Verslag van de vergadering van 27 september 2022 (2022/2023 nr. 1)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 16.26 uur
De heer Ester i (ChristenUnie):
Dank, voorzitter. De ChristenUniefractie heeft met grote belangstelling en instemming kennisgenomen van het rapport van de werkgroep zelfevaluatie naar aanleiding van de toeslagenaffaire. Een affaire die gerekend moet worden tot de grootste naoorlogse misstanden van overheidsbeleid. Een overheid die zich van haar slechtste kant liet zien, hetgeen resulteerde in duizenden slachtoffers, waaronder veel kinderen. Tot op de dag van vandaag is het aantal gedupeerden dat niet financieel gecompenseerd is pijnlijk groot. Het morele adagium van een nabije, zorgzame en begripvolle overheid werd bruusk geschonden. Het veroorzaakte leed onder getroffen burgers is onthutsend. Er was geen sprake van een empathische overheid, een overheid die rechtvaardigheid zoekt en recht doet. Integendeel, de overheid en de Belastingdienst bleken ongenaakbaar. De menselijke maat was zoek.
Maar ook het parlement is in het geding. Ook wij bleven in gebreke. Immers, uiteindelijk zijn de toeslagenarrangementen die zo veel leed berokkenden onder goedwillende burgers, door het parlement en dus ook door de Eerste Kamer als medewetgever goedgekeurd en geaccordeerd. Wij zijn als volksvertegenwoordigers medeverantwoordelijk voor de complexiteit van het toeslagensysteem en moeten dat gewoon eerlijk toegeven. Onze eigen rol mag daarom niet buiten beschouwing blijven. Ook onze fractie was — ik zeg het in alle eerlijkheid en ik deel dat met u — in retrospect niet alert en scherp genoeg.
Voorzitter. Wij zijn dan ook blij dat wij nu over een rapport beschikken dat de rol van de senaat kritisch onderzoekt en wijze lessen trekt. Dat rapport is een belangrijke bijdrage aan het zelfreinigend vermogen van dit huis. Mijn fractie heeft een aantal vragen en die willen wij graag aan de commissie voorleggen. De eerste vraag is waarom de feitelijke research van de commissie de periode tot 2019 betrof. Juist in de periode daarna is de toeslagenaffaire op de spits gedreven en kwamen nieuwe, schrijnende feiten aan het licht. Waarom, zo vraagt mijn fractie, zijn de jaren 2020 en 2021 niet ook meegenomen? Missen we daardoor niet elementaire jaren in het totaaloverzicht?
De ChristenUniefractie deelt de vaststelling van de commissie dat de overheid stelselmatig het doenvermogen van de burger heeft overschat. Dat geldt ook voor de veronderstelde rationaliteit van de burger. Het idee van een modelburger, die weloverwogen zijn of haar weg zoekt en vindt in een woud van bureaucratische regelingen en een beredeneerde optimale keuze maakt in de opties die zich aandienen, is een achterhaald beleidssimplisme. De homo economicus is minder rationeel dan veel ministerieel beleid veronderstelt, en de toeslagenaffaire is daarvan een wrang voorbeeld. De Haagse torens tonen een ander zicht op de werkelijkheid dan de belevingswereld van de Nederlandse burger. Ook de WRR wijst in het rapport Van toets naar tools op het stuitende gebrek aan inlevingsvermogen van beleidsmakers. Juist in situaties van chronische stress, bijvoorbeeld als gevolg van armoede, van schulden, teveel ontvangen toeslagen en andere stressful life events, bereikt de mentale belasting van burgers een piekniveau. Complexe regelgeving is een aanslag op hun doenvermogen, zeker onder toch al kwetsbare groepen.
Voorzitter. Kleine fouten hebben grote, vaak navrante gevolgen, zo leert de toeslagenaffaire. Ook de Belastingdienst bleek onvoldoende waakzaam. De WRR pleit terecht voor het in beeld brengen van de doenlijkheid van beoogd beleid en biedt daarvoor een aantal handvatten. Mijn fractie roept graag op tot het ontwerp van een handzame, praktische en ook gevalideerde toets op het doenvermogen van de burger om de uitvoerbaarheid van voorgenomen beleid a priori te kunnen vaststellen. De wetenschap, met name de sociale wetenschap, kan hier goede diensten bewijzen. Ook de betrokken doelgroep van burgers moet in dezen gehoord worden. De huidige toetsen van de Belastingdienst zijn gewoon te soft en te vrijblijvend.
Voorzitter. De door mijn fractie bepleite robuuste toets zou een structurele en doorslaggevende rol moeten spelen in de vormgeving van overheidsbeleid en het debat hierover in ons parlement. De regering heeft eerder aangegeven hierin stappen te willen zetten. De mede door de ChristenUniefractie ondertekende motie-Sent over een separate toets op de doenlijkheid van fiscale voornemens wilde dit proces versnellen. We moeten af van het voordeel van de twijfel, dat nu toch vaak dominant is in onze Kamer bij de beoordeling van wetsontwerpen. Kan de commissie eens reflecteren op dit voorstel?
Mij dunkt dat een dergelijke toets zich overigens ook goed verhoudt tot de zienswijze en conclusies van dit rapport. Ziet de commissie hier een taak weggelegd voor de Eerste Kamer, of ligt het primaat bij de Tweede Kamer? Heeft de Griffie een rol om nauwkeuriger toe te zien op evaluaties van beleid en toezeggingen die door de regering worden gedaan? Is ons halfjaarlijkse systeem van toezeggingenrappels nog toereikend? Hoe kunnen we eigenlijk het collectieve geheugen van de Kamer beter documenteren en vooral activeren op het juist politieke moment? Hoe kunnen we onze eigen effectiviteit consequenter en kritischer positioneren?
De overheid, zo stelt de commissie met reden vast, was disproportioneel gericht op frauderisico's van het toeslagenstelsel, met name wat het voorschotkarakter betreft. Boetes werden verhoogd, sancties werden aangescherpt en controles werden strenger. Deze maatregelen waren geënt op het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van toeslagenregelingen. De toenmalige economische crisis leidde tot een stringent bezuinigingsbeleid en fraudebestrijding was daarvan een dragende hoeksteen. Houdbaarheid van overheidsfinanciën en tegengaan van bureaucratie waren daarbij leidraad. Bestrijding van fraude rond toeslagen is natuurlijk alleszins begrijpelijk, maar was met de kennis van nu doorgeslagen en niet altijd in verhouding. De ChristenUnie zou de commissie willen vragen hoe zij deze spanningsverhouding ziet tussen fraudebestrijding, beleidsefficiency en rechtsbescherming. Hoe weegt zij die spanningsverhouding? Wat had beter gekund? Wat had beter gemoeten? En hoe kan de Eerste Kamer hier de juiste balans aanbrengen?
Deze wezenlijke issues hebben ook te maken met de cruciale vraag of de maatschappelijke antenne van de Eerste Kamer wel scherp genoeg was afgesteld. Twijfels hierover zijn wellicht gerechtvaardigd. Welk perspectief heeft de commissie voor ogen om hier verbetering in aan te brengen? Welke rol is hier weggelegd voor de fracties zelf? Wij hebben het nu over de Eerste Kamer, maar wij hebben het eigenlijk in het kader van de zelfreflectie heel weinig over onszelf, over onze eigen fracties. Wat hebben wij nou goed gedaan en wat hebben wij nu slecht gedaan? Ik denk dat dat in het vervolg van dit debat wat meer aandacht moet krijgen, zo wil ik in overweging geven.
Is de commissie van mening dat de politieke waan van de dag, die ook dit huis niet onberoerd laat, hier mede debet aan is? Vertroebelt dit niet het zicht op de langetermijngevolgen van overheidsbeleid? De insteek die mijn fractie bepleit, betekent eveneens dat de Belastingdienst, ooit de parel onder de Nederlandse overheidsdiensten, zich steviger richting overheid en parlement moet opstellen om ondoenlijke fiscale regelgeving tegen te houden en te heroverwegen. Biedt de Belastingdienst eigenlijk wel voldoende tegenwicht? Ik moet u zeggen, als ik de toetsen van de Belastingdienst lees, dan vind ik die niet scherp genoeg. Eigenlijk gaan ze altijd akkoord met voorgenomen wetgeving en dat is geen goede zaak. Ik vraag de commissie: moet de Belastingdienst niet veel nadrukkelijker op zijn strepen gaan staan? Ook dit moet onderdeel zijn van een cultuuromslag bij de dienst. Welke mogelijkheden ziet de commissie om handen en voeten te geven aan deze omslag?
Regering en Belastingdienst hebben de afgelopen jaren stelselmatig gewezen op hardnekkige ICT-problemen in de uitvoering van dat complexe systeem van kinderopvangtoeslagen. Het parlement, ook wij, is inmiddels bedolven onder evaluatie- en voortgangsrapportages; nummer elf, nummer twaalf, nummer dertien, nummer veertien en gaat u zo maar door. Het einde is nog steeds niet in zicht. Heeft de commissie enig idee hoe we dit proces zouden kunnen kantelen? Hoe lang kunnen we nu eigenlijk burgers en slachtoffers voorhouden dat deze netelige kwestie nog jaren zal aanscherpen? Dat voedt wantrouwen en scepsis. Dat zijn twee dodelijke maatschappelijke sentimenten die het aanzien van de overheid en de Belastingdienst ernstig schaden.
Voorzitter. De commissie wijst terecht op het binaire karakter van het oordeel van de Eerste Kamer over wetsvoorstellen. Ook collega's spraken daar al over. Er zijn maar twee smaken; we zijn voor of we zijn tegen. Een van de commissiesuggesties gaat over het voorlopig verwerpen van een wetsvoorstel op basis van technische onvolkomenheden. Kan de commissie dit voorstel toch eens wat nader toelichten? Wat zijn nou eigenlijk de voor- en nadelen? Is de suggestie van de commissie juridisch uitvoerbaar? Hoe beïnvloedt dit de onderscheiden taken en rolopvattingen van Tweede en Eerste Kamer? Hoe weegt de commissie het oordeel van de Raad van State op dit punt?
Het commissierapport zoomt eveneens in op de spanningsverhouding tussen de deeltijdsaanstelling van Eerste Kamerleden en hun kerntaak als beoordelaar van wetsvoorstellen. De geringe tijd die wij hebben voor het zorgvuldig wegen van wetgeving en de maatschappelijke uitwerking ervan voelen wij, zoals we hier vanmiddag aanwezig zijn, allemaal als een groot probleem. We voelen dat allemaal aan den lijve. Dat geldt met name voor kleinere fracties; ik maakte het punt daarstraks al even. Dan gaat het niet alleen om het geven van een plenaire bijdrage — dat kun je wel in een dag doen — maar om de hele aanloop, om je een wetsvoorstel eigen te maken, om inbreng te leveren op dat punt en om alle amendementen die zijn ingediend te volgen en te wegen. Dat is bepaald geen klein bier. Fiscale wetsvoorstellen zijn daarvan sprekende voorbeelden. Ondanks pogingen om de voorstellen over het jaar te spreiden, moet het jaarlijkse belastingplan rond de kerst met stoom en kokend water worden afgehandeld. Dat komt de degelijkheid van toetsing van wetgeving bepaald niet ten goede. Het zelfreflectierapport herkent het dilemma, maar komt niet tot een eenduidige oplossing. Mijn fractie heeft daar overigens alle begrip voor, maar vraagt de commissie niettemin om eens een aantal opties met de Kamer te delen.
Voorzitter, ik sluit af. Er moet nu snel een einde worden gemaakt aan de dystopische situatie van de gedupeerden van de toeslagenaffaire. Deze kwestie ziekt maar door. Het vertrouwen van de burger in de overheid en in het parlement krijgt daardoor een geduchte knak. Gelukkig zien we ook dat het kabinet nu stevig inzet op het tegemoetkomen van de slachtoffers; aan het vrijgemaakte compensatiebudget zal het echt niet liggen. Alleen duurt de afwikkeling lang, erg lang, te lang.
De fractie is de commissie, haar voorzitter, de ondersteuners en de Griffie veel dank verschuldigd voor het echt gedegen rapport zoals dat nu voorligt. Nogmaals onze complimenten. Nu zijn wij aan zet om uitvoering te geven aan de lessen die de commissie ons voorhoudt. Onze fractie heeft daarover een aantal vragen gesteld en we zien uit naar de antwoorden.
Dank u, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Ester.
De heer Koole i (PvdA):
De heer Ester zegt aan het eind: de fractie heeft een aantal vragen gesteld. Het zijn een heleboel vragen, een heleboel relevante vragen ook. Ik hoop ook dat een aantal van die vragen retorisch zijn bedoeld, want ik was het vaak met de strekking eens. Maar mag ik de heer Ester vragen om eens een concreet voorstel vanuit de ChristenUnie te doen? Hij had het bijvoorbeeld over de toets op de doenbaarheid. Hoe denkt de ChristenUnie dat je dat in de praktijk in de Eerste Kamer vormgeeft? Op welk moment pas je dat toe? Is dat alleen bij het wetgevingsproces, bij het maken van de wet, of gaan we daar later, nadat de wet eenmaal tot stand is gekomen, bij de uitvoering van de wet in de praktijk ook nog handen en voeten aan geven? Kan de heer Ester bijvoorbeeld op dat punt wat meer concreet zijn? Wat kan de Eerste Kamer concreet doen?
De heer Ester (ChristenUnie):
Ik heb net als u een groot aantal vragen gesteld, dus ik ben ook zeer benieuwd naar de antwoorden. Maar dit was nou juist een heel concreet punt dat ik inbracht. We hebben behoefte aan een hele robuuste toets om de doenlijkheid a priori te kunnen vaststellen. De wetenschap kan daarbij een grote rol spelen. Er is heel veel kennis aanwezig om zo'n toets te maken, te valideren et cetera. Je moet die toets natuurlijk met name aan het begin van complexe wetgeving hebben. Kunnen burgers het überhaupt wel aan? Ik had het over de motie die ik ooit samen met uw collega Sent heb mogen indienen, over de doenlijkheid van beleid. Dat is absoluut cruciaal. Als de toeslagenaffaire ons iets geleerd heeft, is het dat we zo'n toets heel hard nodig hebben. Voor de vraag hoe die er precies moet uitzien, is het misschien een beetje te vroeg in het debat, maar ik zou vooral de kennispartners daarin willen involveren. We moeten toetsen als het gaat om hele ingewikkelde wetgeving, want we zien dat het daar steeds op misgaat.
De heer Koole (PvdA):
Ik begrijp dat de heer Ester bedoelt dat die toets aan het begin van het wetgevingsproces in opdracht van de regering zelf wordt uitgevoerd en bij de wetgevingsstukken wordt gevoegd, zodat wij daar kennis van kunnen nemen. Maar als op dat moment toch het gevoel bij deze Kamer bestaat dat het onvoldoende is en niet robuust genoeg is uitgevoerd, wat kan de Eerste Kamer dan zelf op dat moment nog doen?
De heer Ester (ChristenUnie):
Dat is natuurlijk cruciaal. Als de weging is zoals u die aangeeft, dan zijn we natuurlijk met z'n allen mans genoeg om in het debat heel hard aan de bel te trekken en te vragen dat het beleid wordt bijgesteld, juist vanwege de uitkomsten van de toets die we met elkaar hebben afgesproken. Dat lijkt me niet zo heel ingewikkeld. Dat raakt de kernactiviteiten van ons als senatoren om dat op het juiste moment in te brengen en toezeggingen te ontlokken — heel veel meer kunnen we niet doen — om het beleid bij te stellen.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Koole.
De heer Koole (PvdA):
Ik werkte toe naar een analogie met de voorlichting bij de Raad van State. Daar is net over gesproken. Bij de uitvoerbaarheid zou je kunnen zeggen: het is kennelijk niet goed gebeurd, dus we kunnen daar flink vragen over stellen. Is er op dat moment een mogelijkheid dat u zegt dat de Eerste Kamer zelf expliciet aan de regering vraagt om opnieuw een uitvoerbaarheidstoets te doen die wel robuust is?
De heer Ester (ChristenUnie):
Daar zou ik helemaal niet op tegen zijn. De aard van de kritiek moet er dan ook naar zijn. Dat ben ik absoluut met u eens. We zijn ook een beetje een tandeloze tijger. We hebben een mooi instrument, maar we maken daar niet goed gebruik van. Dat moet zeker op dat moment aan de orde komen. Dank u voor die vraag.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Ester. Dan is het woord aan de heer Van Rooijen. Hij spreekt namens de fractie van 50PLUS.