Plenair Essers bij behandeling (eerste termijn Kamer)



Verslag van de vergadering van 13 december 2021 (2021/2022 nr. 10)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 18.59 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Essers i (CDA):

Dank u wel, voorzitter. Mij past bescheidenheid na al dit geweld van collega Van Rooijen, maar ik zal toch een poging doen. Vanwege de demissionaire status van het huidige kabinet bestempelt de regering het belastingpakket 2022 als "beleidsmatig beperkt in omvang". Dat laat onverlet dat de leden van de commissie voor Financiën kilo's papier hebben moeten verwerken om dit beleidsmatig beperkte pakket tot zich te kunnen nemen. Op vele vragen die deze leden hebben gesteld, antwoordt de regering dat zij door die demissionaire status daar niet op kan ingaan. Hoe begrijpelijk dat wellicht ook moge zijn, het belooft niet veel goeds voor de inhoudelijke kwaliteit van het debat dat we vandaag en morgen met elkaar voeren.

Desalniettemin hoop en reken ik er ook op dat de aanwezige bewindslieden van Financiën zich niet zullen verschuilen achter deze gemakkelijke uitvlucht — zo ken ik ze ook niet — maar dat zij de gelegenheid te baat zullen nemen en de uitdaging aanvaarden om vlak voor de start van een nieuw kabinet terug te blikken op de afgelopen vier jaren fiscaal beleid en daarbij tevens een vooruitblik te werpen op noodzakelijk nieuw beleid. Noodzakelijk, want de problemen met het huidige belasting- en toeslagenstelsel stapelen zich op. Die zijn niet langer met een tariefmaatregel hier of een fiscale incentive daar op te lossen. Aan een grondige fundamentele herziening van dat stelsel is niet meer te ontkomen. In één adem moet hier ook bij worden vermeld dat het functioneren en de capaciteit van de Belasting- en Toeslagendienst drastisch moeten worden verbeterd, niet in de laatste plaats als het gaat om de ICT-capaciteit en -kwaliteit. Ook zorgelijk is dat de verhouding tussen de Belastingdienst c.q. het departement met de belastingadviseurs en hun beroepsorganisaties de laatste tijd onder druk staat. Ik kom daar later in mijn betoog op terug.

Maar, voorzitter, er zijn thans actuele ontwikkelingen gaande die verder uitstel niet gedogen. Dan doel ik onder meer op de uit de hand lopende inflatie. Deze treft vooral mensen die wat gespaard hebben en AOW'ers met een klein pensioentje. Wat wordt er gedaan aan de verbetering van de koopkracht van de laatstgenoemden, zo vraag ik het kabinet uitdrukkelijk. En in hoeverre heeft de stijgende inflatie invloed op de plannen van dit kabinet om in box 3 het feitelijke rendement te belasten? Is dat feitelijk rendement, zoals het hoort, inderdaad het rendement gecorrigeerd voor inflatie?

Dan nu enkele andere, meer structurele problemen van ons belastingstelsel. Het kernprobleem zit in het feit dat een van de belangrijkste beginselen van het belastingrecht, het gelijkheidsbeginsel, volstrekt onvoldoende wordt gerespecteerd. Bij de toetsing van dit beginsel is iedere keer weer de vraag of de bestaande juridische verschillen ook de verschillen in fiscale behandeling rechtvaardigen. Zonder ook maar enigszins naar volledigheid te streven, noem ik de verschillen in behandeling tussen ondernemers/zzp'ers en werknemers, tussen woningbezitters en huurders, tussen beleggers en andere categorieën belastingplichtigen, maar ook tussen beleggers onderling, tussen toeslaggerechtigden onderling, tussen ib-ondernemers en dga's met hun bv's, tussen het mkb en grote, vaak multinationale ondernemingen. Zo kan ik nog wel een tijdje doorgaan. Vorig jaar heeft deze Kamer onder meer aandacht gevraagd voor het probleem van het ontbreken van een globaal evenwicht tussen de belastingheffing van de ib-ondernemer en de dga en zijn bv. Een tijdens dat debat Kamerbreed aangenomen motie heeft onlangs geresulteerd in een fraai overzicht van de zijde van het kabinet met de oorzaken van het ontbreken van dat globale evenwicht en mogelijke oplossingen. Het maken van keuzes tussen deze oplossingen wordt echter, niet verrassend, aan een volgend kabinet overgelaten.

Voorzitter. Maar wat schetst onze verbazing als in de memorie van antwoord op een vraag van de CDA-fractie wordt opgemerkt dat een grote herziening van het belastingstelsel niet per se nodig zou zijn om het verschil in belastingdruk tussen ib-ondernemers, resultaatgenieters, werknemers en dga's met hun bv te verminderen? Dit antwoord riekt helaas naar pappen-en-nathoudenmaatregelen en symptoom bestrijdende lapmiddelen, zoals we bijvoorbeeld zien bij het aangehouden wetsvoorstel Excessief lenen, dat alleen geldt voor leningen door de bv aan de dga van meer dan een half miljoen euro. Er zijn fundamentele verschillen aan de orde, die je niet met dit soort maatregelen kunt oplossen. Zie bijvoorbeeld het fundamentele verschil in behandeling in het onderscheiden tussen ondernemings- en beleggingsvermogen bij een ib-ondernemer, waarbij dat geschiedt op basis van de leer van de vermogensetikettering, en het afwezig zijn van dit onderscheid bij de bv op grond van de ondernemingsfictie van artikel 2, lid 5 Wet vennootschapsbelasting, waardoor dga's box 3-beleggingen in hun bv kunnen onderbrengen en box 2-heffingen kunnen uitstellen. Ook kan een bv zakelijke loon- en huurbetalingen aan haar dga voor de toepassing van de vennootschapsbelasting in aftrek brengen bij de winstberekening, terwijl een ib-ondernemer dat niet kan. De dga heeft weer te maken met een gebruikelijkloonregeling en terbeschikkingstellingsregeling, een ib-ondernemer niet. Een ib-ondernemer kan ook geen civielrechtelijk en fiscaal erkende lening aangaan bij zijn ib-onderneming, in tegenstelling tot de dga bij zijn bv.

Als je alleen al naar deze voorbeelden kijkt, dan is het toch meer dan duidelijk dat je er niet bent met een eenvoudige aanpassing van de tarieven om deze verschillen op te lossen. Hierbij zal het gehele boxenstelsel in aanmerking moeten worden genomen. De ib-ondernemer valt immers in box 1, met veel ondernemingsfaciliteiten, en de dga in box 2, met veel mogelijkheden tot inkomensuitstel. De beleggingen van de ib-ondernemer worden belast in box 3, terwijl de in de bv ondergebrachte beleggingen fictief worden aangemerkt als ondernemingsvermogen. Soortgelijke vragen kunnen worden gesteld ten aanzien van de zzp-problematiek in relatie tot de fiscale behandeling van werknemers. Wij verzoeken de staatssecretaris van Financiën hierop te reflecteren, met daarbij graag speciale aandacht voor de werking van artikel 2, lid 5 Wet vennootschapsbelasting en de te verwachten toekomst van het aangehouden wetsvoorstel Excessief lenen. Is de staatssecretaris het met de CDA-fractie eens dat, door in een nieuw stelsel meer ruimte te bieden aan dga's en hun bv's met reële ondernemingsactiviteiten, de huidige fiscale winsttarieven voor mkb-ondernemingen substantieel kunnen worden verlaagd?

De heer Crone i (PvdA):

Ik wacht even, want ik denk dat u het blokje over de ondernemers en de vermogensbelasting in het algemeen heeft gehad?

De heer Essers (CDA):

Ja.

De heer Crone (PvdA):

Kunt u commentaar geven op het artikel van Cnossen en Jacobs, overigens een voorstel uit hun boekje van vorig jaar, dat je alle vermogens juist gelijk moet behandelen, wat u in feite impliciet zegt, en dat je dan met één aanpak, met gelijke grondslagen en gelijke tarieven, al die arbitrage weghaalt?

De heer Essers (CDA):

Als u mij vraagt naar mijn mening ten opzichte van het artikel van Bas Jacobs: dat is mij voor een heel groot deel uit het hart gegrepen. Maar ik roep dat al heel lang. Ik sta hier al een tijdje. Als u mijn bijdragen leest aan al die belastingplannen van afgelopen jaren, dan zult u zien dat dit continu mijn betoog was. Je moet gelijke gevallen gelijk behandelen en ongelijke gevallen naar rato van de ongelijkheid.

De heer Crone (PvdA):

Misschien kunnen we afspreken dat als we volgend jaar hier spreken — misschien bent u dan wel staatssecretaris of minister, maar los daarvan — we van het nieuwe kabinet verlangen dat daar een voorstel voor ligt. We zeggen dit al jaren tegen elkaar. De Eerste Kamer heeft dan natuurlijk een belangrijke rol — zeker, zonder ons heeft u ook geen meerderheid — om volgend jaar samen op dat punt door te bijten.

De heer Essers (CDA):

Ik nodig de heer Crone daar van harte toe uit. Tot dusverre worden de problemen die ik heb aangestipt wel aangepakt, maar het is vaak symptoombestrijding. Als je dit grondig wilt doen, dan moet je echt stippen aan de horizon zetten en ernaartoe werken. Die stippen aan de horizon ontbreken nog veel te veel.

De voorzitter:

De heer Crone, tot slot.

De heer Crone (PvdA):

Ik zie nu voor het eerst hoop gloren bij deze nieuwe coalitieonderhandelingen, want ik verwacht dat dit allemaal niet zomaar gezegd wordt, dus dat we volgend jaar een mooi vermogensbelastingdebat kunnen hebben.

De heer Essers (CDA):

...

De heer Vendrik i (GroenLinks):

De heer Esser roept de staatssecretaris op tot reflectie over de afgelopen vier jaar.

De voorzitter:

Essers.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Essers, excuus. Bij dezen doe ik dat richting de heer Essers. Wat is er de afgelopen vier jaar gebeurd in dat fiscale debat? Hoe zat het regeerakkoord eigenlijk in elkaar? Waarom heeft het kabinet niet gedaan wat u hier bepleit? Waarom lijkt u hier dezelfde analyse te maken als vier jaar geleden? Wat hebben we gedaan?

De heer Essers (CDA):

Wat hebben we gedaan? Het begint natuurlijk met plannen maken. We moeten afwachten wat in het nieuwe regeerakkoord gaat staan, maar je ziet toch heel snel dat men zich aanpast aan de hitte van de dag. Je moet beginnen met het maken van plannen die over een jaar of vier daadwerkelijk tot resultaten leiden. Als je dat niet doet, dan blijf je natuurlijk achter de feiten aan lopen. Dan heb je een wetsvoorstel Excessief lenen dat wel iets oplost, maar waar de praktijk zich heel makkelijk aan kan aanpassen. Dat is geen fundamentele oplossing voor het probleem van box 2 in relatie tot box 3 en box 1. Zolang je dat niet doet ... Je hebt dat de laatste keer kunnen zien bij de Wet inkomstenbelasting 2001. Dat is alweer heel wat jaren geleden. Als je steeds verdergaat in dat patroon, dan kom je niet tot fundamentele oplossingen. En als het nu niet gebeurt, zitten we over vier jaar weer hetzelfde verhaal te houden.

De heer Vendrik (GroenLinks):

In het kader van een beetje zelfreflectie: het CDA was in 2017 een van de formerende partijen, net als nu. Waarom heeft het CDA dat dan destijds niet afgedwongen? Waarom heeft de Eerste Kamerfractie van het CDA in 2017 niet meteen gezegd: zo gaan we het niet doen; we hebben die fundamentele fiscale herziening nodig? Waarom is dat niet gebeurd?

De heer Essers (CDA):

Ik kan daar geen verantwoordelijkheid voor nemen. Ik roep even het debat in herinnering dat u net had met collega Van Rooijen. Het gaat natuurlijk om het geheel. Het gaat niet alleen maar om de fiscaliteit. Het gaat om een totaalpakket en je moet daar keuzes in maken. Dat snap ik heel goed. Alleen moet je soms onderkennen dat het niet maken van keuzes op het fiscale terrein doorwoekert op heel veel andere terreinen. Daar moet je op een gegeven moment een prijs voor betalen. Als wij bezuinigen op de Belastingdienst, dan krijg je wat je gezaaid hebt. Dan weet je dat een dienst op een gegeven moment die uitdaging niet aankan. Op het moment dat we dat erkennen, moeten we bereid zijn om daarin te investeren.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Vendrik.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Mag ik het dan zo opvatten dat de heer Essers hier eigenlijk zegt: als het nieuwe regeerakkoord niet echt een dekkend, omvangrijk, stevig pakket van fiscale hervormingen bevat waarin we de zaken goed aanpakken, dan kan het nieuwe kabinet met deze CDA-fractie geen zaken doen?

De heer Essers (CDA):

Nee, die conclusie mag u niet trekken. Ik hoop en verwacht dat er op het fiscale terrein belangrijke keuzes worden gemaakt, maar ik begrijp ook dat er afwegingen worden gemaakt, dat het CDA niet de enige partij is in deze coalitie, dat er vier partijen zijn en dat het sowieso al een heel moeilijke zaak is om tot een compromis te komen. Ik loop al een tijdje mee. Wat dat betreft zijn mijn verwachtingen ook weer niet al te hoog gestemd, maar je moet wel, vind ik, vanuit de Kamer er iedere keer weer op blijven wijzen: waar schort het aan? Laten we ons nou niet wijsmaken dat al die maatregelen echt tot een fundamentele herziening leiden.

De voorzitter:

U vervolgt uw betoog, meneer Essers.

De heer Essers (CDA):

Dan ga ik het over de eigen woning hebben. Ook het fiscale regime voor de eigen woning is volgens ons toe aan een grondige herziening, al was het maar door de grote complexiteit van de wirwar aan regelingen. Wij vragen de staatssecretaris om hierover zijn licht te laten schijnen, met speciale oplossingsrichtingen, waarbij ik speciale aandacht vraag voor een defiscalisering van de eigen woning. Door de eigen woning niet langer in box 1 te betrekken, maar deze ook niet over te hevelen naar box 3 — het naar onze mening terecht bekritiseerde voorstel van De Nederlandsche Bank — lijken met defiscalisering veel van de aan het huidige eigenwoningregime klevende nadelen te verdwijnen.

De heer Otten i (Fractie-Otten):

Ik wilde nog even terugkomen op de Wet excessief lenen. Daar hebben wij ook onlangs een motie over ingediend, die niet is gesteund door het CDA. Als ik het goed begrijp, bent u voorstander van die wetgeving. Begrijp ik dat nu net goed uit uw betoog, meneer Essers?

De heer Essers (CDA):

Nee, ik heb gezegd: het is symptoombestrijding. Symptoombestrijding betekent dat je niet de kern van het probleem oplost. Niettemin kan het soms ook goed zijn om een symptoom weg te nemen, want dan heb je in ieder geval een stapje in die richting gezet, maar het is geen fundamentele oplossing.

De heer Otten (Fractie-Otten):

Nee, dat het geen oplossing is, dat ben ik helemaal met u eens. Daarom heb ik onze motie toen ingediend. Maar ik wil er wel even op wijzen dat het gaat over vijf ton. In de meeste grote steden kun je daar amper een etage voor kopen. De huizenprijzen zijn natuurlijk enorm gestegen. Ik krijg nu heel veel mails en bezorgde berichten van ondernemers die nu al anticiperen op die wetgeving. Daarom hebben wij ook gezegd: geef duidelijkheid en stel het uit. Want zeker met de corona zijn heel veel ondernemers al extra getroffen. Dus dit hangt voor veel mensen nu als een nieuwe molensteen boven hun hoofd. Is de heer Essers met mij eens dat het nou echt bepaald bevorderlijk is voor het mkb om uit de coronacrisis te komen als je met dit soort nieuwe maatregelen komt, al is het volgens hem symptoombestrijding?

De heer Essers (CDA):

Collega benadert het van een andere kant, namelijk: in hoeverre is het nou in het voordeel van dga's? Natuurlijk, zo'n wet beperkt hun mogelijkheden. Ik heb het nu vooral over de problematiek van box 2, met de mogelijkheid van inkomensuitstel, in relatie tot box 3 en box 1. Ib-ondernemers kunnen helemaal geen lening bij hun onderneming opnemen. Dat kan alleen een dga, omdat de bv wordt gezien als een aparte rechtspersoon. Dat is geen oplossing voor het probleem. U zegt dat veel mensen dat geld nu nodig hebben in het kader van de coronacrisis. Ja, dat is een ander verhaal. Maar daar had ik het nu niet over.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Otten.

De heer Otten (Fractie-Otten):

Nee, maar u bent bij de patiënt een probleem in zijn been aan het oplossen, terwijl hij ondertussen aan zijn hart een probleem krijgt. Dus u maakt het probleem eigenlijk daarmee nog erger. Door de corona staat er nog 16 miljard uit aan belastingschulden. Dat heeft de staatssecretaris de vorige keer gezegd. Als deze wet daarbovenop komt, waar iedereen nu al op anticipeert, gaan heel veel mensen denken … En heel veel mensen hebben natuurlijk geld geleend van een bv in de coronacrisis, omdat er gewoon geen inkomsten waren. Ik zou toch echt het CDA met klem willen adviseren om er nog eens goed over na te denken.

De heer Essers (CDA):

Dat doen we voortdurend. Ik wil toch wel het volgende opmerken. Ik ben ervan overtuigd: als je een goede oplossing zoekt, kun je mkb'ers met echte, reële ondernemersactiviteiten tegemoetkomen met veel lagere tarieven. Het probleem is nu dat heel makkelijk beleggingen in een bv kunnen worden ondergebracht. De vraag is of je daar nou de coronacrisis mee gaat oplossen.

De voorzitter:

U vervolgt uw betoog, meneer Essers.

De heer Essers (CDA):

Een andere vraag aan de staatssecretaris betreft de problematiek van de beleggers die woningen opkopen, om deze vervolgens tegen hoge huren te verhuren. Wordt het niet tijd om de grens met ondernemerschap dan wel inkomsten uit overige werkzaamheden duidelijker in de wet te markeren ten opzichte van beleggen, in plaats van te blijven vertrouwen op het vage, in de praktijk niet goed werkbare begrip "normaal vermogensbeheer", zoals dat in de rechtspraak is ontwikkeld?

Voorzitter. Dan de toeslagenproblematiek, het kinderopvangtoeslagschandaal voorop. Hierover is al veel gezegd en er zal ongetwijfeld nog veel over worden gezegd in deze Kamer, ook naar aanleiding van een door de werkgroep van de Eerste Kamer uitgevoerde evaluatie over haar eigen rol in dat verband.

De heer Van Rooijen i (50PLUS):

Ik wist niet dat de heer Essers, mede door de interruptie, even bij het eigen huis stopte. Hij zei dat hij met 50PLUS tegen de verhuizing naar box 3 is. Ik hoorde hem zeggen dat hij eigenlijk voor defiscalisering is, dus dat je het ook uit box 1 haalt. Ik heb dat bij de Algemeen Financiële Beschouwingen ook naar voren gebracht. Ik vraag de heer Essers eigenlijk of we niet samen de komende tijd kunnen bezien hoe we dat gaan realiseren als het kabinet daar niet mee komt en het zelfs onverhoopt naar box 3 gaat fietsen. Kunnen wij de woning dan uit box 1 fietsen, defiscaliseren?

De heer Essers (CDA):

Ik ben altijd bereid om naar goede voorstellen te luisteren en samen te werken, maar ik hoop toch ook van het kabinet te horen dat het het voorstel van De Nederlandsche Bank geen goed idee vindt, zeker gelet op de huidige constellatie van heel hoge prijzen. Dat is geen goed idee. Dat zal geen bijdrage leveren aan het wegnemen van de woningcrisis.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Dank voor het duidelijke antwoord. Ten slotte, vindt u niet met mij — ik kijk ook naar de bewindslieden — dat het raar is dat Klaas Knot, de president van de onafhankelijke Nederlandsche Bank, dat roept? Volgens mij is dat niet zijn toezichttaak, niet zijn regelgevende taak en noem maar op. Mij verbaast het dat er van de zijde van het kabinet en van sommige fracties, anders dan de uwe en de mijne, geen reactie komt, waardoor misschien de indruk ontstaat bij de formerende fracties, waar het CDA overigens gelukkig bij hoort, dat ze dat kunnen doen, dat ze dat naar box 3 kunnen verhuizen. Als het huis naar box 3 gaat, dan leidt dat tot een lastenverzwaring van 5 miljard tot 8 miljard voor de mensen. Lees De Telegraaf van vorige week, waar dat nog eens keurig in staat. Met name de ouderen worden dan geraakt, omdat die hun hypotheek al hebben afgelost. Die gaan dus over de volle overwaarde — dat is dan de hele waarde — 1% belasting betalen. Dat is zo €5.000 bij een woning van 5 ton.

De heer Essers (CDA):

Ik vind het altijd goed dat een gerenommeerd instituut als De Nederlandsche Bank meedenkt en met adviezen en voorstellen komt, maar dit vond ik niet het beste voorstel. Dat ben ik met de heer Van Rooijen eens.

De voorzitter:

U vervolgt uw betoog.

De heer Essers (CDA):

Voorzitter. Wat ons veel zorgen baart bij de toeslagenproblematiek, is hoe wordt omgegaan met de compensatie van de getroffen ouders. Dreigt hier niet het volgende debacle te ontstaan of is daar niet al sprake van? Het ene compensatievoorstel buitelt over het andere, maar intussen neemt de groep gedupeerde ouders die nog altijd niet zijn gecompenseerd, alleen maar toe. Wij verzoeken de voor de toeslagen verantwoordelijke staatssecretaris hierop in te gaan en daarbij in het bijzonder aandacht te geven aan haar voornemen om niet alleen de gedupeerde ouders tegemoet te komen, maar tegelijkertijd ook de gedupeerde kinderen, voormalige echtgenoten en schuldeisers.

Naar onze mening zou het veel beter en efficiënter zijn om nu eerst de gedupeerde ouders volledig te compenseren en pas daarna de andere categorieën. Nu lijkt de staatssecretaris de toch al hoge frustraties van de gedupeerden alleen maar aan te wakkeren, omdat de wachtlijsten van degenen die al veel te lang wachten op compensatie, alleen maar toenemen, terwijl zich steeds maar nieuwe gegadigden aanmelden. Graag een reactie. Daarbij verzoek ik de staatssecretaris ook om een reactie te geven op het recente, onthullende artikel van Jesse Frederik in De Correspondent met de titel Hoe de compensatieregeling van de toeslagenaffaire gierend uit de hand loopt.

Dan vragen wij aandacht voor enkele EU- en OECD-ontwikkelingen. Onderdeel van dit belastingpakket is een voorstel van de regering als reactie op het zogenaamde Sofina-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie over een zaak waarin Frankrijk werd veroordeeld wegens schending van de vrijheid van kapitaalverkeer, omdat dit land buitenlandse verlieslijdende aandeelhouders slechter behandelde dan verlieslijdende binnenlandse aandeelhouders. De vraag is of de in het belastingpakket voorgestelde oplossing om de mogelijkheid te beperken van binnenlandse aandeelhouders om dividendbelasting te verrekenen niet op gespannen voet staat met het uitgangspunt van het Hof van Justitie in dat Sofina-arrest. Is het terecht om binnenlandse beleggers zwaarder te belasten vanwege een beslissing van het Hof die er nou net op was gericht om de verrekening van voorheffingen internationaal zo soepel mogelijk te laten verlopen met het oog op de EU-verdragsvrijheden, in dit geval de vrijheid van kapitaalverkeer en de interne markt? Wordt daarmee niet ten onrechte de indruk gewekt dat deze lastenverzwaring te wijten is aan Europa? Het gevolg is dat de Europese gedachte van vrijheid van kapitaalverkeer wordt geschaad, zoals we met name hebben gezien bij de aanpak van de fiscale eenheid. Graag een reactie.

In het belastingpakket 2022 wordt ook de intrekking van de vorig jaar veelbesproken — dat was ook in deze Kamer zo — Baangerelateerde Investeringskorting, de BIK, geregeld. Volgens de regering was dit nodig omdat de Europese Commissie geen zekerheid wenste te geven dat de BIK zou kwalificeren als geoorloofde staatssteun. Inmiddels zijn de met de BIK gemoeide gelden deels alweer voor hele andere doeleinden door de regering en de Tweede Kamer bestemd. Ook nu wordt de EU weer als zondebok aangewezen. De vraag is echter in hoeverre de kans op verboden staatssteun reëel was, gelet op het generieke karakter van de BIK. Daarbij komt dat deze maatregel was ingegeven door de coronacrisis. In veel andere lidstaten zullen soortgelijke maatregelen ook zijn bedacht. In hoeverre is het dan aannemelijk dat de Europese Commissie deze regeling zou aanmerken als verboden staatssteun? Wat waren precies de redenen voor de Europese Commissie om het generieke karakter van de BIK ter discussie te stellen? Het is belangrijk om dat te weten in verband met mogelijke toekomstige voorstellen op dit gebied. Of is het zo dat het intrekken van de BIK de regering politiek gezien helemaal niet zo slecht uitkwam, zeker in de formatietijd, en was het argument van de verboden staatssteun snel gevonden?

Op de BIK is veel terechte kritiek geweest, maar dat kwam vooral vanwege de gebrekkige voorbereiding en vormgeving. Zo was de naam verkeerd: er was helemaal geen directe koppeling met banen. Er ontbrak een desinvesteringsregeling. Bovendien maakte de regeling deel uit van een veel omvangrijker pakket, waardoor de Eerste Kamer wegens het ontbreken van het recht van amendement geen recht werd gedaan. Maar de gedachte om via de BIK zowel investeringen te stimuleren als de lasten op arbeid terug te brengen, was helemaal zo gek nog niet. Die kan wellicht nog als inspiratie dienen voor de toekomstige vormgeving van fiscale ondernemingsfaciliteiten die gericht zijn op lastenverlichting voor arbeid in ruil voor lastenverzwaring voor vervuiling.

Waar de EU en met name het Hof van Justitie van de Europese Unie in het verleden op fiscaal terrein opvielen als voorvechters van de vier vrijheden en daarmee van het beschermen van de burgers voor fiscale aanslagen op het gelijke speelveld, werpt de EU zich de laatste jaren vooral op als bestrijder van multinationals die het gebrek aan harmonisatie op fiscaal terrein benutten door gebruik te maken van belasting vermijdende constructies. Staatsteunprocedures tegen onder meer Starbucks en Apple, de al dan niet voorgenomen invoering van BEPS, ATAD en BEFIT in combinatie met de spectaculaire plannen van de G20 en OECD voor de introductie van een aangepast transfer-pricingstelsel in pillar 1 en een wereldwijd minimum Vpb-tarief van 15% in pillar 2, zijn in het oog springende voorbeelden hiervan. Ook het oorspronkelijk als tegemoetkoming aan het bedrijfsleven bedoelde idee van een grensoverschrijdende, gemeenschappelijke en geconsolideerde grondslag voor de vennootschapsbelasting, CCCTB, met de mogelijkheid van grensoverschrijdende verliesverrekening, is inmiddels met de voorziene opvolger, BEFIT, overwegend in het teken komen te staan van de voorkoming van belastingontwijking.

Nu juichen wij de aandacht voor het tegengaan van agressieve belastingconstructies alleen maar toe — laat dat duidelijk zijn — maar dan moet de aanpak voor het behouden van draagvlak wel gepaard gaan met een helder bestedingsplan voor de daaruit resulterende extra opbrengsten en vooral evenwichtig zijn. Hierbij past dat er bijvoorbeeld ruimte is voor tegenbewijsmogelijkheden voor belastingplichtigen, dat de focus niet alleen ligt op het voorkomen van dubbele niet-heffing en dat dubbele heffing niet wordt gezien als bijkomende onvermijdelijke schade die belastingplichtigen zichzelf zouden aandoen.

Ook tijdens de behandeling van het onderhavige belastingpakket hebben wij weer een paar staaltjes gezien van zogenoemde prohibitieve wetgeving, waarbij een beroep op proportionaliteit en op voorkoming van dubbele heffing kennelijk niet serieus wordt genomen. Ik zou in dit verband de staatssecretaris willen vragen — gelet op de tijd ga ik nu niet verder in op de schriftelijke gedachtewisseling die we hebben gehad over artikel 8b tot en met 8d in het kader van de matchingverschillen — om in een artikel nog eens aandacht te besteden aan de verhouding met niet-onderworpen of vrijgestelde lichamen. Daar is heel veel onduidelijkheid over in de praktijk. Minstens zo belangrijk is dat alle energie die gaat zitten in het tot stand brengen van al deze anti-ontgaansmaatregelen, niet ten koste mag gaan van het bestrijden van de vele nog steeds bestaande fiscale barrières binnen Europa. Daar vernemen we de laatste tijd niet zo heel veel meer over. Is de staatssecretaris het met die analyse eens?

Gelet op het zeer beperkte terrein waarop de maatregelen van de G20 en de OECD inzake pillar 2 van toepassing zijn — de omzet moet hoger zijn dan 750 miljoen euro — is de vraag of er niet te veel van wordt verwacht bij het tegengaan van oneigenlijke fiscale concurrentie en agressieve belastingplanning. Er blijven immers door die hoge grens nog vele bedrijven buiten de werking van die maatregel. Bovendien zijn onder meer investeringsfondsen en staatsbedrijven ervan vrijgesteld. Geeft die laatste vrijstelling niet extra veel vrijheid aan sommige landen waar staatsbedrijven veel voorkomen? Worden daarmee niet "gewone" Vpb-plichtige bedrijven achtergesteld? Graag een reactie van de staatssecretaris op deze zorgen.

Voorzitter, ter afronding. We vragen de bewindslieden om te reflecteren op de positie van de Belastingdienst. Komt het nog goed — en zo ja, wanneer — met de versterking van de ICT-structuren en de aandacht voor de cruciale rol die de Belastingdienst heeft bij de rechtsbescherming van burgers? Komt het nog goed met het zelfvertrouwen en het vroeger zo sterke esprit de corps van de dienst; fortiter in re, suaviter in modo? Wordt het bovendien niet hoog tijd dat de belastinginspecteur weer een menselijk gezicht krijgt en er gewoon weer een loket komt waar de mensen naar binnen kunnen lopen met hun vragen?

Ook stellen wij vraagtekens bij de recente ontwikkelingen in de verhouding tussen de Belastingdienst/ministerie van Financiën en de beroepsorganisaties van belastingadviseurs, met name de NOB en het RB. Met stijgende verbazing hebben wij de discussie over het al dan niet beantwoorden door de staatssecretaris van de wetgevingsadviezen van de NOB gevolgd. Alsof er een soort staatsrechtelijk dogma zou bestaan dat deze adviezen een hogere status zouden hebben dan de adviezen van andere belangenorganisaties. Anderzijds geeft het toch ook geen pas om deze adviezen bij voorbaat als eenzijdig en partijdig weg te zetten. Parlementariërs zijn goed in staat om wat dat betreft hun eigen afweging te maken.

Meer in het algemeen is deze discussie kenmerkend voor de verharding van de toon waarop fiscalisten de laatste tijd met elkaar in debat treden, terwijl zij elkaar in een steeds complexer wordende samenleving nu juist harder dan ooit nodig hebben. Of is de geest van samenwerking die begin eenentwintigste eeuw is versterkt door de introductie van het destijds revolutionaire concept van horizontaal toezicht, in combinatie met de invoering van het Tax Control Framework, vijftien jaar geleden, alweer naar de verre horizon verdwenen? Graag vernemen wij hierover de mening van de staatssecretaris van Financiën.

Ik dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Essers. Dan is het woord aan de heer Crone namens de fractie van de Partij van de Arbeid.