Verslag van de vergadering van 18 mei 2021 (2020/2021 nr. 37)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 16.39 uur
De heer Essers i (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Ook ik sluit niet uit dat ik een heel beperkt beroep op uw clementie moet doen, maar misschien is dat niet nodig.
Voorzitter. De regering doet haar best om te benadrukken dat het vorig jaar onder grote druk tot stand gekomen herstelplan NextGenerationEU van 750 miljard euro moet worden gezien als een uitzonderlijk, eenmalig en vooral tijdelijk herstelinstrument. Toch lijkt het erop dat de EU met de aanvaarding van dit instrument de Rubicon is overgegaan. Om een en ander te financieren zal de Europese Commissie namens de Europese Unie immers op de geldmarkten leningen kunnen afsluiten tegen een lagere rente dan veel lidstaten zelf zouden kunnen bedingen. Dat was voordien ondenkbaar. De economieën van de sterke EU-lidstaten, die alleen maar sterker worden door de voor hen geldende lage rentetarieven, wilden immers tot voor kort niet borg staan voor die van de economisch zwakke lidstaten die steeds meer rente moeten betalen. De coronapandemie heeft de bereidheid tot financiële solidariteit tussen de lidstaten in combinatie met het welbegrepen eigenbelang aangewakkerd. Ook al is er hoop dat we snel verlost zullen zijn van corona, daarmee is nog niet gezegd dat de samenleving ook weer snel zal herstellen van de grote crisis als gevolg van deze pandemie. Ook kunnen we natuurlijk toekomstige andere crises niet uitsluiten. En dat roept de vraag op of dit nieuwe instrument toch niet een langer leven tegemoet zal zien dan de regering suggereert. Het zal van het uiteindelijke succes van dit herstelplan afhangen maar we sluiten niet uit en zouden daar ook niet a priori op tegen zijn dat het wel degelijk bij crisissituaties een meer structureel karakter zal krijgen. We vernemen hierover graag de mening van de minister van Financiën. Onder welke voorwaarden acht hij een voortzetting van dit of een soortgelijk herstelinstrument in de toekomst denkbaar en mogelijk zelfs wenselijk?
Met deze opzienbarende ontwikkeling wordt ook een sinds de oprichting van de EEG bestaand ander taboe bespreekbaar: de invoering van eigen EU-belastingen. Tot dusverre is de lijn geweest om zeer terughoudend om te gaan met de invoering van nieuwe EU-belastingen naast de traditionele financieringsbronnen van de Europese Unie. Uit de plannen van de Europese Commissie komt naar voren dat er steeds meer EU-belastingen worden overwogen. Zo is er sprake van een heffing op niet-gerecycled plastic en wordt nagedacht over een heffing gebaseerd op het EU-systeem voor de handel en emissierechten. Verder noem ik een koolstofheffing aan de grens, een heffing op digitale diensten, een financiële-transactiebelasting en een reanimatie van de voorgestelde maar nog niet altijd aanvaarde richtlijn uit 2016 voor de introductie van een common, al dan niet consolidated corporate income tax. Veel Europese burgers voelen zich niet of onvoldoende vertegenwoordigd in nationale parlementen. Dat gevoel is bij deze burgers nog sterker als het gaat om het Europees Parlement. Ze hebben vaak moeite met het accepteren van nieuwe nationale belastingen of het verhogen van bestaande belastingen, laat staan met nieuwe EU-belastingen. De anti-EU-belastingsentimenten worden vaak aangewakkerd met het eeuwenoude beginsel "no taxation without representation", maar degenen die deze slogan in dit verband aanhangen, doelen vaak niet op belastingen die in het belang moeten zijn van de gehele bevolking van de EU en waarover die hele EU-bevolking moet kunnen meebeslissen, maar slechts op de eis om te kunnen meebeslissen over de invoering van nieuwe belastingen als deze in het belang zijn van het eigen land.
De leden van de CDA-fractie zijn niet tegen de invoering van nieuwe EU-belastingen maar realiseren zich wel dat deze met de nodige extra waarborgen moeten zijn omgeven. Met de regering zijn we het eens dat het subsidiariteitsbeginsel in dezen van groot belang is. Dat betekent dat nieuwe EU-belastingen alleen moeten worden overwogen indien ze behalve een extra opbrengstmiddel voor de EU ook bijdragen aan algemeen aanvaarde EU-beleidsdoelstellingen die niet, dan wel onvoldoende kunnen worden gerealiseerd door individuele lidstaten zelf. Dit impliceert dat EU-belastingen die bijvoorbeeld zijn gerelateerd aan klimaatverandering, de Green Deal — zie bijvoorbeeld de heffing op niet-gerecycled plastic — of aan het belasten van digitale diensten beter geschikt zijn om als EU-belastingen te worden ingevoerd dan bijvoorbeeld een EU-inkomstenbelasting. De leden van de CDA-fractie verzoeken de minister om voornoemde nieuwe EU-belastingen expliciet aan dit subsidiariteitscriterium te toetsen.
De laatste tijd is er discussie gaande over de vraag of artikel 116 van het verdrag inzake de werking van de Europese Unie een optie biedt om fiscale harmonisatie op basis van gekwalificeerde meerderheid mogelijk te maken in plaats van de huidige unanimiteitseis. In de memorie van antwoord zegt de regering op onze vraag of zij over deze kwestie een uitgebreide reactie wil geven, dat zij met die reactie wil wachten totdat de Europese Commissie hier haar visie op heeft gegeven. Maar ongetwijfeld heeft de minister over deze belangrijke kwestie ook een eigen mening, los van die van de Europese Commissie. In het kader van de nieuwe politieke cultuur van transparantie en open debat nodigen we hem dan ook van harte uit om die visie vandaag met ons te delen.
Volledig tot slot: in hoeverre ziet de minister een taak voor het parlement op het moment dat hij 6 miljard euro gaat claimen bij dit Herstelfonds?
Ik dank u wel, ook voor de clementie.
De voorzitter:
Er is een interruptie van de heer Koole.
De heer Koole i (PvdA):
Dank aan de heer Essers voor zijn korte, bondige betoog. Toch zat er een interessante gedachte in, waar ik in mijn eigen inbreng ook al op wees, namelijk om na te denken over wat er na deze fase van de RRF moet gebeuren. Ik begreep uit zijn verhaal — mijn vraag is of ik dat goed begrepen heb — dat hij pleit voor een voorziening met een meer structureel karakter. Is dat dan een voorziening na deze RRF — die inderdaad tijdelijk is — die het mogelijk maakt dat je op de kapitaalmarkt leningen aangaat die bijvoorbeeld aangewend kunnen worden voor het verstrekken van subsidies, voor beleid? Is dat wat de heer Essers voor ogen heeft?
De heer Essers (CDA):
Ja, wij zijn er niet a priori op tegen, maar wat hier wel moet worden benadrukt, is dat het moet gaan om het opvangen van de crisis. Dit instrument is in het leven geroepen — dat moeten we niet vergeten — vanwege de coronapandemie. In 2008 hebben we een soortgelijke crisis gehad. Toen hebben we het op andere manieren opgelost. Toen was de euro zwaar in gevaar. Maar dit is het punt dat ik zou willen benadrukken. Voor uitzonderlijke situaties — maar die komen wél eens in de tien jaar terug — moet je kijken of je met dit instrument verder zou kunnen. Daarom vraag ik de minister om in te gaan op de criteria die daarvoor nodig zijn en waar hij dit fonds ook aan gaat toetsen. Dus geen dogmatische benadering van "nooit lenen", maar je moet wel met elkaar kunnen formuleren dat er gevallen denkbaar zijn, echte crisissituaties, waarin dat wel degelijk een goede oplossing zou kunnen zijn.
De heer Koole (PvdA):
Dank. Echte crisissituaties: dat is een nuttige nuancering, denk ik. Betekent dat dan dat de heer Essers voorstelt dat er een permanente voorziening in het verdrag moet komen voor de eventuele crisissituaties die, zoals hij zelf zegt, eens in de tien jaar voorkomen? Volgens mij zitten we nu al tien jaar in een crisis: de financiële crisis, de eurocrisis, de bankencrisis en nu de coronacrisis, en ze overlappen elkaar ook nog voor een deel. Bedoelt hij dat je een permanente voorziening kunt hebben voor eventuele crisissituaties?
De heer Essers (CDA):
Daar zou je over moeten nadenken. Je moet er heel goed over nadenken. Je moet niet geld nodeloos op de plank laten liggen, maar als zo'n crisis zich aandient, moet je wel in staat zijn om snel te kunnen reageren. Nationaal hebben we gezien dat dat kon, met de diepe zakken van minister Hoekstra. Europees moet je ook zo'n mogelijkheid hebben. Daar moet je dus van tevoren over hebben nagedacht, want op het moment dat de crisis zich aandient, is er paniek.
De voorzitter:
De heer Koole, derde keer.
De heer Koole (PvdA):
Ja, tot slot. Zou dat dan ook inhouden dat er in een crisissituatie op basis van bijvoorbeeld zo'n permanente voorziening voor crisissituaties sprake zou kunnen zijn van het snel inzetten van vormen van eurobonds?
De heer Essers (CDA):
Die term wil ik liever niet gebruiken. Die is besmet, want die suggereert het aangaan van leningen voor allerlei algemene uitgaven. Dat moeten we niet doen. We moeten het hebben over solidariteit, maar ook over welbegrepen eigenbelang.
De heer Koole (PvdA):
Maar wel het verstrekken van subsidies op basis van geld verkregen uit leningen op de kapitaalmarkt?
De heer Essers (CDA):
Ja, mits we voldoen aan de voorwaarden die we van tevoren met elkaar hebben gesteld, lerend van deze instrumenten.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Essers. Dan geef ik het woord aan de heer Van Rooijen namens de fractie van 50PLUS.