Plenair Vendrik bij behandeling Tijdelijke wet Nationaal Groeifonds



Verslag van de vergadering van 14 juni 2022 (2021/2022 nr. 33)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.09 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Vendrik i (GroenLinks):

Voorzitter, dank u wel. Ik zal het woord voeren namens zowel de fractie van GroenLinks als de fractie van de Partij van de Arbeid. Ik heb vanzelfsprekend ook een aantal vragen die waarschijnlijk vooral de minister van Financiën regarderen, maar ik ga ervan uit dat dat in de beantwoording van de minister van EZK, hier aanwezig, kan meelopen. Dit voor de goede orde.

Voorzitter. De fracties van GroenLinks en de Partij van de Arbeid zijn blij dat dit wetsvoorstel voor ons ligt. Wij beschouwen het Nationaal Groeifonds als de politieke erkenning dat de overheid een belangrijke rol heeft te spelen in een duurzame, sociale markteconomie. Zogezegd, het gedachtegoed van Mariana Mazzucato, het leerstuk van The Entrepreneurial State, wint na 30 jaar weer terrein. En dat is heel goed. Het oogmerk van deze publieke investeringen moet uiteindelijk zijn om onze economie werkelijk duurzaam, dus CO2-vrij, grondstofarm, circulair, regeneratief en veel socialer en inclusiever te maken. Spreiding van inkomen, kennis en macht. Zeker, voorzitter, u herkent daarin het erfgoed van het kabinet-Den Uyl, met onze voorgangers van PvdA, D66 en PPR destijds. Er deden toen trouwens ook nog een paar leden van het CDA mee. Wie weet dat nog?

Voorzitter. Dit is ons wenkend perspectief. Daar hoort een goed georganiseerd begrotingsproces bij, dus een begrotingsfonds met een wettelijke status. Dat wetsvoorstel ligt nu voor en dat is een goede zaak.

Voorzitter. De inrichting van die type fondsen vereist een duidelijk focus. Waartoe moet de overheid dan investeren? Waarom moet de overheid dat doen? Wat zou het heldere onderscheid moeten zijn tussen dit soort uitgaven in een fonds en investeringen en de reguliere begroting? De geboorte van het Nationaal Groeifonds is in dit opzicht niet onmiddellijk geruststellend. Desgevraagd kon voormalig minister van Financiën Hoekstra hier in de Eerste Kamer ook niet scherp markeren wat nu eigenlijk het politieke doel was, anders dan de groei van het bbp. Maar dat is geen focus. Het sluit bovendien niet aan bij wat Nederland nu, in deze tijd van transitie, bij uitstek nodig heeft. Oorspronkelijk dacht minister Hoekstra ook nog aan een variant van een sovereign wealth fund, een soort superstaatsinvesteringsfonds, waarbij onvoldoende scherp was welk marktfalen hier moest worden opgelost, mede gegeven de situatie van overvloedige beschikbaarheid van marktfinanciering.

Voorzitter. Het debat dat daarop volgde, ook hier, had een wonderlijke dynamiek. Er kwam groot geld, er was amper focus, en vervolgens heel veel discussie over de governance van het fonds. En het fonds moest natuurlijk gevrijwaard blijven van bezuinigingen. Daarvoor maak je ook een begrotingsfonds. Dat is meteen bij het regeerakkoord van Rutte IV misgegaan: er gaat 660 miljoen eraf. Vervolgens wordt infrastructuur uit het fonds gehaald. Dat geeft allemaal te denken over de duurzaamheid van de gekozen focus en opzet van dit fonds. Hoe kijkt dit nieuwe kabinet — ik had het aan de minister van Financiën willen vragen, maar vraag het nu maar aan het kabinet, toch ook in de rol van minister van Financiën en bewaker van een ordentelijk begrotingsbeleid — hierop terug?

Voorzitter. Met alle waardering van de fracties namens wie ik spreek voor de erkenning van de investerende rol van de overheid: gevraagd zijn precisie en focus — juist dan! — waarom en hoe publiek geldt wordt ingezet. Hierop zijn wij nog niet gerustgesteld en ik nodig de minister uit om hierin vandaag de volle scherpte aan te brengen.

Voorzitter. Dat brengt me bij de brede welvaart. Voor de fracties van GroenLinks en Partij van de Arbeid is het transitieperspectief leidend. Afgelopen jaren heb ik bij verschillende gelegenheden in debat met de voorgangers van de minister van Financiën en de minister van EZK hier aanwezig, bepleit dat brede welvaart leidend moet zijn voor al het overheidsbeleid, niet alleen voor dit fonds. Dat vraagt politieke discipline en vasthoudendheid, want zo'n perspectief van brede welvaart en de transitie daarnaartoe is alleen betekenisvol als elke interventie, elke uitgave, elke investering, elke fiscale faciliteit gekozen, gewogen en verantwoord wordt op de positieve bijdrage aan brede welvaart.

Daarom heb ik bijvoorbeeld drie jaar geleden in de richting van minister Hoekstra bepleit dat de miljoenennota eigenlijk zou moeten plaatsmaken voor een bredewelvaartsnota. Brede welvaart is niet in de eerste plaats een set indicatoren en data, die het CBS nu al enkele jaren op verzoek van de commissie-Grashoff jaarlijks publiceert. Brede welvaart hoort in de ogen van de fracties die ik hier vertegenwoordig, in de allereerste plaats de centrale politieke leidraad te zijn van het kabinet om al het overheidsbeleid binnen dit raamwerk te ontwerpen, uit te rollen en te verantwoorden. Dát is volgens mij en de fracties die ik hier vertegenwoordig, het perspectief dat wij zo nodig hebben: elke dag politieke keuzes op een positieve bijdrage aan brede welvaart, nu, later, hier en elders.

Voorzitter. Wij weten al heel lang — en ik ga ervan uit dat deze minister van Economische Zaken en Klimaat dat ook weet — dat het economisch model van Nederland dat we geërfd hebben uit de afgelopen decennia, over zijn houdbaarheidsdatum heen is. We verdienen ons geld met een lineair fossiel en extractief model. We teren in adembenemend tempo in op ons natuurlijk kapitaal, de ecosystemen waarop onze samenleving en economie draaien. Mensen bouwen vandaag de dag een bestaan op met ondernemerschap, met werk, met inkomen, met perspectief in een economie, die in hoog tempo — ik zeg het maar even kort en krachtig — haar eigen vermogen, het natuurlijk kapitaal, aan het opvreten is. Als je dat doet, dan zet je koers naar een faillissement, en dat weet de minister van Economische Zaken.

De transformatie die nu nodig is om hiervan weg te komen, is uiteraard fenomenaal. Het is ten diepste ook een sociale transitie. Iedereen moet dit letterlijk kunnen meemaken. "Just and fair" heet dat in Brussel, en terecht. Dat vraagt bijvoorbeeld om een inclusieve arbeidsmarkt en bijvoorbeeld om een actieve minister van Sociale Zaken, die het transitieproces op de arbeidsmarkt actief organiseert. Het vraagt ook om een fair kabinet dat een faire verdeling van lusten en lasten in deze transitie borgt. Daar moet ook bijvoorbeeld de staatssecretaris van Fiscale Zaken aan de slag enzovoorts enzovoorts.

Voorzitter. Dit alles bij elkaar is natuurlijk een helse opgave, die alleen kans van slagen heeft als het kabinet met uiterste vasthoudendheid en discipline elk moment van besluitvorming aangrijpt om een volgende stap te zetten. In het begrotingsbeleid, het fiscale beleid en bij alle besluiten hoort de vraag te zijn: helpt dit de duurzame en inclusieve transitie vooruit? Wordt de brede welvaart hiermee gediend? Dát hoort de politieke vraag elke dag te zijn.

Voorzitter. Ik stel dit zo nadrukkelijk omdat naar mijn oordeel het kabinet tot op dit moment — maar ik hoop op een mooie middag — hier onvoldoende scherp op acteert. Dat lees ik bijvoorbeeld in de beantwoording van onze vragen over dit fonds van bijna 20 miljard, maar ik lees het ook terug in een brief van 23 mei die minister Kaag naar het parlement stuurde, over de uitwerking van het begrip brede welvaart. Grote dank aan de minister van Financiën voor deze brief. Dat is heel goed. Het kabinet is ermee bezig enzovoorts. Dat is allemaal prima, maar het kabinet maakt tot op dit moment van brede welvaart een data-issue. Laat er geen misverstand ontstaan: dat is het ook.

Er moet van alles aan gebeuren. Het is fijn dat het CBS en de planbureaus hiermee aan het werk zijn. Dat is allemaal behulpzaam. Maar sturen op brede welvaart hoort in de eerste plaats en in de laatste plaats de leidende politieke keuze te zijn van het kabinet en dat lees ik niet. Ik lees dat de planbureaus nu aan de slag gaan met een afwegingskader. Een afwegingskader is een politiek project, niet van het Planbureau, maar van het kabinet zelf. Kunnen wij in de aanstaande miljoenennota van het kabinet dit politieke afwegingskader rondom brede welvaart verwachten? Ik zou graag een toezegging van het kabinet op dit punt willen.

Voorzitter. Dat brengt mij onmiddellijk bij artikel 2 van dit wetsvoorstel. Daarin wordt de volgende doelstelling geformuleerd: het bevorderen van duurzaam verdienvermogen. In de Tweede Kamer is dit debat ook uitvoerig gevoerd en ik heb aandachtig geluisterd naar de antwoorden van de minister van EZK aldaar. Dat heeft mij nog niet overtuigd. In de memorie van antwoord hier aan deze kant van het parlement van 30 mei zegt het kabinet: "Voorstellen dienen altijd een positief effect op het bbp te hebben, maar daarnaast oog te hebben voor de maatschappelijke effecten". We lezen iets verderop: "Een voorstel mag niet strijdig zijn met het kabinetsbeleid, waaronder de ambities op het gebied van verduurzaming, of met betrekking tot natuur en biodiversiteit". Dat zit nu ook in het artikel. Wat staat hier eigenlijk? Ik zou denken: dat is nogal wiedes. Dat is toch eigenlijk een lege formulering? Natuurlijk wordt geen voorstel gehonoreerd dat strijdig is met het kabinetsbeleid. Dat dat expliciet wordt geformuleerd, is natuurlijk prima, maar het is in essentie een lege formulering.

Daarnaast en belangrijker staat er niet expliciet dat alle voorstellen die gefinancierd worden uit dit kolossale fonds, moeten bijdragen aan de duurzame en inclusieve transitie, dus aan het verminderen van de tekorten op brede welvaart. Het zou kunnen, lees ik, maar het hoeft niet. Begrijp ik het zo goed? Waarom kiest het kabinet niet veel explicieter en duidelijker voor deze invulling van duurzaam verdienvermogen? Duurzaam verdienvermogen is namelijk het bevorderen van kansen op het ontwikkelen van toekomstige economische activiteit. Die moet CO2-vrij zijn, die moet grondstofarm zijn, die moet circulair zijn en die moet regulatief zijn en zo bijdragen aan brede welvaart. Dat is toch de opgave? Ik snap niet waarom het kabinet die stap niet zo wil zetten. Ik denk dat dat ook enorm zou helpen bij de focus van het fonds. Dat is ook voor doelmatige overheidsbestedingen heel erg belangrijk. Graag een reactie.

Voorzitter. Er zit nu onvermijdelijk heel erg veel ruimte in de beoordeling van voorstellen op duurzaam verdienvermogen, want er past bijna alles in. Dan blijft het toch wenselijk om de doelstellingen van het fonds aan te scherpen, zoals de Algemene Rekenkamer, de Raad van State en eerder de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur hebben aanbevolen? Ik zeg opnieuw: focus helpt ook bij het doelmatig inzetten van schaarse publieke middelen. Graag een reactie.

Voorzitter. Ik heb nog een andere reden om zo lang bij artikel 2 stil te blijven staan. Bij de beoordeling van voorstellen op effect en impact maakt de adviescommissie op verzoek van het kabinet gebruik van MKBA's over verwante kwalitatieve analyse. Zo men wil een theory of change. Die MKBA's zijn vandaag de dag vooral gebruikelijk en goed kwantitatief toepasbaar bij infrastructurele projecten, maar die zijn met het regeerakkoord uit dit fonds gehaald. Ik probeer te snappen wat nu het dominante analyse-instrument wordt ter toetsing van de voorstellen voor kennis, ontwikkeling en innovatie. Kan het kabinet dat toelichten? Klopt het dat met name kwantitatieve MKBA's eigenlijk maar in beperkte mate echt toepasselijk zijn? Daarmee bedoel ik dat zij medebeslissinggevend zijn voor de voorstellen op het gebied van kennis, ontwikkeling en innovatie. Als dat zo is, wat is dan het instrumentarium dat de adviescommissie verder inzet?

Voorzitter. Dit raakt aan een punt dat de fracties van de PvdA en GroenLinks eerder schriftelijk en onlangs in de Tweede Kamer hebben gemaakt. Het was ook onderdeel van debatten hier met Wiebes en Hoekstra destijds. Als er dan gebruik van gemaakt wordt, dan willen wij MKBA's waarin gerekend wordt met efficiënte CO2-prijzen. De prijzen die nu gebruikt worden, komen uit de laatste WLO van 2016. Die zijn evident te laag, dus dat levert geen adequate sommen op. De nieuwe WLO, zo lezen we in een brief die de beide ministers hebben gestuurd in antwoord op vragen van GroenLinks-Kamerlid Suzanne Kröger, is pas in 2024 beschikbaar. Dat is wel heel erg laat. Ik begrijp dat er in de Tweede Kamer nog een schriftelijke vragenronde op dit punt loopt, maar ik zou duidelijkheid vandaag erg op prijs stellen. Het is eigenlijk niet aanvaardbaar dat we nog twee jaar moeten wachten op een actualisatie en dat de adviescommissie ondertussen, voor zover zij kan rekenen, dat moet doen met efficiënte CO2-prijzen uit 2016.

Voorzitter. Dit punt speelt natuurlijk breder dan alleen bij het selecteren van projecten uit dit fonds. Het speelt voor alle overheidsprojecten waar deze MKBA-systematiek met die oude efficiënte CO2-prijzen wordt benut. Ook hier is de doelmatigheid van overheidsbeleid echt in het geding. Ik zou denken dat het kabinet linksom of rechtsom — ook al hebben de planbureaus kennelijk moeite om elkaar te vinden bij de WLO; ik weet niet precies wat er aan de hand is — de keus moet maken dat het eind dit jaar geregeld is en dat de begroting 2023 met een goede taxatie van de efficiënte CO2-prijzen, geactualiseerd en wel, van start kan. Graag een reactie van het kabinet.

Voorzitter. De fracties van GroenLinks en Partij van de Arbeid hebben bij eerdere gelegenheden gevraagd om een beter en inzichtelijker landschap van publieke fondsen, waaronder dit Nationaal Groeifonds. De brief die daar gisteren over is verschenen — dank daarvoor — geeft enig inzicht. Ik denk dat het verstandig is om deze brief binnenkort te agenderen bij de komende commissie Financiën, want het gaat over veel meer fondsen dan alleen dit nationaal begrotingsfonds. Bij elkaar opgeteld gaat het over meer dan ruim 80 miljard euro. Daar moeten we toch even met z'n allen bij stilstaan, zou ik denken.

Voorzitter. Op dit moment heb ik drie punten. Ik zou denken dat voor alle fondsen altijd een grondige analyse vereist is ter onderbouwing van nut en noodzaak van het inzetten van publieke middelen of garanties. Ik snap dat de brief van de minister van Financiën, waar ik het zojuist over had, nu vooral gaat over het type uitgaven of financieringen en daar goed onderscheid maakt wat welk fonds doet, maar dat ontslaat het kabinet niet van de verplichting om deze analyses te maken of te doen uitvoeren. Ik zou hierop graag een scherpe toezegging willen hebben van het kabinet in casu de minister van Financiën.

Het tweede punt, voorzitter. De brief van de minister gaat met name in op Invest-NL en de vier grote fondsen, waaronder dit Nationaal Groeifonds. Maar er zijn er veel meer. Aan de verschillende rapporten van de Algemene Rekenkamer in de afgelopen jaren over begrotingsfondsen van diverse snit en aard — zie bijvoorbeeld het rapport uit 2019, dat specifiek over revolverende fondsen ging — zou toch echt de conclusie verbonden moeten worden dat er meerwaarde te halen valt in opschoning en samenvoeging. Gaat het kabinet of de minister van Financiën hier werk van maken? Ik kan me best voorstellen dat veel departementen hier niet onmiddellijk op zitten te wachten. Zouden we de minister van Financiën vanmiddag dan ook kunnen helpen met een dienende motie? Graag antwoord. Als dat namelijk het geval is, dan zijn wij graag bereid om daar behulpzaam bij te zijn.

Voorzitter, het derde punt. Die synergie, die samenhang, geldt zeker ook voor Invest-NL en het onderhavige fonds; de brief spreekt daar ook over. Ik begrijp — zo heb ik het tenminste begrepen — dat er goed wordt samengewerkt en dat RVO ook meehelpt om aanvragen voor investering en ondersteuning naar het goede loket te leiden. Zou het eigenlijk niet logisch zijn, zo vraag ik het kabinet, om te gaan werken aan een soort publieke investeringsbank waar verschillende typen financiering worden samengebracht? Bijvoorbeeld Transitie-NL, de Transitiebank of een rijksinvesteringsbank voor brede welvaart en duurzaam verdienvermogen; maak er iets moois van. De essentie is dat niet het type financiering het onderscheid is, maar de opgave van de betreffende instelling en het bijbehorende fonds, en dat bij die opgave verschillende typen geld kunnen worden gezocht, al naargelang de behoefte en hetgeen de analyses aanleiding toe geven.

Voorzitter. Ik kom bij een afronding. In de schriftelijke behandeling, ook in de Tweede Kamer, is het vraagstuk van intellectueel eigendom dat voortvloeit uit projecten die ontwikkeld worden met het NGF-geld aan de orde geweest. Helaas — dat spijt de fracties van GroenLinks en de Partij van de Arbeid zeer — is het gewijzigde amendement-Leijten ondanks het "oordeel Kamer" van de zijde van het kabinet verworpen. Wat nu, vraag ik de minister van EZK. Mag ik ervan uitgaan dat het kabinet hier gewoon waakzaam is? De ontwikkeling van de coronavaccins en de verdeling van de publieke risico's en de private winsten uit deze episode doen werkelijk pijn aan de ogen. Zou niet gewoon het principe moeten zijn bij dit fonds — het geldt trouwens eigenlijk voor alle fondsen — dat alle projecten die uit het fonds worden gefinancierd wat betreft intellectueel eigendom in principe open source horen te zijn? Want alleen zo'n route borgt maximale benutting van opgedane kennis in de maatschappij en economie. Gaarne een reactie.

Voorzitter. In de Tweede Kamer is tevens gesproken over financieel profijt dat bedrijven kunnen halen uit publiek gefinancierde kennis. Het daartoe strekkende amendement op stuk nr. 13 van mevrouw Leijten is helaas verworpen. Ook dat betreuren wij zeer. Wat is nu hier de algemene lijn van het kabinet? In de brief van afgelopen vrijdag lees ik daar niks over. Zou bij alle ondersteuning die aan het bedrijfsleven via fondsen wordt verstrekt, vaak om hele goede redenen want anders doen we het niet, niet het principe van publiek-private winstdeling moeten gelden? Wat is daartegen? Wat is het leerstuk dat het kabinet hier volgt? Dat zou ik graag vandaag horen van deze minister.

Voorzitter, als allerlaatste. Ik vraag het kabinet naar de adviescommissie en de routing van voorstellen na aanname van dit wetsvoorstel. Op dit moment is het zo dat de departementen de voorstellen aanleveren, waaruit de adviescommissie een keuze moet maken. Wat er ingediend werd bij de departementen en hoe daar vervolgens de schifting tot stand komt, is niet bekend. Toch een vraag: waarom is dat eigenlijk zo gegaan? Waarom maak je niet transparant wat er wordt ingediend en wat een departement ermee doet? De routing bij de adviescommissie is vervolgens wel transparant.

Voorzitter. Met dit wetsvoorstel wordt deze werkwijze dus anders, want veldpartijen kunnen nu rechtstreeks naar de commissie gaan voor subsidie. Het kan ook zijn dat departementen voorstellen indienen. Wat ons betreft is het eerste natuurlijk prima. Het laatste mag ook, maar de vraag is dan wel hoe de departementen deze voorstellen tot stand brengen. Kan de regering dat nader toelichten? Zijn de departementale voorstellen eigen initiatief, naar aanleiding van verzoeken van veldpartijen of een combinatie van beide? En hoe voorkomt het kabinet dat ministeries projecten die ze eigenlijk uit de eigen begroting wilden of zouden moeten financieren, omkatten naar aanvragen voor het Nationaal Groeifonds zodat ze op de eigen begroting weer geld vrijspelen voor andere projecten? Kunnen die dan onder de criteria van brede welvaart uit komen en wordt er dan dus minder getoetst? Wat is hier de leidende afspraak van het kabinet?

Voorzitter. Daarmee ben ik eigenlijk weer terug bij het begin van mijn betoog. Meer focus zou ook dit Nationaal Groeifonds echt een grote dienst bewijzen. Ik hoop dat de minister van Economische Zaken en Klimaat hier vanmiddag volle scherpte kan aanbrengen bij dit belangrijke wetsvoorstel.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Vendrik. U sprak mede namens de heer Crone van de Partij van de Arbeid. Dan geef ik nu het woord aan de heer Van Strien, die zal spreken namens de PVV.