Verslag van de vergadering van 28 juni 2022 (2021/2022 nr. 35)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 9.53 uur
Mevrouw Baay-Timmerman i (50PLUS):
Voorzitter. Ik zal me keurig houden aan het verzoek om per grondwetsartikel inbreng te leveren en begin daarom met wetsvoorstel 35785 over het opnemen van een bepaling over het recht op een eerlijk proces.
Voorzitter. Het recht op een eerlijk proces staat al in artikel 6 EVRM en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en heeft daarmee doorwerking in het Nederlands recht. Bovendien bevinden zich in onze nationale wetgeving en jurisprudentie reeds alle elementen van het recht op een eerlijk proces. Ik geef twee willekeurige voorbeelden.
Artikel 1 Wetboek van Strafvordering ziet toe op een eerlijk proces. Daarnaast zullen bij invoering van het nieuwe Wetboek van Strafvordering drie nieuw te codificeren rechtsbeginselen worden opgenomen: het recht op een eerlijk proces binnen een redelijke termijn, de onschuldpresumptie en het slachtofferbelang. De Raad van State stelde in zijn uitspraak in 2014: het recht op een eerlijk proces, waaronder begrepen het recht op gelijke proceskansen, geldt immers evenzeer binnen de nationale orde en evenzeer los van verdragsbepalingen. Hetgeen nog eens bevestigd werd bij zijn uitspraak in 2022, nummer 557: als sprake is van een zodanige schending van de beginselen van een goede procesorde dan wel fundamentele rechtsbeginselen, moet geoordeeld worden dat er geen eerlijk proces is geweest. 50PLUS vraagt daarom aan de minister wat de meerwaarde is van deze toegevoegde grondwetsbepaling. Graag een reactie. Ik herhaal nogmaals het wijze advies van de collegevoorzitter Van der Burg, waarbij de vicepresident van de Raad van State, De Graaf, zich aansloot, tijdens een deskundigenbijeenkomst hier in de Eerste Kamer over zorgvuldige wetgeving: "Wees zuinig met wetgeving. In plaats van nieuwe wetgeving, kijk eerst wat er al is en introduceer uitsluitend in uitzonderingsgevallen nieuwe wetgeving." Kan de minister in dat kader voor mijn fractie uiteenzetten welk probleem wordt opgelost door invoering van het grondwetsartikel het recht op een eerlijk proces, welk recht immers al bestaat?
Voorzitter. Het nieuwe grondwetsartikel is veel beknopter dan artikel 47 van het handvest. Is het niet nadelig dat dit nieuwe artikel veel minder duidelijk is over wat het recht op een eerlijk proces inhoudt? De minister betoogde op 30 maart jongstleden "dat het voorgestelde grondwetsartikel een aanvulling vormt op de verdragsbepalingen en een ruimere reikwijdte kent." Wat bedoelt de minister precies met het aanvullen op verdragsbepalingen? Waar vindt zij dat artikel 6 EVRM en artikel 47 van het handvest niet volledig in zijn? Graag een verduidelijking.
Voorzitter. En dan nog over de ruimere reikwijdte. Dit als een klassiek grondrecht geformuleerde recht op een eerlijk proces geeft de burger een individueel recht op de uitoefening van dat recht. Kort door de bocht: de overheid en de wetgever mogen de burger niet van de rechter afhouden. Welke consequenties heeft dit voorgestelde artikel straks? Kan bijvoorbeeld na invoering door de burger gesteld worden dat hij zijn recht op een eerlijk proces niet kan uitoefenen, omdat de overheid te hoge griffierechten eist alvorens je een procedure kan beginnen? Bedoelt de minister dát met de ruimere reikwijdte van dit grondwetsartikel ten opzichte van de reeds bestaande verdragsbepalingen? Graag een helder antwoord van de minister.
Voorzitter. 35785, het opnemen van de bepaling over een gekozen kiescollege voor niet-ingezetenen voor de verkiezing van de Eerste Kamerleden. Momenteel is er voor Nederlanders woonachtig in het buitenland, de zogeheten niet-ingezetenen, geen mogelijkheid om een stem uit te brengen voor de Eerste Kamer der Staten-Generaal. Het voorliggende wetsvoorstel maakt dit straks wél mogelijk, zodat gelijktrekking plaatsvindt met de verkiezingen van de leden van de Tweede Kamer en het Europees Parlement. Zij kunnen straks hun stemrecht uitoefenen via een kiescollege dat vervolgens actief kan stemmen voor de verkiezing van Eerste Kamerleden, tezamen met de Provinciale Staten en de kiescolleges in Caribisch Nederland.
Dit voorstel is in eerste lezing al uitgebreid behandeld, waarbij 50PLUS heeft aangegeven voor dit wetsvoorstel te zijn. Het bepalen van de stemwaarde gebeurt op basis van het aantal geregistreerde stemgerechtigden, vermenigvuldigd met een correctiefactor. Dus het laten registreren is een absolute voorwaarde om een stem uit te kunnen brengen via het kiescollege. Mijn fractie vraagt aan de minister hoe zij zorgdraagt dat de informatievoorziening zodanig is dat de in het buitenland woonachtige Nederlander ervan doordrongen wordt dat de voorwaarde om te stemmen een tijdige registratie voor de kiescollegeverkiezing vergt. Begrijpen deze Nederlanders dat zij enkel via het kiescollege hun stem kunnen uitbrengen? Want het is een nogal omslachtige weg en het zal niet meteen helder zijn voor iedereen. Graag een duidelijk antwoord van de minister hoe de informatie hiervoor wordt gegeven en hoe de eerstvolgende Eerste Kamerverkiezing wordt voorbereid als dit voorstel wordt aangenomen.
Voorzitter. 35786, het opnemen van een algemene bepaling die luidt: "De Grondwet waarborgt de grondrechten en de rechtsstaat." Wat houdt deze zo ruim geformuleerde toevoeging nu exact in? Hoe verhoudt deze toevoeging zich tot bijvoorbeeld artikel 22, lid 2 Grondwet: "Bevordering van voldoende woongelegenheid is voorwerp van zorg der overheid"? Dit sociale grondrecht houdt in dat iedereen recht heeft op huisvesting, maar ik vertel hier niets nieuws dat dit recht slechts op papier bestaat. Jong en oud smachten naar passende woonruimte, maar die is er niet en komt er ook niet in de nabije toekomst. In december 2019 is een motie van 50PLUS aangenomen, waarin de regering werd opgeroepen om de lokale partijen te ondersteunen bij het opstellen van de zogenaamde woonzorgvisies, zodat doorstroming op de huizenmarkt kon plaatsvinden. Maar de uitvoering van deze visies leidde niet tot meer beschikbaarheid van woonruimte. De overheid schiet in haar zorgplicht voor voldoende woongelegenheid schromelijk tekort.
Voorzitter. Ik lees in de nota naar aanleiding van het verslag dat de normatieve en interpretatieve — whatever that means — functie van deze voorgestelde algemene grondwettelijke bepaling zich niet alleen richt op de grondwetgever, maar ook indirect op de andere ambten en organen die zich tevens aan de Grondwet dienen te houden. Kan de minister aangeven of met de voorgestelde grondwettoevoeging de burger hiermee een afdwingbare grondrecht heeft op woonruimte? Zo niet, wat houdt die waarborg van grondrechten dan feitelijk in? Graag een reflectie van de minister op dit punt, want grondrechten die juridisch niet afdwingbaar zijn, zetten de burger op het verkeerde been. Dat dit voorgestelde artikel slechts een normatieve versterking van de Grondwet zal zijn, ontgaat 99,9% van de Nederlandse bevolking. In plaats van duidelijkheid schept het onduidelijkheid voor hen.
Voorzitter. Tot slot over dit voorstel. Wat zou het oordeel van de minister zijn over de motie-Van der Graaf aangaande het opnemen van verschillende belangrijke mensenrechten in deze bepaling, als deze motie niet was aangehouden? Graag een reactie.
Voorzitter. Dan 35787, het vervallen van de additionele grondwetsartikelen omdat die zijn uitgewerkt. Dit wetsvoorstel is in de eerste lezing op 16 juni 2020 in de Eerste Kamer als hamerstuk afgedaan en 50PLUS heeft hierover geen vragen.
Voorzitter. Dan 35789, de herijking grondwetsherzieningsprocedure, artikel 137 Grondwet. Iedere grondwetswijziging vindt plaats in een eerste en tweede lezing, juist omdat veranderingen van welke aard dan ook in de Grondwet met de grootst mogelijke zorgvuldigheid moeten worden omkleed. Dit voorstel ziet erop toe dat die herzieningsprocedure spoediger wordt doorlopen, zodat een grondwetsherziening sneller kan worden afgerond. Strategische sabotage zoals nu nog mogelijk is omdat de regering en/of de Tweede Kamer de behandeling van een tweede lezing uitstellen en vertragen, enkel vanwege de mogelijkheid om te wachten op een opvolgende Tweede Kamer waarvan de samenstelling gunstiger zou zijn, vindt mijn fractie volstrekt verwerpelijk. Het moet gaan om de inhoudelijke discussie over een grondwetsvoorstel. Dit voorstel behelst dat de nieuwe Tweede Kamer en de regering voortvarend met de tweede lezing aan de slag moeten gaan. Zo niet, dan zal het grondwetsvoorstel van rechtswege vervallen. Dat is de stok achter de deur.
Veel is al gezegd over de inhoud van het begrip "voortvarend". In de nota naar aanleiding van het verslag schrijft de regering dat zij ervan overtuigd is dat indien een voorstel in tweede lezing direct op de dag van eerste samenkomst in behandeling wordt genomen en zowel de regering als de Tweede Kamer die behandeling voortvarend ter hand neemt, een tijdige en gedegen wetsbehandeling in alle gevallen mogelijk is, ook bij een tussentijdse ontbinding van de Tweede Kamer. Dat laatste betwijfelt mijn fractie. Weliswaar heeft de minister in de Tweede Kamer een berekening gemaakt gerelateerd aan 2002, toen het kabinet reeds na 87 dagen viel, waarbij zij betoogde dat in zo'n geval een grondwetsvoorstel in tweede lezing nog met de benodigde zorgvuldigheid behandeld kan worden, maar dat ziet mijn fractie anders. In het geval dat de tweede lezing door de nieuwe Tweede Kamer qua termijn onhaalbaar is geworden door de val van een kabinet, vervalt het grondwetsvoorstel van rechtswege, ondanks dat voortvarendheid werd betracht door zowel de regering als de Tweede Kamer. Zou in zo'n geval niet een soort van hardheidsclausule kunnen gelden dat de tweede lezing puur door overmacht geen doorgang kan vinden? Het zou toch heel onbevredigend zijn dat daarmee de gehele grondwetsherzieningsprocedure opnieuw zou moeten worden doorlopen? Hoe kijkt de minister hiertegen aan? Graag een reactie van haar kant.
Voorzitter. Dan voorstel 35790, over de onschendbaarheid van het brief-, telefoon- en telegraafgeheim. Het lijdt voor mijn fractie geen twijfel dat dit artikel aan modernisering toe is. Het is zinvol en noodzakelijk dat ook gekeken wordt naar toekomstige vormen van telecommunicatie die grondwettelijke bescherming nodig hebben. Dat eenieder recht heeft op eerbiediging van zijn brief- en telecommunicatiegeheim wordt steeds actueler, alleen al door alle technische vernieuwingen die de inbreuk op dit recht kunnen doen toenemen.
Voorzitter. De minister stelt in de nota naar aanleiding van het verslag van de Tweede Kamer dat dit artikel enkel een verticale werking heeft, tussen overheid en burger, en geen werking heeft voor burgers onderling, de zogenaamde horizontale werking. Want, zo stelt zij: "De bescherming in horizontale verhoudingen is al geregeld in diverse wetgeving en ook in artikel 8 EVRM." Kan de minister aan 50PLUS twee zaken duidelijk maken? Wat is erop tegen om aan dit voorgestelde artikel ook horizontale werking te verlenen? Welke argumenten heeft de minister om deze werking te ontzeggen? Waarom wordt bij deze grondwetswijziging expliciet verwezen naar Nederlandse en internationale wetgeving, die blijkbaar volstaan voor bescherming van burgers onderling, terwijl een apart artikel moet worden opgenomen bij de grondwetswijziging over het recht op een eerlijk proces, dat ook is vastgelegd in verdragen en Nederlandse wetgeving? Daarbij verwijs ik naar het door mij onder 35784 aangevoerde. Mijn fractie begrijpt niet dat bij de vandaag te behandelen grondwetswijzigingen de ene keer internationale verdragen blijkbaar volstaan om de rechten van de burger te borgen en de andere keer niet. Graag een toelichting.
Voorzitter, tot slot aangaande dit voorstel. Wanneer, zo vraag ik de minister, wordt de e-Privacyverordening vastgesteld als vervanger van de e-Privacyrichtlijn? Dat zou ergens in 2022 plaatsvinden. Klopt het dat de inwerkingtreding daarvan pas na twee jaar plaatsvindt? Wat betekent dat in concreto voor de overgangsperiode?
Voorzitter, dit was mijn inbreng in eerste termijn. We zien uit naar de antwoorden van de minister. Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u zeer. De Kamer vervolgt met de bijdrage van de heer Doornhof. Hij spreekt namens de fractie van het CDA.