Verslag van de vergadering van 21 juni 2022 (2021/2022 nr. 34)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 20.13 uur
De heer Ganzevoort i (GroenLinks):
Voorzitter, dank. Het was plezier in te vallen in dit debat, nadat collega Karimi er vandaag niet bij kon zijn. Het is een debat waarin veel belangrijke vragen over de rechtsstaat aan de orde waren. Veel dank ook aan de bewindspersonen voor de beantwoording van de vele vragen. Dank voor de, als ik het zo mag zeggen, intentie om praktisch het verschil te maken en ook dank voor het delen van een visie op hoe de rechtsstaat zich zou moeten ontwikkelen.
Natuurlijk spreekt de regering met één mond, maar die ene mond heeft soms net verschillende accenten. Ik denk dat dat goed is. Het helpt ook, als ik het zo mag zeggen. Het is een interpretatie waar de bewindslieden niet per se op hoeven te reageren. Het is mijn weging van het verhaal. Ik hoorde bij de minister van JenV toch niets meer de lijn van repressief beleid, van dat de rechtsstaat het nodig heeft dat alle bedreigingen de kop worden ingedrukt. Bij de minister voor Rechtsbescherming hoorde ik iets meer de lijn van de noodzaak van het ook ondersteunen en garanderen. Dat zijn twee lijnen, misschien ook wel een wortel en een stok, die complementair zijn aan elkaar, maar wel om een goede verbinding vragen. De combinatie van die twee — dat zie je eigenlijk heel concreet worden als het gaat over de persvrijheid — is wel een essentiële.
We hebben een aantal dingen heel goed gehoord die wat ons betreft waardevol zijn. Allereerst de uitnodiging van de minister voor Rechtsbescherming voor de bredere dialoog. We nemen die heel graag aan. Fijn dat dat gaat gebeuren, want ik denk inderdaad dat dat verdere gesprek nodig is en dat dat een open gesprek zal moeten zijn. We hebben heel goed gehoord dat ook de minister vindt dat het expliciet moet worden onderbouwd wanneer negatieve adviezen niet worden opgevolgd door de regering en dat dat meer moet zijn dan "de regering ziet dat anders". Dat is belangrijk en we zijn heel benieuwd hoe dat gaat worden geconcretiseerd bij de uitbreiding van het taakstrafverbod. Dat lijkt me een mooie eerste casus waarbij we kunnen zien of de regering inderdaad goed onderbouwt waarom zij het advies niet volgt.
Een heel belangrijke toezegging is wat ons betreft ook dat we een reactie krijgen van de regering op elk van de buikpijndossiers. Ik ben blij met de toezegging over de vraag naar de hardheidsclausule dan wel alternatieven in de Aanwijzingen voor de regelgeving en ook de voorstellen voor constitutionele toetsing in de hoofdlijnenbrief voor de zomer.
Iets minder tevreden ben ik eerlijk gezegd met de reactie op de vraag naar de ratificatie van het derde optioneel protocol bij het Kinderrechtenverdrag en het Facultatief Protocol bij het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. Dat is een beetje een terugkerende vraag en ook een terugkerend antwoord. Laat ik namens mijn fractie zeggen dat ik heel erg hoop dat de minister voor Rechtsbescherming met name dit met kracht wil ondersteunen, ook in de ministerraad. Want het is een bijzonder belangrijke stap, juist als het gaat om de toegang tot het recht, dat ook deze mogelijkheden van het facultatief protocol en het optioneel protocol vorm krijgen. Het continue verschuiven, vertragen en nog meer vragen stellen van de kant van de regering helpt niet heel erg bij de stappen die nodig zijn.
Er zijn eigenlijk een paar vragen overgebleven. Degene die het meest fundamenteel is en die toevallig, zal ik maar even zeggen, aan bod komt in het rapport van de commissie die gekeken heeft naar de effectiviteit van anti-discriminatiewetgeving, waarover we nog zullen spreken in deze Kamer, is de vraag in welke mate de overheid eigenlijk vertrouwen heeft in haar eigen burgers. De minister voor Rechtsbescherming noemde dat expliciet als een wezenlijk punt: hoe kijkt de overheid naar haar burgers? De Raad voor Volksgezondheid en Samenleving schreef eind vorig jaar dat de overheid te veel verwacht van de zelfredzaamheid van burgers en te weinig verwacht van de deugdzaamheid van burgers. Op dat punt zal het echt anders moeten als we ontsporingen willen voorkomen.
Daaraan gekoppeld misschien een andere vraag, namelijk of wij eigenlijk de uitvoeringsorganisaties wel in staat stellen om hun werk goed te doen. Want we vragen inderdaad heel veel van ze — dat geldt ook bijvoorbeeld voor de politie, zeg ik in de richting van de minister van Justitie en Veiligheid — maar faciliteren we ze ook voldoende? Geven we ze voldoende mogelijkheden? Zijn er bijvoorbeeld voldoende leidinggevende kwaliteiten? Is er voldoende morele aansturing die daarbij ook nodig is? Is de training van medewerkers voldoende, enzovoorts? Maken we het de medewerkers mogelijk om dat moeilijke werk te doen dat we van hen vragen?
Er staan nog twee vragen echt open. Ze zijn wel gesteld, maar niet echt beantwoord. De eerste vraag is waar de rechtsstatelijkheid zelf in het geding kan komen bij de aanpak van ondermijning. Dat wil zeggen: wanneer wordt onze aanpak van ondermijning zelf een probleem voor die rechtsstatelijkheid? Ik noem het voorbeeld waarbij we, in onze poging om zo krachtdadig mogelijk te zijn, de rol van de rechter weer verkleinen. Tasten we dan niet zelf ook de rechtsstatelijkheid aan? Ik hoor daarop graag nog een reflectie.
De tweede vraag die nog openstaat, ging over de rol van het lokale bestuur in de aanpak van ondermijning, dus naast wat de landelijke overheid en de organisaties doen.
Op die twee vragen zou ik graag nog een antwoord krijgen. Verder zien wij uit naar de uitvoering van de toezeggingen.
Dank, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Ganzevoort. Het woord is aan de heer Recourt van de Partij van de Arbeid.