Plenair Koole bij behandeling Samenvoegingen van gemeenten



Verslag van de vergadering van 6 juli 2021 (2020/2021 nr. 44)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 15.54 uur


De heer Koole i (PvdA):

Dank u wel, voorzitter. De leden van de PvdA-fractie bedanken de regering voor de beantwoording van de vragen die over de voorliggende wetsvoorstellen zijn gesteld. Ik spreek vandaag mede namens 50PLUS.

Voorzitter. Vandaag bespreken we drie voorstellen tot samenvoeging van gemeenten, drie nieuwe gemeenten: Maashorst, Land van Cuijk en Dijk en Waard. Enkele weken terug stemden we al over de herindeling van Amsterdam en Weesp. Elk van die voorstellen heeft zijn enige specifieke problematiek, maar gezamenlijk laten ze een fundamentele ontwikkeling zien, namelijk die van opschaling naar grotere gemeenten. Die ontwikkeling past weer in de bredere discussie over de verhouding tussen de bestuurslagen in Nederland, waarover wij in deze Kamer op 11 mei jongstleden een beleidsdebat hebben gevoerd.

Het is van belang die bredere discussie te noemen, omdat bij elk van de vandaag voorliggende voorstellen de opschaling tot een grotere gemeente uitdrukkelijk wordt gezien in het licht van een vergrote bestuurscapaciteit. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel over de nieuwe gemeente Land van Cuijk, bijvoorbeeld, staat dat de betrokken gemeenten als één gemeente verder willen "om gezamenlijk hun bestuurlijke ambities te realiseren en maatschappelijke opgaven tegemoet te treden". In die van de nieuwe gemeente Maashorst staat: "De gemeenten kiezen zelf voor een gezamenlijke toekomst omdat dit volgens hen meer kansen biedt voor inwoners, maatschappelijke organisaties en bedrijven dan wanneer zij afzonderlijk verder gaan". Ook bij de nieuwe gemeente Dijk en Waard ten slotte, stond bij met name de gemeente Langedijk de wens om de bestuurskracht te verbeteren centraal. "Deze wens werd mede ingegeven door landelijke ontwikkelingen die het de gemeente steeds moeilijker maakten om zelfstandig op een kwalitatief goed niveau haar taken uit te voeren".

Voorzitter. Het is goed dat de samenvoegingen van de gemeenten op initiatief van de gemeenten zelf tot stand zijn gekomen, zij het dat er in de kernen van sommige gemeenten andere voorkeuren bestaan. Ook was het proces — het is al eerder gezegd — niet altijd even vlekkeloos. Het is mooi dat de late wens van de gemeente Grave om zich aan te sluiten bij de nieuwe gemeente Land van Cuijk via een novelle toch nog op tijd kan worden gerealiseerd. Maar de aangehaalde citaten roepen ook de vraag op hoeveel vrijheid de gemeenten nu eigenlijk hadden om niet tot opschaling over te gaan. Het laatste citaat gaf dat duidelijk aan: "landelijke ontwikkelingen die het de gemeente steeds moeilijker maakten om zelfstandig op een kwalitatief goed niveau haar taken uit te voeren". Is samenvoeging van gemeenten nog wel een vrije keuze, nu de gemeenten steeds meer taken op hun bordje hebben gekregen? In de nota naar aanleiding van het verslag spreekt de regering zelfs van een spagaat die de gemeenten ervaren. Kan de minister aangeven wat de woorden "op initiatief van de betrokken gemeenten", die in elk van de memories van toelichting te vinden zijn, in dit licht betekenen? Hoeveel ruimte hadden de betrokken gemeenten nog om niet op te schalen, gegeven de landelijke ontwikkelingen die de gemeenten tot grotere bestuurskracht nopen?

Voorzitter. Momenteel behandelt deze Kamer ook het wetsvoorstel voor het versterken van de democratische legitimatie van gemeenschappelijke regelingen. Want ook na de samenvoeging van de gemeenten waarover wij vandaag spreken, zal de schaal van de nieuwe gemeenten vaak onvoldoende zijn om alle taken goed te kunnen uitvoeren. Ook die nieuwe gemeenten zullen weer in een wirwar van gemeenschappelijke regelingen samenwerken met andere gemeenten, waardoor de democratische legitimatie onder druk staat. Dat lossen we vandaag niet op. Dat vereist een fundamenteel debat, waar ook de Raad van State om vraagt en waar wij in deze Kamer op 11 mei een begin mee maakten. In dat debat op 11 mei heb ik een motie ingediend die ertoe oproept om met het oog op dat fundamentele debat de positie van de minister van Binnenlandse Zaken als hoeder van de democratisch gelegitimeerde medeoverheden binnen het rijksbestuur te versterken. Die motie raakt dus direct aan de problematiek en de wetsvoorstellen die we vandaag bespreken. Die motie werd niet verworpen, maar na de stemming bleek dat één fractie toch geacht werd voor te hebben gestemd. Om die reden overweeg ik de motie vandaag in tweede termijn opnieuw in te dienen. Zij is gericht op de kabinetsformatie en is, gezien de voortgang van de kabinetsformatie, nog steeds actueel.

Voorzitter. Tot slot nog een enkele opmerking over de evaluatie die is voorzien — meerderen hebben er al over gesproken — in het wetsvoorstel over de samenvoeging van de gemeenten Landerd en Uden in de nieuwe gemeente Maashorst. De PvdA-fractie heeft met instemming in de nadere memorie van antwoord gelezen dat de evaluatie zal worden uitgevoerd door een onafhankelijk bureau dat hiermee ervaring heeft. Ook leest zij dat de gemeente Oss op de een of andere manier bij deze evaluatie zal worden betrokken. De minister sluit niet uit dat de evaluatie zou kunnen leiden tot het samenvoegen van de kernen Schaijk en Reek met de gemeente Oss. Dat onderstreept het belang van de evaluatie, maar wordt hiermee — anderen hebben daar ook al iets over gezegd — niet een hypotheek gelegd op de samenwerking in de nieuwe gemeente? Hoe kan worden voorkomen dat een nieuwe gemeente met aangetrokken handrem gaat functioneren? Kan de minister toezeggen de definitieve afspraken over de insteek, opzet en uitvoering van de evaluatie naar de Kamer te sturen voordat deze evaluatie wordt gehouden? We zien uit naar de beantwoording van de vragen door de minister.

De heer Van der Burg i (VVD):

Zei de heer Crone zojuist nu dat …

De voorzitter:

Koole.

De heer Van der Burg (VVD):

Koole, sorry. Excuus.

Zei de heer Koole zojuist nu dat er in de Tweede Kamer een motie is ingediend die het daar niet heeft gehaald, maar die het wel had gehaald als de fractie die achteraf zei "we waren toch voor geweest", voor had gestemd en dat u hem daarom opnieuw indient? Zei u dat?

De heer Koole (PvdA):

Nee, ik had het over de motie die ik zelf op 11 mei heb ingediend in deze Kamer. Er is over gestemd en die motie heeft het daarbij nipt niet gehaald — zo heb ik het ook gezegd — terwijl op dezelfde dag als die van de stemming één fractie uit deze Kamer heeft gezegd dat zij verkeerd heeft gestemd.

De heer Van der Burg (VVD):

Ik begreep de heer Koole verkeerd, excuus.

De voorzitter:

Dank u wel meneer Koole, dan is dat ook weer opgehelderd. Dan kan ik nu het woord geven aan de heer Van Hattem, die zal spreken namens de fractie van de PVV.