Verslag van de vergadering van 8 juni 2021 (2020/2021 nr. 40)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 19.13 uur
De heer Koole i (PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Ik dank de minister voor haar inbreng in eerste termijn. Ik dank haar natuurlijk ook voor de antwoorden die daarin gegeven zijn. Met dit wetsvoorstel zijn voorzichtige verbeteringen zichtbaar. Voorzichtig, want er moet nog wel wat meer gebeuren. Dat komt dan volgend jaar.
Ik heb drie opmerkingen en twee vragen. De eerste opmerking gaat over het punt waar de heer Nicolaï het net al over had. Wat gebeurt er nou met de zaken van de evaluatiecommissie? Het is mijn oproep aan de minister om daar echt de tijd voor te nemen. Ik heb geconcludeerd dat de minister heeft gezegd dat de adviezen van de evaluatiecommissie weliswaar uitgangspunt zijn, maar niet per se een-op-een hoeven te worden overgenomen, omdat er ook zoveel andere dingen spelen: de uitspraak van het Europese Hof, de Algemene Rekenkamer enzovoort. Wil de minister daar de nodige tijd voor nemen en de ruimte om andere inzichten te kunnen verwerken? Dat "omarmen" betekent dus niet: een-op-een overnemen.
Mijn tweede opmerking is dat ik blij ben dat de minister heeft gezegd dat er geen derde inlichtingen- en veiligheidsdienst moet komen. Ik geloof dat dat gezegd werd naar aanleiding van de NCTV. Dat betekent dat de waarborgen die ten aanzien van de AIVD en MIVD gelden, moeten blijven. Andere diensten buiten de overheid mogen niet zomaar zelf op eigen houtje allerlei gegevens verzamelen. Daar moet in ieder geval een expliciete wettelijke grondslag voor zijn.
De derde opmerking — ik ben daar blij mee — is dat de capaciteit bij de TIB is uitgebreid en dat niet wordt voorzien dat daar op korte termijn problemen zijn. Maar bij de diensten zelf knelt het, zei de minister. Ik vind dat zorgelijk, want het moet niet zo knellen dat tussen nu en het volgende wetsvoorstel volgend jaar de diensten hun werk niet goed kunnen doen en daarmee de staatsveiligheid van Nederland in het geding zou zijn. Misschien kan de minister daar nog op reageren.
Dan heb ik nog twee vragen. Een gaat over de term "voorzienbaarheid" bij de bulkdata. De minister zei: de voorzienbaarheid slaat op de burger, want de burger kan het niet voorzien. Dan pak ik toch eventjes het rapport van de evaluatiecommissie erbij. Op pagina 51 staat dat bij bulkverwerving de doelbinding in het algemeen minder eenduidig is, omdat soms pas bij de verwerking specifieke gebruiksdoelen kunnen worden vastgesteld. Bij inlichtingenonderzoek is van tevoren niet altijd bekend welke personen en/of organisaties, en dus welke specifieke gegevens uit de bulkdata, precies van belang zijn. Het eisen van een te scherpe afbakening veronderstelt volgens de evaluatiecommissie dat de verwerving gericht is op gekende dreiging met gekende targets. Bulkverwerking is juist vaak gericht op het verkrijgen van een informatiepositie bij een dreiging waarvan de targets nog niet of maar deels bekend zijn. Toch moeten de diensten ook bulkdata volgens de wet zo gericht mogelijk verwerven. De toelichting bevat ook in de hangende wetswijziging te weinig aanknopingspunten voor een adequate toepassing van dit criterium bij bulkverwerking. Dat is wat de evaluatiecommissie zegt over dit wetsvoorstel. Ik heb niet gezegd dat het een dode mus is, maar ik heb wel gevraagd of het een dode mus is. Wil de minister hierop reageren? Dit wetsvoorstel voegt in de praktijk toch echt wel iets toe op dit punt, gegeven de opvattingen van de evaluatiecommissie.
Dan de laatste vraag. Die gaat over het parlement. In het debat voor de dinerpauze ging het over de vraag of er bindend toezicht kan zijn door de CTIVD. De minister zei dat je dat niet moet willen, omdat je dan het parlement buitenspel zet. De voorzitter van de CTIVD heeft gezegd dat er momenteel van effectief toezicht geen sprake is. Misschien kan de minister daar nog eens op reageren. Maar als er bij het dynamische toezicht — dynamisch betekent dat je het toezicht op het moment zelf moet plegen — iets niet goed is gegaan, wil je natuurlijk op dat moment kunnen ingrijpen. Als je dan zegt dat de uiteindelijke verantwoording bij het parlement ligt, is het parlement toch altijd te laat? Of niet, vraag ik de minister.
Alles bij elkaar genomen, denk ik dat het hele voorzichtige stapjes in de goede richting zijn. Ik wacht de beantwoording van deze vragen nog af, maar de neiging van mijn fractie is om toch echt wel voor dit wetsvoorstel te stemmen.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Koole. Dan geef ik het woord aan de heer Dittrich namens D66.