Plenair Koole bij behandeling Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten



Verslag van de vergadering van 8 juni 2021 (2020/2021 nr. 40)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 9.54 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Koole i (PvdA):

Dank u wel, meneer de voorzitter. Wij spreken hier vandaag over de wijziging van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2917, kort Wiv 2017. Ik zal dat doen ook namens de fractie van GroenLinks.

Allereerst bedank ik de minister en haar ambtenaren voor de beantwoording van de schriftelijke vragen in de twee rondes. We hebben vandaag een plenair debat over het wetsvoorstel, terwijl de Tweede Kamer morgen precies een jaar geleden hier al mee had ingestemd. De beantwoording van de schriftelijke vragen kostte de nodige tijd, maar toen op 1 april jongstleden de nadere memorie van antwoord werd ontvangen, was intussen niet alleen het rapport van de evaluatiecommissie Wiv 2017 verschenen, maar had ook het kabinet de conclusies van de evaluatiecommissie omarmd. Daarna verscheen begin maart in de krant een interview met de voorzitters van de beide toezichthoudende instanties, de TIB en de CTIVD. Dat interview loog er niet om. Wanneer de voorstellen van de evaluatiecommissie integraal zouden worden overgenomen, dan zou dat volgens de beide toezichthouders de toetsing op proportionaliteit door de TIB ondergraven. Terwijl de ene toezichthouder volgens de krant zei dat "van effectief toezicht momenteel geen sprake" is, reageerde de andere op de plannen met "ik ga dit onder geen voorwaarde doen".

Voorzitter. U begrijpt dat de commissie Binnenlandse Zaken van deze Kamer eerst even van de betrokkenen zelf wilde horen wat er aan de hand is, alvorens met de behandeling van het voorliggende wetsvoorstel verder te gaan. Daarom werd een bijeenkomst met de voorzitters van beide toezichthoudende instanties en de voorzitter van de evaluatiecommissie gehouden en vervolgens een vergelijkbare bijeenkomst met de directeuren van de beide diensten, de AIVD en de MIVD. Dat waren hele nuttige bijeenkomsten. En toch gaat het daar vandaag niet over. Mogelijke wetswijzingen die voortvloeien uit de evaluatie komen pas aan de orde in een wetsvoorstel dat waarschijnlijk pas volgend jaar deze Kamer zal bereiken. Wat vandaag voorligt, is het wetsvoorstel over de Wiv 2017, waarin wijzigingen zijn opgenomen naar aanleiding van het raadgevend referendum dat in maart 2018 werd gehouden. Daarnaast worden enkele wetstechnische onvolkomenheden gecorrigeerd en wordt er een wettelijke basis gecreëerd voor het benoemen van plaatsvervangende leden van de TIB.

Toch één opmerking voordat ik op het voorliggende wetsvoorstel nader inga. De fracties van PvdA en GroenLinks vinden goed functionerende inlichtingen- en veiligheidsdiensten van groot belang, maar daarbij horen ook goed functionerende toezichthoudende instanties. Wat wij uit het krantenbericht vernamen, maakte ons bezorgd. De uiteindelijke voorstellen zullen we komend jaar bij de grote wijzigingswet over de Wiv 2017 bespreken, maar kan de minister ons nu al geruststellen dat in de tussentijd zowel de diensten als de toezichthouders effectief kunnen functioneren? Kan de minister bevestigen dat dit gebeurt volgens de momenteel geldende wettelijke bepalingen, en bij aanname van het voorliggende wetsvoorstel volgens de dan geldende wettelijke bepalingen?

Voorzitter. Zoals gezegd spreken wij vandaag over een beperktere wijziging van de Wiv 2017 dan waarschijnlijk volgend jaar is te verwachten. Niettemin is deze beperkte wijziging van belang. Naar aanleiding van het referendum zijn beleidsregels opgesteld die nu in dit wetsvoorstel zijn opgenomen. Die gaan over het zo gericht mogelijk inzetten van bijzondere bevoegdheden en over de versnelde weging van samenwerking met buitenlandse diensten. Ziet de regering deze veranderingen ook als verbeteringen, zo vraag ik de minister. Het lijkt een open deur, maar het is goed om te markeren dat deze verbeteringen het gevolg zijn van een gehouden referendum. Immers, in de memorie van antwoord schrijft de regering dat de uitslag van het referendum het uitgangspunt was voor het voorstel tot aanscherping in dit wetsvoorstel. Als de minister met ons vindt dat de veranderingen ook verbeteringen zij, dan zal zij het ook met ons eens zijn dat referenda positieve wetgevingseffecten kunnen hebben.

Voorzitter. Dat de wet wordt aangescherpt naar aanleiding van het referendumdebat, is toe te juichen. Toch zijn hier nog wel enkele vragen over te stellen. In het nieuwe vijfde lid van artikel 26 en in artikel 29, tweede lid, wordt nu vastgelegd dat de inzet van de bevoegdheden in het kader van het verzamelen van gegevens door de diensten zo gericht mogelijk moet zijn. Daarmee wordt ook de motie-Recourt gecodificeerd, en dat is mooi. In de memorie van toelichting wordt op pagina 4 tevens gezegd dat de gerichtheidseis van toepassing is op zowel algemene als bijzondere bevoegdheden. Dat is ook fraai. Maar in het rapport van de evaluatiecommissie lees ik op pagina 41 dat de memorie van toelichting ook van het vandaag voorliggende wetsvoorstel "te weinig aanknopingspunten bevat voor een adequate toepassing van het criterium van het zo gericht mogelijk verwerven bij bulkverwerving". Betekent dit nu, zo vraag ik de minister, dat wij op dit punt met dit wetsvoorstel worden blij gemaakt met een dode mus? Ook al spreekt de Wiv 2017 niet van bulkverwerving, op pagina 4 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat we vandaag bespreken, wordt gesteld dat ook voor het stelselmatig verzamelen van gegevens uit open bronnen, artikel 38, en voor het raadplegen van informanten, artikel 39, geldt dat de diensten deze bevoegdheid zo gericht mogelijk moeten inzetten. Maar met name voor het verwerven van bulkdata via een informant geldt een groot gebrek aan voorzienbaarheid. Wat betekent bij het raadplegen van informanten dan nog "het zo gericht mogelijk inzetten van de bevoegdheid"? In de praktijk worden immers op basis van juist deze informantenbevoegdheid door de Koninklijke Marechaussee passagiersgegevens aan de AIVD verstrekt. Deze bulkdata worden daarbij structureel als geautomatiseerd bestand aan de AIVD gegeven, en de AIVD slaat deze bulkdata op. Wat betekent meer in het algemeen een gebrek aan voorzienbaarheid voor de toepassing van het gerichtheidscriterium?

Voorzitter. In de beantwoording van de vragen in de schriftelijke ronde is ook het onderwerp van informatiedeling met een buitenlandse dienst uitvoerig aan de orde geweest. Dat is een delicate kwestie. Daarom moeten er deugdelijke wegingsnotities worden gemaakt. Daarin worden onder meer de democratische inbedding van de betreffende buitenlandse dienst, respect voor de mensenrechten, professionaliteit en betrouwbaarheid van die buitenlandse dienst gewogen. Zijn die voldoende verzekerd, dan kunnen de Nederlandse diensten bijvoorbeeld bijzondere bevoegdheden inzetten voor partnerdiensten, waaronder de tapbevoegdheid, ook bij journalisten en advocaten. Maar dan geldt wel een verzwaarde toets op de noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit. Bovendien kan aan een dergelijk verzoek alleen worden voldaan na toestemming van de rechtbank in Den Haag. Dat zijn we met de regering eens. Terecht dient hier dus uiterste terughoudendheid te worden betracht. Maar op pagina 7 van de nadere memorie van antwoord staat: "Indien de diensten bij verwerving van gegevens gegevens tegenkomen die gerelateerd zijn aan een journalist, dan zullen deze gegevens in principe niet worden verstrekt aan andere diensten." Wat betekent hier "in principe"? Betekent het "nooit", of betekent het "in de regel niet, maar er zijn uitzonderingen"? En wanneer dat laatste het geval is, wat zijn dan de criteria op grond waarvan tot zo'n uitzondering kan worden besloten?

Voorzitter. Op pagina 11 van de nadere memorie van antwoord gaat de minister in op de vraag over het Land Information Manoeuvre Centre (LIMC) — tegen de voorzitter: dus niet het LUMC — dat binnen het ministerie van Defensie werd opgericht. De vraag was of andere diensten dan de AIVD en de MIVD wel stelselmatig gegevens uit open bronnen mogen verzamelen, gericht op versterking van de inlichtingenpositie van de overheid, zoals het LIMC deed. Het antwoord was dat de overheidsdiensten stelselmatig persoonsgegevens uit open bronnen kunnen verzamelen, zolang zij de daaraan in de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) gestelde voorwaarden maar in acht nemen. Dit antwoord bevredigt niet. Inmiddels heeft de minister van Defensie in de Tweede Kamer excuses aangeboden, omdat voor die activiteit van het LIMC geen wettelijke grondslag bestaat, zei zij. Ik neem aan dat de minister van Binnenlandse Zaken deze conclusie onderschrijft.

Hoe kan het dan, vraag ik déze minister, dat ze in de nadere memorie van antwoord schrijft dat overheidsdiensten stelselmatig persoonsgegevens uit open bronnen mogen verzamelen, zolang deze zich maar houden aan de AVG en het EVRM? Moet daarvoor niet altijd een expliciete wettelijke grondslag bestaan? Terecht worden via de Wiv 2017 zware voorwaarden gesteld aan de AIVD en de MIVD bij het verzamelen van gegevens, ook van open bronnen, zulks in het belang van de bescherming van de privacy van burgers. Zou het dan niet raar zijn dat andere overheidsdiensten eenzelfde type gegevens verzamelen, zonder de benodigde waarborgen voor de privacy? De AIVD en de MIVD zouden in dat geval andere diensten kunnen vragen, gegevens te verzamelen die zijzelf slechts onder strenge voorwaarden bijeen mogen brengen. Ik vraag de minister hierop te reflecteren.

Moet het niet zo zijn dat gegevensverzameling door de overheid over burgers, gericht op de informatiepositie van de overheid inzake de staatsveiligheid, uitsluitend wordt verricht door de AIVD en de MIVD, onder de voor deze diensten geldende strenge voorwaarden? Is meer in het algemeen niet een helder raamwerk nodig voor dataverzameling door de overheid, ook als het bijvoorbeeld gaat over activiteiten van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid of over gemeenten, om dataverzameling over burgers door de overheid zonder juridische grondslag te voorkomen? Is zo'n algemeen raamwerk voor dataverzameling niet nodig? Hoe zouden de AIVD en de MIVD daar dan binnen passen?

Voorzitter, tot slot. Dit wetsvoorstel biedt ook een wettelijke grondslag voor de aanstelling van plaatsvervangende leden van de TIB. Dat is goed; daar is enige urgentie mee gemoeid. Maar hoe zit het in het algemeen met de capaciteit van de toezichthouders en van de diensten? Goed toezicht vereist capaciteit bij zowel toezichthouders als diensten. Gebrek aan capaciteit mag toch nooit een reden zijn om goed functionerend toezicht in de weg te staan?

Ik zie uit naar de beantwoording van onze vragen.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Koole. Dan geef ik nu het woord aan de heer Dittrich namens de fractie van D66.