Verslag van de vergadering van 5 oktober 2021 (2021/2022 nr. 2)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 14.46 uur
Mevrouw Sent i (PvdA):
Dank u wel, voorzitter. De coronacrisis leek kansen te bieden om de zorgtaken tussen partners eerlijker te verdelen. Veel partners moesten immers gedurende de lockdown thuiswerken. De hoop was dat het voor vaders vanzelfsprekender zou worden om meer zorgtaken op zich te nemen en dat dit ook op de lange termijn de verdeling van de zorgtaken meer gelijk zou maken. In februari van dit jaar moest sociologe Katia Begall echter constateren dat deze doorbraak uitbleef. Zo kwamen de extra zorgtaken die gepaard gingen met thuisonderwijs vaak bij vrouwen te liggen. Ook op cultureel gebied bleken opvattingen over de man-vrouwverdeling van de zorgtaken volgens Begall nog traditioneler dan voor de coronacrisis.
De verdeling van zorgtaken kent een ethische dimensie, maar heeft ook een belangrijk economisch component. Ongeveer zes op de tien partners in Nederland geeft aan een gelijke verdeling van werk en zorgtaken te willen. Uiteindelijk lukt het maar bijna twee op de tien Nederlandse ouders. Ook blijkt uit onderzoek van het CBS dat vrouwen gemiddeld 46% van hun inkomsten inleveren wanneer ze een kind krijgen, waar het salaris van mannen ongeveer gelijk blijft. Deze ouders noemen hiervoor vooral financiële redenen. De partner die het meest verdient blijft het meeste werken. In de meeste gevallen gaat het in Nederland dan nog steeds om de vader. De PvdA staat dan ook volledig achter het voornemen van de regering, naar aanleiding van de richtlijn van de EU, om betaald verlof in te stellen als middel om de financiële drempel voor het opnemen van verlof voor beide ouders te verkleinen. Wij betwijfelen echter of de inzet van de regering genoeg is om het doel van een gelijke zorgtakenverdeling te realiseren.
Voorzitter. De belangrijkste vernieuwing in het voorliggende wetsvoorstel is het voorstel tot uitbreiding van het ouderschapsverlof. Ouders kunnen tijdens de negen weken verlof die in het eerste levensjaar van een kind moeten worden opgenomen 50% van het loon krijgen. Mijn fractie vraagt zich met voorgaande sprekers af of dit percentage wel voldoende is. Zo pleiten WOMEN Inc. en de Rutgers Stichting voor volledig betaald verlof in deze negen weken. Zij baseren zich op meerdere onderzoeken die aantonen dat het verlof het meest wordt opgenomen bij een vergoeding van 80% of meer. Mevrouw Stienen refereerde daar ook al aan. Mijn fractie plaatst dan ook vraagtekens bij de effectiviteit van een uitkeringspercentage van 50%. De regering verwacht dat een verhoging van het uitkeringspercentage van 50% naar 70% relatief weinig verschil zou maken in het aantal personen dat verlof opneemt en de duur van het verlof, maar op basis van welke gegevens maakt de regering deze inschatting? Carmen Castro García en María Pazos Morán komen in hun artikel Parental Leave Policy and Gender Equality in Europe namelijk niet tot die conclusie. De regering noemt de hogere kosten als reden om het uitkeringspercentage op 50% te houden. Maar is de minister het met mijn fractie eens dat een gelijkere verdeling van zorgtaken het doel is en dat de keuze voor 50% of 80% vergoeding daarvan af zal moeten hangen? Wat is zijn reactie op onze vrees dat weinig mensen gebruik zullen maken van dit nieuwe betaalde verlof, zoals dit nu is vormgegeven?
Voorzitter. De PvdA-fractie heeft daarnaast twijfels of het betaalde ouderschapsverlof voor iedereen toegankelijk is. De regering geeft aan dat het bij het verlof voor ouders uit een lagere inkomensklasse mogelijk is om onder het minimumloon uit te komen wanneer zij verlof opnemen. Mijn fractie wil graag benadrukken dat juist voor ouders met een lager inkomen de financiële barrière voor het opnemen van verlof het grootst is. De heer Ester had het daar ook al over. De regering stelt dat het niet mogelijk is om een reële becijfering te maken of mensen met de hoogte van de uitkering rond kunnen komen en of de hoogte van de uitkering een belemmering kan zijn om verlof op te nemen. In de EU-richtlijn staat dat lidstaten er bij het vaststellen van de hoogte van de betaling rekening mee moeten houden dat mensen rond kunnen komen en dat de hoogte van betaling geen belemmering mag opwerpen voor het opnemen ervan. Hoe kan de minister garanderen dat er aan de EU-richtlijn wordt voldaan? Daarnaast stelt de regering dat het effect van de verlofregeling op verschillende inkomensklassen mee wordt genomen met de evaluatie. Is de minister bereid om het uitkeringspercentage aan te passen als blijkt dat zij in lagere inkomensklassen geen positief effect heeft gehad? Dat punt weegt voor ons zwaar.
Voorzitter. Graag wijs ik de minister op de berekening die NRC maakte van het effect van het aanvullend partnerschapsverlof met behulp van de online rekentool berekenhet.nl. Daaruit blijkt dat aanvullend partnerverlof opnemen voor mensen met een inkomen rond het minimumloon duurder is dan voor iemand met een modaal inkomen. De reden is dat hun inkomen door belastingeffecten tijdens het verlof veel harder terugvalt. Bij het aanvullend partnerverlof kunnen mensen gedurende vijf weken 70% van hun salaris ontvangen. Voor de meeste mensen leidt dit partnerverlof tot een netto inkomensverlies van 20%, maar de laagste inkomens gaan er door negatieve belastingeffecten rond 30% op achteruit. Het nadeel is het grootst rond het minimumloon. Een woordvoerder van de minister erkent dat minimuminkomens relatief gezien minder voordeel van het extra partnerverlof hebben, zo schrijft de krant. Hoogleraar Renske Keizer van de Erasmus Universiteit vult aan, ik citeer: "Als je als gezin al moeite hebt de eindjes aan elkaar te knopen, zul je nog eens goed nadenken als je meer moet inleveren." Dat vraagt naar de mening van mijn fractie om aanpassing van het aanvullend partnerschapsverlof. Voor het voorliggende wetsvoorstel betekent dit dat wij de minister nog indringender vragen of er een berekening kan worden gemaakt met behulp van het voornoemd rekentool. Als uit die berekening ook blijkt dat de hoogte van betaling wel degelijk een belemmering opwerpt voor het opnemen ervan, wat mogen wij dan van de minister verwachten?
Voorzitter. De ongelijke verdeling van zorgtaken vraagt om een breed pakket aan maatregelen, zo geeft de regering zelf aan. Er is bijvoorbeeld geld beschikbaar gesteld voor verbetering van de toegang van kinderopvang en er zijn in het verleden campagnes gevoerd om de bewustwording over het verdelen van de zorgtaken te vergroten. Welk verschil hebben deze maatregelen eigenlijk gemaakt en welke resultaten zijn eraan toe te schrijven? Nog belangrijker is de vraag naar de toekomst en de aanvullende maatregelen die de minister voor ogen heeft om de ongelijke verdeling van zorgtaken aan te pakken. In aanvulling daarop vraagt mijn fractie zich af op welke manieren ouders na het invoeren van het voorliggende wetsvoorstel bewust worden gemaakt van de veranderende regelingen. Graag een reactie van de minister.
Ik rond af. Voor de coronacrisis ging het steeds beter met de emancipatie van vrouwen in Nederland, hoewel de ongelijkheid tussen vaders en moeders hardnekkig is. Tijdens de coronacrisis leverden moeders sterk in op hun vrije tijd, ervaarden ze meer werkdruk en gaven ze aan meer moeite te hebben met de balans tussen werk en privé. Maar er lijkt ook enige reden tot optimisme. Hoewel moeders nog altijd meer doen aan zorg- en huishoudelijke taken dan vaders, zijn vaders wel meer gaan doen. Er rest echter de belangrijke vraag hoe we deze gelijkwaardige inzet stimuleren. Mijn fractie hoopt van harte dat het voorliggende wetsvoorstel daar een positieve bijdrage aan levert, maar heeft twijfels bij de effectiviteit en de toegankelijkheid. Daarom roepen we de minister op tot een toezegging omtrent het tijdig monitoren van de effectiviteit van het voorliggende wetsvoorstel en het informeren van de Kamer hierover. We kijken dan ook met extra belangstelling uit naar de beantwoording van onze vragen door de minister.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Sent. Dan is nu het woord aan mevrouw Prast namens de Partij voor de Dieren.