Verslag van de vergadering van 22 februari 2022 (2021/2022 nr. 19)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 10.56 uur
Mevrouw De Boer i (GroenLinks):
Dank, voorzitter. Het is de eerste keer dat ik onze nieuwe minister in een debat tref. Ik feliciteer haar van harte met deze functie en ik hoop dat de rechtsstaat bij haar in goede handen is. Daar houd ik mijn hart wel een beetje voor vast, moet ik zeggen, maar ze kan vandaag een goed begin maken.
Voorzitter. Net als gisteren bij de verlenging van de Twm en vandaag bij de verlenging van de mogelijkheid om de nationaliteit in te trekken, spreken we in dit debat over de verlenging van een tijdelijke wet. Dat vraagt om een kritische toets. Het kabinet formuleerde dat bij de indiening van dit wetsvoorstel in 2016 als volgt: "Dat het wetsvoorstel vergaande bevoegdheden bevat die inbreuk maken op rechten en vrijheden van burgers en de tijdelijkheid, verplicht tot herbezinning over de vraag of het wenselijk is deze wet na vijf jaar voort te zetten". Ik ga graag op deze uitnodiging in en ik zal aandacht besteden aan de noodzakelijkheid, doelmatigheid, proportionaliteit en subsidiariteit. We moeten ook beoordelen of de wet uitvoerbaar is.
Bij de invoering van deze wet werd deze gelegitimeerd door de uitzonderlijke omstandigheden van dat moment. Er was sprake van een aanzienlijk dreigingsniveau voor terroristische aanslagen, we hadden te maken met relatief grote aantallen terugreizigers uit IS-gebied en het strafrechtelijk instrumentarium was beperkt.
Inmiddels zijn we vijf jaar verder, is het dreigingsniveau gedaald, zijn er nauwelijks nog terugreizigers afgezien van degenen die wij zelf terughalen om strafrechtelijk te vervolgen en kent het strafrecht meer mogelijkheden om vroegtijdig in te grijpen bij het voorbereiden van terroristische handelingen. Wat is onder de huidige omstandigheden nu precies de noodzaak voor deze wet? Het antwoord dat het kabinet op de schriftelijke vragen gaf: zie het als dijkbewaking voor het geval dat. Dat antwoord is wat ons betreft niet genoeg. Bij het debat van gisteren mocht ik namens veel fracties in deze Kamer uitspreken dat "voor het geval dat" onvoldoende is om de verlenging van een tijdelijke, grondrechtbeperkende wet te kunnen aannemen. Dat geldt ook voor het onderhavige wetsvoorstel.
Voorzitter. Ik kom op de proportionaliteit. Daarbij gaat het om de vraag of de inbreuk die wordt gemaakt op de rechten van burgers in verhouding staat tot het doel dat bereikt kan worden. Het raakt daarmee ook aan de effectiviteit. De inbreuk op grondrechten van burgers is aanzienlijk. Zij kunnen zonder dat er sprake is van rechterlijke toetsing en buiten de strafrechtelijke waarborgen om verregaand beperkt worden in hun vrijheden. Over de effecten van de tijdelijke wet concluderen WODC en Raad van State dat de wet in de afgelopen vijf jaar zo weinig is toegepast dat hier eigenlijk niets over te zeggen is. In de beperkte mate waarin dat wel kan, is hun oordeel dat de maatregelen niet effectief zijn. De veronderstellingen van het kabinet over de effectiviteit stroken niet met de werking in de praktijk, aldus WODC en Raad van State. Kan de minister nog eens uitleggen waarom die wet wel effectief zou zijn?
Voorzitter. Bij de subsidiariteit is de vraag of we voor het bereiken van het doel, de bescherming van de nationale veiligheid, niet minder ingrijpende middelen ingezet kunnen worden. In dat verband kom ik op het tegengaan van radicalisering en deradicalisering. Waar het tegengaan van radicalisering oorspronkelijk een van de doelen van de wet was, duidt het kabinet nu deradicalisering aan als eventueel neveneffect, nadat is gebleken dat de wet op dit punt niet effectief is en wellicht zelfs contraproductief. Los van de discussie of deradicalisering een doel of een middel zou moeten zijn, verbaast het mijn fractie dat het kabinet de deradicalisering, of nog beter het voorkomen van radicalisering, niet zwaarder weegt, zeker gezien de stappen die het ministerie van Sociale Zaken op dit gebied zet. Is de minister het met mijn fractie eens dat maatregelen tegen radicalisering in potentie effectiever zijn dan de maatregelen in deze wet? Is de minister het ermee eens dat die maatregelen minder ingrijpen in de persoonlijke vrijheden van burgers en daarom in het kader van subsidiariteit te prefereren zijn?
Voorzitter. Tot slot heb ik een enkel woord over de uitvoering. De uitvoeringslast van deze wet is hoog. Er moet veel onderzoek gedaan worden om de maatregelen op te kunnen leggen. Dat is capaciteit die ook gebruikt zou kunnen worden in het kader van het strafrechtelijk onderzoek naar strafbare voorbereiding van terroristische acties. Als er te weinig aanknopingspunten zijn voor een dergelijk strafrechtelijk onderzoek, hoe is dan het inzetten van zo veel uitvoeringscapaciteit ten bate van bestuursrechtelijke maatregelen nog te verantwoorden, zo vraag ik de minister.
Voorzitter. De fractie van GroenLinks oordeelde in 2017 al negatief over de noodzakelijkheid en proportionaliteit van deze tijdelijke wet. Dat oordeel is er niet positiever op geworden nu de noodzaak verder is afgenomen en de wet niet effectief is gebleken. Desalniettemin kijk ik uit naar de antwoorden van de minister.
De heer Arbouw i (VVD):
Mevrouw De Boer gaat in op het dreigingsniveau. Het is natuurlijk zo dat dat onvergelijkbaar is met vijf jaar geleden, maar gisteren in het debat over het wetsvoorstel over de intrekking van het Nederlanderschap hebben we daar met meerdere fracties over gesproken. Toen hebben we genoemd: kijk nou even goed voordat je een directe koppeling maakt tussen het dreigingsniveau en de waarschijnlijkheid van het optreden van aanslagen. In januari had je die enorme gevangenisuitbraak van ISIS-strijders die maar ternauwernood is teruggedrukt. Denk aan het aantal Nederlanders met deze potentie dat zich toch nog in Syrië bevindt. Kijk naar de jihadisten die in Mali weer opkomen. Bent u het met mij eens dat u een beetje de dreiging onderschat en die te makkelijk wegveegt als u zegt: die wetgeving hebben wij eigenlijk niet in onze instrumentenbox nodig?
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
Dat zijn heel veel vragen ineens, en die zien eigenlijk op de complexiteit. Kijk, mijn oordeel is dat je de noodzakelijkheid moet zien in het licht van het dreigingsniveau, en dat is nu een stuk lager dan toen we die wet hebben ingevoerd. Ik denk dat u dat met me eens bent. Je moet ook kijken wat nou de maatregelen zijn die hierin zitten. Dat zijn maatregelen die burgers vooral tot last zijn en die verder bijna niks doen op het gebied van bescherming van de veiligheid. Dat ze iets zouden doen, heeft een hoge mate van wensdenken. Waar het gaat om uitbraken uit gevangenissen of om mensen die dreigen terug te reizen, hebben we ons strafrechtelijk instrumentarium. En eerlijk gezegd, om het maar even heel plat te zeggen, denk ik niet dat iemand die van plan is om een terroristische aanslag te plegen zich laat tegenhouden door een contactverbod. Dus ja, er is een dreiging en daar moeten we op inzetten, maar dan denk ik dat er met een inzet via programma's voor het tegengaan van radicalisering en voor deradicalisering aan de ene kant en het stafrechtelijk ingrijpen aan de andere kant, als er echt al voorbereidingshandelingen worden getroffen, voldoende instrumentarium is om het hele palet te dekken. Ik denk dat deze bestuursrechtelijke maatregelen, die een beetje van beide zijn omdat ze wel een grote inbreuk maken op rechten maar ook zacht zijn in de zin dat ze niet effectief zijn, eigenlijk het slechtste van beide hebben en weinig goeds brengen.
De heer Arbouw (VVD):
Dank aan mevrouw De Boer voor het uitgebreide antwoord op mijn vraag. Wij waarderen de complementariteit van deze maatregelen op het strafrecht dan toch anders. Ook is er meer wetgeving aan de orde. Je moet niet alleen naar deze maatregel kijken, maar in combinatie met de andere maatregelen kijken of de effectiviteit van het terugdringen van terrorisme uiteindelijk gaat slagen.
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
Ik kan me zo maar voorstellen dat ik u daar dan over ga interrumperen.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan mevrouw Bezaan van de fractie van de PVV.