Verslag van de vergadering van 22 november 2022 (2022/2023 nr. 9)
Aanvang: 14.09 uur
Status: gecorrigeerd
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:
-
-het Voorstel van wet van de leden Bromet en Tjeerd de Groot tot wijziging van de Waterschapswet in verband met het schrappen van de geborgde zetels voor de categorie bedrijven, het schrappen van de eis dat ten minste één lid van het dagelijks bestuur houder is van een geborgde zetel en het introduceren van een vaste verdeling van de resterende geborgde zetels (35608).
De voorzitter:
Aan de orde is een derde termijn van het debat over het initiatiefvoorstel van de leden Bromet en Tjeerd de Groot over het schrappen van geborgde zetels voor bedrijven in waterschapsbesturen. Ik heet de indieners en de minister opnieuw van harte welkom. Mevrouw Kluit heeft verzocht om een korte derde termijn om een gewijzigde motie in te kunnen dienen. Kan de Kamer zich vinden in dat verzoek? Dat is het geval.
De beraadslaging wordt heropend.
De voorzitter:
Dan geef ik het woord aan mevrouw Kluit.
Mevrouw Kluit i (GroenLinks):
Dank, voorzitter. Ik wil een gewijzigde motie indienen. Die is ondertekend door Kluit, Baay, Janssen, Fiers en Nicolaï. Ze lijkt erg op die van gisteren. Het is een gewijzigde motie in die zin dat ik de datum zou willen aanpassen in de vierde paragraaf. De eerste regel daarvan wordt dan: verzoekt de regering om wanneer de wetswijziging niet uiterlijk op 19 december 2022 gepubliceerd wordt in het Staatsblad et cetera, et cetera. De datum verandert van 1 naar 19 december.
De voorzitter:
Wilt u de motie helemaal voorlezen om misverstanden te voorkomen?
Mevrouw Kluit (GroenLinks):
Natuurlijk. U heeft me zo gedrild om snel te zijn! Daar gaan we.
De voorzitter:
De motie-Kluit c.s. (35608, letter L) is in die zin gewijzigd dat zij thans luidt:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat wanneer het voorliggende wetsvoorstel wordt aangenomen, maar niet uiterlijk op 19 december 2022 wordt gepubliceerd in het Staatsblad, het wetsvoorstel voorziet in de mogelijkheid van gefaseerde inwerkingtreding;
van oordeel dat het wenselijk is om de onderdelen uit het wetsvoorstel zo spoedig als mogelijk in werking te laten treden;
overwegende dat de voorgestelde wetswijziging die ziet op het schrappen van de verplichting dat ten minste één lid in het dagelijks bestuur een vertegenwoordiger is met een geborgde zetel ook na 19 december 2022 in het Staatsblad kan worden gepubliceerd om per nieuwe bestuursperiode — na de verkiezingen van 15 maart 2023 — in werking te laten treden;
verzoekt de regering om wanneer de wetswijziging niet uiterlijk op 19 december 2022 gepubliceerd wordt in het Staatsblad, het wetsvoorstel dan gefaseerd in werking te laten treden en het onderdeel waarin wordt geschrapt dat ten minste één lid in het dagelijks bestuur een vertegenwoordiger is met een geborgde zetel (artikel 40, eerste lid, van de Waterschapswet, en artikel 1, onderdeel J, van het wetsvoorstel) per nieuwe bestuursperiode — die aanvangt na de verkiezingen van 15 maart 2023 — in werking te laten treden,
en gaat over tot de orde van de dag.
Deze gewijzigde motie is ondertekend door de leden Kluit, Baay-Timmerman, Janssen, Nicolaï, Pijlman, Fiers en Moonen.
Zij krijgt letter N, was letter L (35608).
Mevrouw Kluit (GroenLinks):
Voorzitter, ik wil een ordevoorstel doen om deze motie in stemming te brengen vóór de motie van de heer Van Dijk over de novelle.
De voorzitter:
Dat is een ordevoorstel. Dat knip ik even in tweeën. Het eerste ordevoorstel is om uw motie voorafgaand aan het wetsvoorstel en na de motie van de heer Van Dijk in stemming te brengen. Dat is stap één. Kan de Kamer zich daarin vinden?
Mevrouw Kluit (GroenLinks):
Ervóór, was mijn verzoek.
De voorzitter:
Ik ga het in tweeën knippen. De eerste sprong die ik maak, is van ná het wetsvoorstel naar vóór het wetsvoorstel. Daarna zal ik aan de Kamer vragen of de Kamer verlof geeft om het voorafgaand aan de motie van de heer Van Dijk te doen. Ik breng eerst even het ordevoorstel ter tafel om de motie van mevrouw Kluit niet ná het wetsvoorstel in stemming te brengen, zoals nu geagendeerd staat, maar direct voorafgaand aan het wetsvoorstel. Daar kan de Kamer zich in vinden.
Vervolgens is het ordevoorstel — dat is ordevoorstel Kluit b, zou je kunnen zeggen — om de motie niet direct voorafgaand aan het wetsvoorstel in stemming te brengen, maar nog eerder, namelijk voorafgaand aan de motie van de heer Van Dijk, die nu gepland staat als eerste stemming. Daarvoor geef ik nu het woord aan de heer Van Dijk, want ik zie dat hij het woord wenst.
De heer Van Dijk i (SGP):
Voorzitter. Volgens mij is het een vrij bestendige lijn dat eerst over de meest vergaande motie wordt gestemd. Mijn motie vraagt om een novelle en gaat mijns inziens dan ook vóór de motie van mevrouw Kluit.
De voorzitter:
Blijft u even staan, meneer Van Dijk. Overigens van harte gefeliciteerd met uw verjaardag.
(Applaus)
De voorzitter:
Mevrouw Kluit, wenst u hierop te reageren? Mevrouw Kluit.
Mevrouw Kluit (GroenLinks):
Voorzitter. Mijn motie ziet op het hele wetsvoorstel. De motie van de heer Van Dijk betreft één onderdeel daarvan. Als de motie-Van Dijk wordt aangenomen, dan zou mijn motie, net als het wetsvoorstel, mocht dat ook aangenomen worden, gewoon doorgang kunnen vinden, terwijl de initiatiefnemers — ik weet niet wat zij zullen doen — daarmee hun weg vinden. Daarom vind ik mijn voorstel het meest vergaande. Die betreft immers de hele wet. Het is natuurlijk vaker zo dat wij onderdelen …
De voorzitter:
Het is aan de Kamer om daar uiteindelijk over te oordelen, maar uw argumentatie is duidelijk. De heer Van Dijk, tot slot.
De heer Van Dijk (SGP):
Ik ben in de eerste plaats blij om te horen dat mevrouw Kluit mijn voorstel als niet zo vergaand en als een kleinigheid beschouwt. Dat biedt perspectief. Maar in alle ernst: ik ben het daar inhoudelijk niet mee eens. Mijn novelle betreft een zeer wezenlijk onderdeel van dit wetsvoorstel. Dus ik houd vast aan mijn opvatting dat mijn motie verder gaat.
De voorzitter:
Prima, dus u zou in ieder geval tegen het ordevoorstel van mevrouw Kluit stemmen om de motie voorafgaand aan die van u in stemming te brengen.
Dan kijk ik even naar de Kamer of u zich kunt vinden in het voorstel van mevrouw Kluit om haar motie in stemming te brengen voorafgaand aan de stemming over de motie van de heer Van Dijk. Ik zie dat de Kamer verdeeld is.
Dan gaan we daarover stemmen bij zitten en opstaan. Ik verzoek de leden die vóór het ordevoorstel van mevrouw Kluit zijn om haar motie in stemming te brengen voorafgaand aan de stemming van de motie van de heer Van Dijk, die u daarover gehoord heeft, te gaan staan.
Ik constateer dat de leden van de fracties van de OSF, de PvdA, GroenLinks, D66, de SP, de PvdD en 50PLUS voor dit ordevoorstel hebben gestemd en de leden van de fracties van Fractie-Nanninga, Fractie-Otten, de PVV, de SGP, de ChristenUnie, het CDA, de VVD, FVD en Fractie-Frentrop ertegen, zodat het is verworpen.
Dat wil zeggen dat we aanstonds eerst overgaan tot de hoofdelijke stemming. Naar ik heb begrepen is die aangevraagd over de motie van de heer Van Dijk. Daarna houden we de stemming bij zitten en opstaan over de motie van mevrouw Kluit.
Wenst een van de leden in de derde termijn nog het woord? Mevrouw Klip.
Mevrouw Klip-Martin i (VVD):
Voorzitter, dank u wel. Ik begreep in het laatste anderhalf uur dat er bij een aantal leden van deze Kamer verwarring is over de toelichting die de minister gisteren gegeven heeft over de, zoals wij het begrepen hebben, bijna onmogelijkheid om het wetsvoorstel voor de aankomende verkiezingen in te laten gaan. Dat wil zeggen: voordat het verkiezingstraject begonnen is. Mogelijkerwijs zal hij dat meenemen in zijn reactie op de motie van mevrouw Kluit, maar mijn vraag aan de minister is of hij in die reactie ook nog een keer duidelijk zou willen zeggen wat hij gisteren ook gezegd heeft over de bijna onmogelijkheid om het nog voor deze verkiezingen allemaal geregeld te krijgen.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Klip. Wenst een van de leden in de derde termijn nog het woord? De heer Nicolaï.
De heer Nicolaï i (PvdD):
Dank u wel, voorzitter. Het is de vraag of de onmogelijkheid, waar mevrouw Klip het ook over had, een onmogelijkheid is. Dat zou ik ook graag aan de minister willen voorleggen. Want als vandaag de wet wel wordt aangenomen, dan weten alle mogelijke politieke partijen die zich zouden willen inschrijven op de 19de dat al. Dan hebben we naar mijn oordeel voldoende voorbereidingstijd. Dus het gaat er niet om of je bij wijze van spreken het moment dat het in het Staatsblad komt, gaat afzetten als termijn naar de 19de; het gaat erom wanneer de mensen weten waar ze aan toe zijn. Dat is ook in het bestuursrecht heel normaal. Als je het over de voorzienbaarheid hebt, dan kijk je naar dat soort dingen, en niet naar het moment waarop een regel is gaan gelden. Dus ik zou daar nog aandacht voor willen vragen, ook voor alle senatoren. Als die wet vandaag wordt aangenomen, dan weten al de politieke partijen die zich nog zouden willen registreren op de 19de wat ze moeten doen.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Nicolaï. Wenst een van de leden in de derde termijn nog het woord? Dat is niet het geval. Dan geef ik het woord aan mevrouw Bromet. Wenst u het woord in de derde termijn van uw kant?
Mevrouw Bromet:
Voorzitter, kunnen we even schorsen?
De voorzitter:
U wilt een schorsing. Voor hoelang? Oké, voor vijf minuten. Dan schors ik tot 14.25 uur.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan mevrouw Bromet.
Mevrouw Bromet:
Dank u wel, voorzitter. Over de motie-Kluit c.s. met letter L zou ik willen zeggen: dat lijkt mij een prima wijziging, waar wij als initiatiefnemers goed mee kunnen leven. Over de motie-Van Dijk c.s. met letter M, die gaat over de novelle, zou ik tegen uw Kamer willen zeggen: wij zijn door de Tweede Kamer deze kant op gestuurd met een ander mandaat dan gesuggereerd wordt in de novelle en wij kunnen daarom de motie niet uitvoeren.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Bromet. Dan geef ik het woord aan de heer De Groot. Die ziet daarvan af. Dan geef ik het woord aan de minister van Infrastructuur en Waterstaat.
Minister Harbers i:
Voorzitter, dank u wel. Ik zal op deze motie reageren. Ik heb gisteren in het debat aangegeven dat het kabinet een neutrale opvatting heeft over dit initiatiefwetsvoorstel. Vanuit die neutraliteit van het kabinet heb ik ook alle redeneringen opgebouwd, zowel bij de behandeling in de Tweede Kamer als bij die in de Eerste Kamer. Ik denk dat het dan even wat uitleg vergt waar de data van 1 december en 19 december vandaan komen. Bij aanvang van de behandeling in de Tweede Kamer werd al gesteld: hoe ziet het tijdschema eruit indien het wetsvoorstel al in werking zou moeten zijn bij de verkiezingen die komend jaar maart worden gehouden? Toen heb ik erop gewezen dat de eerste datum die de Kieswet heeft als start van het verkiezingsproces, de datum van 19 december is, want dat is de uiterste datum waarop nieuwe partijen of groeperingen zich kunnen registreren voor deelname aan de verkiezingen. Van iedereen die zich dan geregistreerd heeft, worden dan op 23 december de namen gepubliceerd in de Staatscourant. De eerstvolgende datum die de Kieswet dan biedt, is 30 januari en dat is de dag van de kandidaatstelling.
Daarbij heb ik aangegeven dat als je dit zorgvuldig doet — 19 december is dus de deadline voor het registreren van nieuwe partijen of groeperingen — de wet uiterlijk 1 december gepubliceerd zou moeten worden. Dat geeft die groeperingen die nog deel zouden willen nemen aan de verkiezingen, indachtig het initiatiefwetsvoorstel, nog ruim twee weken de tijd om zich ook daadwerkelijk te registreren en daartoe ook de voorbereidende handelingen te verrichten, zoals het registreren van een groepering via de notaris. Daar komen die data vandaan.
Wat ik gisteravond heb aangegeven, desgevraagd door de Kamer, is of het nog haalbaar is om dit wetsvoorstel 1 december in het Staatsblad te krijgen. Daarbij wijs ik op het feit dat het vandaag 22 november is en op alle vervolgstappen die nog gezet moeten worden. Het wetsvoorstel moet eerst naar mij doorgestuurd worden. Dan moet ik het voorleggen aan de ministerraad. Om een idee te geven: de agenda voor de ministerraad van aanstaande vrijdag is gisteren reeds gepubliceerd. Daarna volgen dan nog de stappen richting ondertekening door de Koning, contraseign en publicatie in het Staatsblad, waar ook nog een aantal dagen overheen gaat. Dat betekent dat 1 december niet haalbaar is. Als het bij wijze van spreken aanstaande vrijdag bij de ministerraad zou hebben gelegen, zou de vroegst denkbare datum 7 december zijn, maar het ligt meer in de rede dat het dan bij de ministerraad van een week later ligt. De vroegst mogelijke datum, waarbij je al een paar spoedverzoeken doet, bijvoorbeeld voor publicatie in het Staatsblad, zou dan 14 december zijn. Dan is het nog even afwachten of het allemaal haalbaar is en of ook iedereen buiten mijzelf om op tijd de nodige stappen zet. Ik heb erop gewezen dat dit kort op de datum van 19 december is. Dat geef ik de Kamer mee.
De motie die gisteravond is ingediend, is gewijzigd. Vanwege de neutraliteit die het kabinet heeft ten aanzien van dit wetsvoorstel laat ik het oordeel over de motie aan de Kamer. Dat heb ik gisteravond ook al gezegd. Dat heb ik in de Tweede Kamer gedaan en dat doe ik ook hier in de Eerste Kamer met moties. Het kabinet zal alle voorstellen en moties die worden aangenomen uitvoeren, als ze niet onuitvoerbaar zijn.
Ten aanzien van de motie zoals die nu is gewijzigd, moet ik op één ding wijzen. Er staat nu "wanneer de wetswijziging niet uiterlijk op 19 december gepubliceerd wordt in het Staatsblad ...". Ik moet de indiener erop wijzen dat de eerst mogelijke datum van inwerkingtreding altijd een dag na publicatie is. Ik beschouw het dan maar zo dat bedoeld wordt: 18 december publicatie en inwerkingtreding 19 december. Dat is dan ook meteen op de uiterste dag dat groeperingen zich kunnen registreren. Dat laat ik ter oordeelsvorming aan de leden van de Eerste Kamer. Ik wijs er ook op dat ik geen garantie kan geven dat het lukt om de wetswijziging uiterlijk 18 december in het Staatsblad te publiceren. Dat is afhankelijk van een aantal stappen, die deels buiten mij om gaan. Ik moet altijd het voorbehoud maken dat ik, als ik het aan de ministerraad voorleg, niet van tevoren weet wat de uitkomst is van de beraadslaging in de ministerraad.
Ik zeg erbij dat ik alle stappen zal nemen zodra ze langskomen. Ik ga niet vertragen, maar ik heb ook niet alle mogelijkheden om te versnellen, dus ik kan geen garantie geven dat dit ook daadwerkelijk gaat lukken.
De voorzitter:
Dank u wel, minister. De heer Nicolaï.
De heer Nicolaï i (PvdD):
Ik had een vraag gesteld aan de minister. Daar heb ik geen antwoord op gehoord. Ik hoorde de minister zeggen dat ze twee weken de tijd hebben als het allemaal snel zou gaan. Is het niet zo dat, als vandaag die wet wordt aangenomen, iedereen bijna een maand de tijd heeft om zich voor te bereiden om zich in te schrijven? Is dat niet voldoende?
Minister Harbers:
Maar dan treed ik al in de inhoud van het voorstel en of het al dan niet aangenomen wordt. Ik sta hier als hoeder van de wet — zo noem ik het maar even — en in dit geval als uitvoerder van de Kieswet. Daar is die datum van 19 december belangrijk voor. Destijds, zes maanden geleden bij de behandeling in de Tweede Kamer, heb ik aangegeven dat het mij zorgvuldig leek dat als 19 december de start van het verkiezingsproces is, je dan enige ruimte biedt voor die groeperingen die nog deel willen nemen. Hoe dit verder gewogen wordt en welke termijn men daarbij in meerderheid acceptabel acht, vind ik in dit geval aan de oordeelsvorming van de Kamer zelf. Ik vergelijk het met het andere aspect waar we het gisteravond over hadden, namelijk de kandidaatstelling. Als uitvoerder van de wet kijkt het kabinet naar de datum die voor de kandidaatstelling staat. Dat is 30 januari. Natuurlijk weten we dat er in tal van groeperingen en partijen ruim voor die tijd, ook op dit moment al, voorbereidingen zijn. Maar dat is uiteindelijk een procedure die in partijen en groeperingen gevoerd wordt, die niet is voorgeschreven in de Kieswet.
De heer Nicolaï (PvdD):
Wat voorgeschreven is in de Kieswet, is duidelijk. Dat is 19 december. Als het wetsvoorstel voor 19 december in werking is getreden, is dus vanuit de wettelijke situatie de zaak in orde. Dat is één. Het tweede wat ik de minister hoor zeggen, is — ik citeer de minister — "dat heb ik ook in de Tweede Kamer gezegd en ik vond het wel redelijk om die mensen een tijdje te geven". Mijn vraag is: als we de wet vandaag aannemen, dan hebben die mensen toch een kleine maand de tijd? Het is toch niet raar dat ik dit dan aan de minister vraag? In zijn overwegingen had hij het erover dat je een redelijke tijd moet geven. Dit is toch een veel langere termijn dan die twee weken waar hij het over had?
Minister Harbers:
Ik heb daar vanuit de formele publicatie van een gewijzigde wet stelling over ingenomen namens het kabinet. Hoeveel tijd men dienstbaar acht aan het proces, laat ik in dit geval en bij dit initiatiefwetsvoorstel echt over aan de oordeelsvorming van de Kamer.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Atsma.
De heer Atsma i (CDA):
De minister heeft even het tijdpad geschetst. Hij heeft ook aangegeven en nog een keer bevestigd dat het tijdpad dat nu gevolgd moet worden, wel heel, heel erg krap is. Als ik de minister vraag of hij het door hem geschetste pad zorgvuldig vindt, kan ik volgens mij uit zijn eigen woorden concluderen dat hij zou zeggen: nee, het zou zorgvuldiger kunnen. Natuurlijk staat dit niet in de Kieswet, waar de minister terecht naar verwijst. Maar ik wijs er ook op dat vrijwel alle partijen inmiddels de lijsten in concept klaar hebben. Het aanmelden van nieuwe kandidaten, bijvoorbeeld uit de categorie bedrijfsleven, kan niet meer. De Kamer van Koophandel heeft inmiddels de 67 kandidaten voor de verschillende geborgde zetels ook al in beeld. Kortom, de vraag blijft: vindt u dit een zorgvuldig traject, even afgezien van het feit dat niet iedere Nederlander een dag na publicatie de Staatskrant leest en vervolgens nog in actie kan komen?
Minister Harbers:
Op de vraag die de heer Atsma stelt en op de overwegingen die hij geeft, is toch ook mijn antwoord wat ik zojuist heb aangegeven: ik vind dat overwegingen die de Kamer zelf bij de oordeelsvorming over de wet en de motie dient te betrekken. Ik heb eerder in het jaar aangegeven, desgevraagd door de Tweede Kamer, hoe ik de procedure en in ieder geval de uiterste deadlines voor mij zag. En gisteravond heb ik ook gezegd dat als daar afgeweken van moet worden, het aan de Eerste Kamer is om daartoe een uitspraak te doen.
Ik wijs overigens op het volgende. Ik gaf net al aan dat ik nergens ga vertragen, maar dat ik geen 100% garantie kan geven dat het allemaal gaat lukken. Als daar verdere stappen voor nodig zijn — dat heb ik ook gisteravond in het debat gezegd — als alles op alles gezet moet worden om het met spoed te doen, dan zie ik graag een Kameruitspraak op dat gebied die richtinggevend is voor het kabinet.
De voorzitter:
Dank u wel, minister.
De beraadslaging wordt gesloten.