Verslag van de vergadering van 11 oktober 2022 (2022/2023 nr. 3)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 18.49 uur
De heer Koole i (PvdA):
Dank u wel, voorzitter. We behandelen dit wetsvoorstel snel in verband met de komende Eerste Kamerverkiezingen, maar toch, meen ik, gebeurt het zorgvuldig. De heer Van der Linden heeft er zojuist een opmerking over gemaakt en noemde ook de Venice Commission. In vervolg daarop heb ik een vraag aan de minister. Dit is een uitvoeringswet en we hebben al uitvoerig gesproken over de grondwetswijziging over dit onderwerp. Volgens de Venice Commission mag het niet binnen een jaar voor de verkiezingen. Maar we zijn al meer dan drie jaar daaraan voorafgaande bezig, dus niemand wordt overvallen door dit wetsvoorstel. Komt dat niet voor een deel tegemoet aan het commentaar en de kritiek van de heer Van der Linden? Maar goed, zorgvuldigheid moet natuurlijk, zeker in deze Kamer, want het gaat om verkiezingen voor de Eerste Kamer.
De heer Schalk i (SGP):
Er wordt een argument ingebracht dat bij mij wel tot wat vragen leidt. Met sommige wetten zijn we wel tien, vijftien jaar bezig. Dan kun je toch niet zeggen: we weten allang dat die wet eraan komt? Op het moment dat een wet werkelijkheid wordt, gaat die pas gelden. Dat is één. Dat is een constatering, maar die koppel ik aan een vraag. De minister heeft bij de grondwetsbehandeling heel nadrukkelijk aangegeven dat ze niet zag dat we deze wet nog in uitvoering kunnen brengen voor de komende verkiezingen. Dat is nu plotseling veranderd. Dat maakt het toch heel ingewikkeld om een goede uitvoering te krijgen?
De heer Koole (PvdA):
Mijn opmerking plaatste ik naar aanleiding van de opmerking van de heer Van der Linden, die de Venice Commission noemde. Ik heb een vraag gesteld aan de minister of je in de beantwoording van de vraag van Van der Linden niet ook moet meewegen dat we het hier hebben over een uitvoeringswet van een grondwetswijziging waarover we al jaren hebben gesproken. Ook bij die grondwetswijziging spraken we al behoorlijk over de uitvoering, maar uiteindelijk is dat terechtgekomen in deze wet. De minister heeft aangegeven dat dat zorgvuldig kan en dat het ook nuttig is om dat zo spoedig mogelijk te doen, mits die zorgvuldigheid gegarandeerd is. Ik zie geen bezwaar om dat op deze manier te doen, dus ik begrijp de opmerking van de heer Schalk niet helemaal.
De heer Schalk (SGP):
Er is klip-en-klaar door de minister aangegeven tijdens de behandeling dat er minstens zes maanden nodig waren. Ik zal er zo meteen in mijn eigen termijn op terugkomen, maar dat is eigenlijk de achtergrond van mijn vraag. De minister geeft aan: ik heb zes maanden nodig. Dat is nu nog maar vijf maanden. Dan ben je toch bezig om het ingewikkeld te maken voor de partijen om dit op een goede manier in te richten?
De heer Koole (PvdA):
Dat zou de minister moeten beantwoorden. De minister kan voortschrijdend inzicht hebben, maar het is aan de minister om dit te beantwoorden. Daar ga ik niet over.
Het is belangrijk om het zorgvuldig te doen. Ik verwacht niet gelijk dat de uitslag van de verkiezingen van de Eerste Kamer door dit wetsvoorstel grondig zal veranderen. Toch is dit een principieel wetsvoorstel. Nederlanders die geen ingezetenen zijn, kunnen nu ook hun stem, zij het indirect, uitbrengen voor de verkiezingen van de leden van de Eerste Kamer. Ze konden dat al voor de Tweede Kamer, maar met dit voorstel krijgen zij deze mogelijkheid ook voor deze Kamer.
Daarvoor is de instelling van een speciaal kiescollege nodig. Tijdens de behandeling in de eerste lezing van het hierop gerichte grondwetsvoorstel en bij de behandeling van voorliggend voorstel in de Tweede Kamer en bij de schriftelijke voorbereiding in deze Kamer is al veel gezegd over de omvang van het kiescollege en over de manier waarop de stemwaarde wordt bepaald. Dat heeft ertoe geleid dat het oorspronkelijke voorstel is aangepast, door een correctiefactor toe te passen die ervoor zorgt dat de stemimpact die een individuele kiezer buiten Nederland heeft vergelijkbaar is met die van een individuele kiezer in de provincie. Het doet mij deugd als emeritus Leids hoogleraar politieke wetenschappen dat dit probleem is opgelost door een oud-student en voormalig collega: Simon Otjes. Ik ga deze correctiefactor dan ook niet in twijfel trekken.
Wel wil ik de regering vragen nog eens de keuze te beargumenteren om de stemwaarde te koppelen aan de geregistreerde kiesgerechtigde, verhoogd met de genoemde correctiefactor. In het nadere rapport zegt de regering dat haar keuze in lijn is met de systematiek bij de provincies, waarbij de stemwaarde gekoppeld is aan de groep mensen die de Provinciale Staten beoogt te vertegenwoordigen: de inwoners. Maar het zou bij Nederlanders in het buitenland inderdaad raar zijn om de inwoners van de rest van de wereld te beschouwen als de groep die vertegenwoordigd moet worden. Het blijkt onmogelijk om het aantal in het buitenland woonachtige Nederlanders te achterhalen.
Je moet dus wat. Daarom is in dit wetsvoorstel gekozen voor in het buitenland wonende speciaal geregistreerde kiezers. Is de minister het met mij eens dat dit toch iets anders is dan het aantal inwoners? In een provincie is het aantal geregistreerde kiesgerechtigden immers niet gelijk aan het aantal inwoners; vandaar die correctiefactor. Rekenkundig is het begrijpelijk, maar de regering wijkt daarmee af van het advies van de Kiesraad. Die pleitte ervoor om zowel bij de Provinciale Staten als bij het kiescollege het aantal kiesgerechtigden als uitgangspunt te nemen voor de stemwaarde, en daarmee de gelijkheid van kiezers te bevorderen.
De regering beroept zich daarbij op het karakter van de Eerste Kamerverkiezing. Voldoen aan de suggestie van de Kiesraad zou volgens de memorie van toelichting een fundamentele discussie vereisen over dat karakter van de Eerste Kamerverkiezingen. Wij als Eerste Kamerleden worden namelijk niet indirect gekozen door de kiezers. Ik moest daar ook even naar kijken. Wij worden niet indirect gekozen door de kiezers, maar direct door de leden van de Provinciale-Staten, aldus de regering. Omdat dat zo is, is het inwonertal en niet het aantal kiesgerechtigden bepalend voor de stemwaarde.
Is de regering het met de leden van de PvdA eens dat in het voorliggende wetsvoorstel, weliswaar noodgedwongen, wordt afgeweken van het inwonerscriterium? Is de regering het met ons eens dat een hoogverheven beroep op het karakter van de Eerste Kamerverkiezingen daarom eigenlijk niet toepasselijk is? Is hier niet eerder sprake van een pragmatische oplossing? Tot nu toe baseerden we de stemwaarde op het inwonertal. Het gecorrigeerde gewicht van het aantal geregistreerde kiezers komt daar gewoon het dichtst bij in de buurt. Heel pragmatisch. Dat kan ik billijken.
Voorzitter, tot slot. De regering zegt dat het staand beleid is dat elke verkiezing door het ministerie van Binnenlandse Zaken wordt geëvalueerd en dat het advies van de Kiesraad daarbij een belangrijke rol speelt. Wordt in de evaluatie ook het argument van de gelijkheid van kiezers meegenomen, dat door het eerdere advies van de Kiesraad zo centraal werd geacht?
De leden van mijn fractie zien uit naar de beantwoording door de regering.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Koole.
Dan is het woord aan de heer Schalk van de SGP.