meer doen voor minder geld, wat een slogan. Het Rijk rekende zichzelf rijk en stortte daarmee de gemeenten en hun burgers in een groeiende armoede.
Inmiddels erkent de minister dat ook. In haar brief aan de Tweede Kamer van 15 april 2021 meldt ze dat onderzoek laat zien dat de financiële positie van gemeenten zorgelijk is. Er zijn oplopende kosten in het sociale domein en tekorten in de gemeentelijke exploitatie. De minister begrijpt dat de gemeenten alle zeilen bij zullen moeten gaan zetten om hun problemen op te lossen. Doordat ze financieel klem zitten, zijn de gemeenten minder gaan investeren, hebben ze het ozb-tarief verhoogd en hebben ze ingeteerd op hun reserves. Daarnaast worden investeringen in nieuw beleid vooruitgeschoven. Gemeenten bezuinigen op de eigen organisatie en op de uitvoering, waardoor een grote druk ontstaat op de taakuitvoering door gemeenten. De tekorten leiden tot een uitholling van de financiële positie van de gemeenten. Ook is sprake van een daaruit voortvloeiende verschraling van het voorzieningenniveau en een verdringing van uitgaven, met name in het fysieke domein. Hoe, zo vraag ik, beoordeelt de minister haar eigen beleid gedurende de afgelopen jaren als dít de ontnuchterende feiten, ook volgens haarzelf, zijn. Heeft de minister, alle ongetwijfeld goede bedoelingen en enkele onlangs aangebrachte financiële correcties ten spijt, de binnenlandse zaken waarvoor zij de eerstverantwoordelijke is per saldo laten zakken? Zo nee, hoe verklaart zij dan deze onbalans, die ook voor de provinciale toezichthouders op de gemeenten een gegeven is, gezien hun bevindingen dat gemeentes binnen hun begroting structureel in de knel komen en dat er grote zorgen zijn over het toekomstige voorzieningenniveau bij de gemeenten?
Voorzitter. Nu zitten we daardoor in grote problemen. Terwijl de nieuwe regering zal moeten zorgen dat er veel meer woningen gebouwd gaan worden, de energietransitie zijn beslag krijgt en allerlei klimaatmaatregelen worden doorgevoerd, met hulp van decentrale overheden, zeggen de Nederlandse gemeenten dat ze geen trek hebben om daaraan mee te werken als niet eerst hun financiële problemen, ten gevolge van een eerder overhaast en overspannen beroep op hen, opgelost worden. Nederland wacht nog steeds op een doordachte modernisering van de bestuurlijke organisatie, zeker nu er zo veel werk voor de overheid ligt om ons land weer beter in balans te krijgen. Een nieuwe blauwdruk van wat het huis van Thorbecke heet, maar wat feitelijk een nogal gammel bouwwerk geworden is van verantwoordelijkheden en bevoegdheden, is echter volgens zowel de minister van Binnenlandse Zaken als de Raad van State op dit moment onhaalbaar en daarom ook ongewenst. Laten we maar roeien met de riemen die we hebben, zo klinkt het vrij moedeloos uit die richting, negen jaar nadat deze Kamer het probleem adresseerde. Goed werk heeft inderdaad tijd nodig, maar dit verhaal schiet niet op. Wellicht moet, nu de staatscommissie parlementair stelsel haar werk op verzoek van deze Kamer heeft verricht en het nu aan ons is om ervoor te zorgen dat de gedecentraliseerde eenheidsstaat ook in de toekomst in staat is te doen waar de samenleving om vraagt binnen de kaders van de vertegenwoordigende democratie, waarbij geldt dat verantwoordelijkheden en bevoegdheden daar gelegd worden waar ze het best passen — lokaal waar het kan, regionaal en nationaal waar het moet, en internationaal als aard en omvang van de problematiek dat vereisen — een nieuwe staatscommissie daar eens naar kijken.
Voorzitter. Mijn partij mag gerust een dissident genoemd worden waar het gaat om de verhouding tussen centrale overheid en decentrale overheden. Toen vanaf de jaren tachtig van de vorige eeuw de politieke meerderheid ervoor koos de publieke taken grootschalig te privatiseren of te verzelfstandigen, wat met name op lokaal niveau grote gevolgen had voor de mogelijkheden van gemeenteraden en gemeentebesturen om sturing aan de samenleving te geven, wees mijn partij op de mogelijk blijvende schade die inkrimping van het publieke domein kon aanrichten aan de samenleving. Toen in de jaren negentig de politieke meerderheid koos voor een vergaande verzakelijking van de overheid op alle niveaus, waarschuwde mijn partij ervoor dat efficiency niet altijd te prevaleren valt boven democratische betrokkenheid en dat goedkoop ook nu weer duurkoop zou kunnen zijn. Toen de lokale politiek in lijn met die verzakelijking van de overheid tot de bv Nederland op last van hogerhand geconfronteerd werd met een verschuiving van de politieke macht van de gemeenteraden naar de gemeentebesturen en de lokale politiek daarmee verregaand werd gedepolitiseerd en vertechnocratiseerd, stelde mijn partij, tegen de stroom in, voor om de gemeenteraad wél de echte baas in de gemeente te laten blijven teneinde de lokale democratie levend te houden. Toen gemeentelijke herindelingen van hogerhand werden afgedwongen om daarmee de slagkracht van gemeenten te versterken, wees mijn partij erop dat zoiets ten koste kon gaan van het vertrouwen van de burgers in de lokale democratie en dat groter lang niet altijd een garantie voor beter zou blijken. Toen Rutte II koos voor de grootste decentralisatieoperatie ooit, noemde mijn partij die operatie ondoordacht, ontijdig en onvoldoende gestut door de benodigde middelen.
Ook over de schijnbaar onstuitbare opmars van regionale samenwerkingsverbanden, die verplicht, semiverplicht of vrijwillig zijn aangegaan, die nodig lijken omdat de gemeenten allerlei taken niet in hun eentje aankunnen maar die doorgaans een democratische inbedding missen, is mijn partij weinig enthousiast gebleken. Ik voel me op dit punt verwant met de uitspraak van René Cuperus in de bijlage bij de Staat van het Bestuur 2020, namelijk dat regionalisering de coup is van de uitvoerende technocratie ten koste van de meerstemmige traagheid van de lokale democratie. Wat vindt de minister trouwens van die observatie?
Voorzitter. Door al die destijds door politieke meerderheden gesteunde operaties is de democratie in ons land gaandeweg verschraald en is de effectiviteit van het bestuur niet echt vergroot. Dat wordt nu veel breder onderkend en dat is goed nieuws. Dit debat kan eraan bijdragen om kritischer te kijken naar de gemaakte keuzes en om waar nodig een ingrijpende koerswijziging te overwegen. Dat kan met kleine stappen, zoals het niet instemmen met het hier nog in behandeling zijnde initiatiefwetsvoorstel inzake het voorzitterschap van gemeentelijke raadscommissies, en met grotere stappen, door later dit jaar niet in te stemmen met de nieuwe begroting, waarin gemeenten niet voldoende gecompenseerd worden voor het werk dat ze moeten doen, en vooral door in overleg te treden met de lokale volksvertegenwoordigingen over een herziening van het, nu pakweg twintig jaar geldende, dualisme.
Voorzitter. Toen ik gekozen werd in de gemeenteraad van Tilburg vond ik dat een geweldige eer en een grote verantwoordelijkheid. Ik ervoer dat het ertoe deed om een lokale volksvertegenwoordiger te zijn. Toen ik na zeventien jaar afzwaaide — dat is inderdaad lang geleden, zo zeg ik tegen collega Rombouts — riep ik mijn collega-raadsleden op om vooral alert te zijn op het verlies van macht, want zonder macht kom je niet ver. Het heeft niet mogen baten. Volgens de door de minister aan ons aangeboden Staat van het Bestuur 2020 is er inmiddels sprake van een disbalans tussen de lokale volksvertegenwoordigers en de plaatselijke gemeentebestuurders. Daarin hebben de raadsleden de zwakste positie. Hoewel raadsleden, zoals de Staat van het Bestuur zegt, formeel het hoofd van de gemeente vormen, valt de machtsbalans in werkelijkheid uit in het voordeel van het gemeentebestuur. De ondermijning van de plaatselijke volksvertegenwoordiging en volksvertegenwoordigers maakt het een stuk moeilijker om voldoende goede en gedreven burgers te vinden die die klus willen aangaan.
Voorzitter. Dit is een mooi moment om de hoed af te nemen voor al diegenen die vandaag de dag nog steeds hun best doen als plaatselijke volksvertegenwoordiger. Ik vind het onze dure plicht en die van de komende regering om er alles aan te doen om de macht van de gemeenteraad te vergroten en om daardoor de kansen van gekozen raadsleden om daadwerkelijk volksvertegenwoordiger te kunnen zijn, te kunnen vergroten. Alleen sterke gemeenteraden kunnen omgaan met sterke gemeentebesturen en met andere sterke overheden. Dat zal nodig zijn als we het vele werk dat er ligt en dat op ons afkomt, goed ter hand willen nemen. Ik zie met belangstelling uit naar de reactie van de minister en vanzelfsprekend ook naar de inbreng van de andere fracties.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Kox. Dan is het woord aan de heer Koole namens de Partij van de Arbeid.