Verslag van de vergadering van 12 december 2022 (2022/2023 nr. 12)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 19.38 uur
De heer Essers i (CDA):
Dank u wel.
Voorzitter. Laat ik beginnen met het goede nieuws. De CDA-fractie en de ChristenUniefractie steunen op hoofdlijnen het fiscale beleid van dit kabinet, gericht op verlaging van de belastingdruk op arbeid, een evenwichtige balans in de verhouding tussen de belastingheffing van arbeid en vermogen en een fiscaal beleid dat waar mogelijk wordt ingezet om de meest kwetsbare burgers in onze samenleving te beschermen.
Wij steunen eveneens het proportioneel inzetten van het fiscaal instrumentarium in het kader van de woon-, klimaat-, milieu- en energiecrisis. Waar relevant dient dit telkens in afstemming met de EU-maatregelen op deze terreinen te zijn met oog op het subsidiariteitsbeginsel. Ook zijn we het eens met het streven van het kabinet om tot een evenwichtige spreiding te komen van het inzetten van verschillende belastingmiddelen die zijn gebaseerd op het draagkrachtbeginsel, teneinde belasting te heffen naar draagkracht. Door te streven naar een evenwichtige verdeling van het belasting heffen over inkomen, wordt per saldo de volledige draagkracht van belastingplichtigen tot uitgangspunt genomen. Dit gebeurt onder meer via de inkomstenbelasting over consumptie, vooral via de btw- en milieuheffingen, over winst, onder meer via de inkomsten- en vennootschapsbelasting, en over vermogen, via box 3 en de erf- en schenkbelasting. De minister van Financiën zal dan niet snel worden verrast door grote schokken in de belastingopbrengsten.
Door de lasten op arbeid stelselmatig terug te dringen, worden ook de voorwaarden gecreëerd om zo snel mogelijk af te geraken van het toeslagenstelsel. Als mensen na belastingheffing voldoende overhouden van hun loon en andere verdiensten, hebben zij op den duur geen toeslagen meer nodig om hun zorgpremie, huur en kosten voor de kinderopvang te betalen. In dat kader juichen wij ook de verhoging van het minimumloon toe, waar wij nadrukkelijk ook de door ons bepleite herstelde koppeling met de AOW bij willen noemen.
Uiteraard vinden wij ook dat het belastingstelsel het bedrijfsleven, waar mogelijk en gewenst, moet steunen en stimuleren. Dat is duidelijk gebleken in de coronatijd en ook nu weer met de energiecrisis. De wijze waarop echter in de laatste jaren de fiscale regelingen voor het bedrijfsleven zijn ingeperkt en verzwaard, stemt ons minder tevreden, zie bijvoorbeeld de versnelde afbouw van de zelfstandigenaftrek, de verhoging van het Vpb-tarief en wat het CDA-betreft de inperking van de 30%-regeling. In het bijzonder de maatregelen die het mkb raken, trekken wij ons aan. Het mkb, met de familiebedrijven voorop, is de ruggengraat van onze economie.
Maar onze zorg gaat ook uit naar de fiscale positie van het grote bedrijfsleven. Dat grote bedrijfsleven heeft baat bij een florerend mkb en omgekeerd. Wij sluiten ons daarom graag aan bij het in de Tweede Kamer gehouden pleidooi om in de komende jaren rust op het terrein van de belastingheffing van ondernemingen in acht te nemen en geen verdere lastenverzwarende maatregelen te nemen.
Wij vinden in dit kader de fiscale concurrentiepositie van Nederland geen scheldwoord, maar essentieel voor onze welvaart en groei. Betogen die gericht zijn op het koesteren van een tegenstelling tussen werknemers en ondernemers en tussen klein- en grootbedrijf spreken ons niet aan. We hebben elkaar allemaal nodig. Hetzelfde geldt voor verhalen die de tegenstelling tussen arbeid en kapitaal willen aanwakkeren, als was er nog steeds sprake van een negentiende-eeuwse klassenstrijd.
Voorzitter. Tot zover het goede nieuws. Bijzondere aandacht willen wij vragen voor de negatieve gevolgen van inflatie in combinatie met de belastingheffing.
De voorzitter:
Meneer Van Apeldoorn heeft een vraag voor u.
De heer Van Apeldoorn i (SP):
Toch even over de klassenstrijd. Daar kunnen we de hele avond over filosoferen, maar dat zullen we niet doen. De heer Essers is tegen het aanwakkeren van de tegenstelling tussen arbeid en kapitaal. Wat vindt hij van de tegenstelling die er nu is in het belastingstelsel als het gaat om het belasten van arbeid enerzijds en het belasten van kapitaal anderzijds? Voor zover er een klassenstrijd gevoerd zou moeten worden — daar zou ik best een pleidooi voor kunnen houden — denk ik dat die juist te maken heeft met het feit dat ons belastingstelsel zo inherent onrechtvaardig is en dat arbeid veel meer belast wordt dan kapitaal. Kan de heer Essers daarop reageren?
De heer Essers (CDA):
Ik heb niet voor niks aangegeven dat je een goede mix moet hebben van belastingmiddelen. Je moet dus niet alle eieren in één mandje leggen en je helemaal richten op arbeid, maar dat moet je ook niet doen met kapitaal. Je moet je er goed rekenschap van geven dat kapitaal vaak is opgebouwd uit arbeid. Dat vermogen is opzijgelegd en vervolgens gaan we daar — ik denk terecht — nog een keer een heffing op leggen. Je moet je wel realiseren dat daar wel een grens aan is. Mensen die hun hele leven lang hard gewerkt hebben, die daarbij ook gespaard hebben en aldus een vermogen hebben opgebouwd, moet je niet keihard gaan belasten met bijvoorbeeld box 3 of een erf- en schenkbelasting. Dat moet een evenwichtig systeem zijn. Het is makkelijk om één element eruit te halen en dat te vergelijken met een ander element, maar uiteindelijk gaat het om het hele stelsel.
De heer Van Apeldoorn (SP):
Kapitaal is soms opgebouwd uit arbeid. Dat is correct. Arbeid is uiteindelijk ook de bron van alle waarde. Maar in andere gevallen is kapitaal op een heel andere manier opgebouwd. Bijvoorbeeld komt het uit een erfenis en vervolgens is het slim belegd, waardoor mensen slapend rijk worden. Maar de heer Essers beantwoordt mijn vraag ook niet. Hoe kijkt hij aan tegen het huidige belastingstelsel? Is hij het eens met mij en anderen — dat is ook de analyse van het CPB, en ook de Centrale Bank heeft dat gezegd — dat op dit moment in Nederland vermogen gemiddeld veel minder belast wordt dan arbeid? Is dat een probleem volgens de CDA-fractie en de ChristenUniefractie? Zo ja, wat zou de heer Essers daar dan aan willen doen?
De heer Essers (CDA):
Ik vind inderdaad dat arbeid op dit moment te zwaar wordt belast. Dan kunt u zeggen dat dat betekent dat we kapitaal zwaarder moeten belasten, maar daar zijn we nog niet aan toe. Je moet arbeid minder belasten; zo ben ik ook begonnen. Het streven van het kabinet ondersteunen wij ook. Wij zijn het ermee eens dat je daarnaast ook proportioneel naar kapitaal moet kijken. Alleen moet dat wel proportioneel gebeuren. We zeggen niet: we hebben een progressief tarief voor arbeidsinkomen, dus dan moeten we per definitie ook een progressief tarief voor kapitaal invoeren. Een progressieve vermogensbelasting is naar onze mening geen verstandig idee, al was het maar omdat vermogen veel flexibeler en mobieler is dan arbeid. Je moet daar dus wel voorzichtig mee omgaan.
De voorzitter:
Alleen een vraag.
De heer Van Apeldoorn (SP):
Alleen een vraag. Is mijn conclusie correct dat de heer Essers zegt: de ongelijkheid die er nu is in de belasting van arbeid en kapitaal moeten we in stand houden? Is er vanuit de visie van het CDA en de ChristenUnie geen reden om dat gelijk te belasten? Is dat een correcte conclusie?
De heer Essers (CDA):
Nee, dat zou ik te algemeen vinden. Het gaat erom of de ongelijkheid naar proportie wordt teruggedrongen. Ik kom daar in de loop van mijn verhaal op terug. Je moet iedere keer kijken naar de positie van de werknemer ten opzichte van de positie van de ondernemer. Dan heb je de positie van een ib-ondernemer versus de positie van een dga. Je hebt een belegger die in box 3 belegt en een belegger die in box 2 belegt. Dat zijn allemaal verschillen die je naar rato gelijker moet gaan behandelen. In zoverre kan ik wel een eind moet u meegaan.
De heer Crone i (PvdA):
Ik wil aan de heer Essers vragen of hij weet hoeveel van onze belastinginkomsten komt uit een heffing op vermogen.
De heer Essers (CDA):
Dat heb ik niet paraat, maar dat kunt u mij nu vertellen, denk ik.
De heer Crone (PvdA):
Ja. Ik ben echt teleurgesteld dat u dat niet weet, want in het ibo-rapport staat heel duidelijk dat wij het enige land in Europa zijn dat niet heft op vermogen, maar subsidie geeft op vermogen, door de aftrek eigen huis, pensioenen en ondernemersaftrek. Bij alle landen komt gemiddeld 2% van de belastinginkomsten uit vermogen. Bij ons is dat -1%. Is dat te rechtvaardigen?
De heer Essers (CDA):
Dan gaan we een debat voeren over dat ibo-rapport. Dat is interessant, maar ook daar …
De heer Crone (PvdA):
Nee, wat vindt u?
De voorzitter:
Meneer Crone, de heer Essers was nog aan het woord.
De heer Essers (CDA):
Dat ga ik u vertellen. Er is behoorlijk wat af te dingen op de uitgangspunten van dat rapport. Wat bijvoorbeeld helemaal niet wordt meegeteld, is het feit dat wij met z'n allen een pensioen hebben opgebouwd dat ons heel veel mogelijkheden biedt richting de oude dag. Dat wordt niet meegenomen in die vermogensverdeling. Dat is één punt. Het tweede is dat je een bepaalde belastingmix hebt. Traditioneel is Nederland gematigd geweest met het heffen van belasting over vermogen. Daar kan ook best een keer opnieuw naar gekeken worden, maar ik denk dat we per saldo een heel evenwichtig systeem hebben. Zeker als je daar de milieuheffingen bij gaat tellen in het kader van het klimaat, kom je tot een nog mooiere balans, waarvoor behoorlijk wat op andere terreinen moet worden afgeknabbeld.
De voorzitter:
Meneer Crone, alleen een vraag graag.
De heer Crone (PvdA):
Het waren net ook allemaal vragen.
De voorzitter:
Ja, maar meestal weidt u nogal uit voordat er een vraag komt. En anders zitten we hier overmorgen nog. Graag dus alleen een vraag.
De heer Crone (PvdA):
Voorzitter, dit is mijn tweede interruptie vandaag. Ik begon ook echt met een vraag.
De voorzitter:
Stelt u dan de vraag.
De heer Crone (PvdA):
Er wordt om mijn vraag heen gedraaid, dus ik moet die herhalen. Vindt u het rechtvaardig dat wij het enige land in Europa zijn dat per saldo geen heffing op vermogen heeft? U zegt dat de pensioenen niet meetellen, maar die tellen hier allemaal wel in mee.
De voorzitter:
Nee, uw vraag is duidelijk.
De heer Essers (CDA):
Ik durf rustig te zeggen dat het pensioenvermogen niet is meegeteld in de berekening van vermogen.
De heer Crone (PvdA):
Juist wel.
De voorzitter:
Meneer Crone, hier laten we het bij. Gaat u verder met uw betoog.
De heer Essers (CDA):
Voorzitter. Bijzondere aandacht willen we vragen voor de negatieve gevolgen van de inflatie in combinatie met de belastingheffing. Na lezing van de beantwoording door het kabinet van onze vragen over het rekening houden met inflatie bij de bepaling van het werkelijk rendement in box 3, zijn wij er nog niet van overtuigd dat het kabinet de sense of urgency van dit onderwerp voldoende inziet. Inflatie kan desastreuze effecten hebben die zeer ontwrichtend kunnen zijn voor een democratische samenleving. Een extreem voorbeeld is uiteraard de hyperinflatie in Duitsland na de Eerste Wereldoorlog. Mensen die hun hele leven zuinig waren geweest en een bedrag voor hun oude dag hadden gespaard, kregen de waarde van hun spaargeld door hun bank toegestuurd in de vorm van een postzegel. Dit is fataal geweest voor het vertrouwen van de burgers in de Weimartijd in de democratie, met alle gevolgen van dien. Een soortgelijke ontwikkeling deed zich voor in Rusland na de val van de Sovjet-Unie, begin jaren negentig van de vorige eeuw, en tijdens het faillissement van Argentinië in 2001.
Een belastingsysteem dat de gevolgen van inflatie niet consequent corrigeert, belast schijnvoordelen. Niet voor niets antwoordde toenmalig staatssecretaris van Financiën, de heer Vijlbrief, op mijn vraag of bij de bepaling van de grondslag voor de heffing van box 3 rekening wordt gehouden met inflatie spontaan dat de logische heffingsgrondslag het rendement na inflatie is. Ook het Centraal Planbureau is deze mening toegedaan. Zowel in de memorie van antwoord als in de nota naar aanleiding van het verslag bij de Overbruggingswet box 3 houdt de huidige staatssecretaris voor Fiscaliteit en Belastingdienst vol dat het terecht is dat er met inflatie geen rekening wordt gehouden bij de box 3-heffing. Hij heeft daarvoor vijf argumenten. In de eerste plaats: een complexiteitsreductie voor zowel de burger als de overheid. In de tweede plaats: nominale bedragen hebben als voordeel dat ze herkenbaar zijn. Inflatie staat niet op de bankafschriften. Het derde argument: het voorkomen van lagere belastingopbrengsten. Ten vierde: andere belastingen gaan ook uit van nominale bedragen. Een uitzondering voor box 3 zou arbitrage uitlokken. En ten vijfde: het is lastig uitlegbaar als spiegelbeeldig extra belasting wordt geheven in het geval van negatieve inflatie oftewel deflatie.
Voorzitter. Voor al deze argumenten is politiek wel iets te zeggen bij lage inflatiecijfers, maar ze vallen in het niet als de inflatie structureel de proporties aanneemt zoals we die dit jaar zien. Dan is het de vraag of het belasten van schijnvoordelen wel opweegt tegen de genoemde bezwaren. Bovendien dient een inflatieneutrale belastingheffing niet alleen op box 3 te zien maar ook op de andere boxen, voor zover dat niet nu al het geval is. Eind jaren zeventig van de vorige eeuw, toen er ook sprake was van hoge inflatie, heeft oud-minister van Financiën, wijlen professor Hofstra het rapport Inflatieneutrale belastingheffing aan het toenmalige kabinet-Van Agt/Wiegel aangeboden. De in dat rapport gedane aanbevelingen zijn nog steeds relevant. Mijn vraag is: is de regering bereid een nieuw onderzoek te doen naar de mogelijkheden voor een inflatieneutrale belastingheffing en daarbij alle pro's en contra's mee te nemen?
Deze problematiek speelt ook bij de keuze tussen een vermogenswinst- en een vermogensaanwasbelasting bij de bepaling van de werkelijke rendementen die hopelijk vanaf 2026 bepalend zijn voor box 3. Naar onze mening zijn de bezwaren die kleven aan een vermogensaanwasbelasting, in het bijzonder het in de belastingheffing betrekken van niet-genoten voordelen, dermate groot dat overgaan op een dergelijk stelsel niet alleen juridisch onhoudbaar is — vergelijk met het oordeel van de Hoge Raad in het kerstarrest over het belasten van niet-genoten voordelen in box 3 — maar ook praktisch tot grote uitvoeringsproblemen zal leiden. Daar komt bij dat zodra een belegger besluit om zijn of haar beleggingen in te brengen in een bv, de op deze beleggingen behaalde werkelijke rendementen nu ook al, op grond van een vermogenswinstbenadering, gebaseerd op goed koopmansgebruik, zonder problemen worden bepaald. Waarom zou dit moeten worden aangepast?
Ik zie de heer Van Rooijen bij de interruptiemicrofoon, maar ik maak het even af. Ook de belastingheffing in box 2 op behaalde vervreemdingswinsten op aandelen in box 2 vindt plaats op basis van een vermogenswinstbenadering. Het lijkt de leden van onze fracties toch niet de bedoeling dat ook de winstbepaling bij goed koopmansgebruik en in box 2 vanaf 2026 niet meer op basis van een vermogenswinstbenadering, maar op basis van een vermogensaanwasbenadering zullen plaatsvinden. Graag een reactie van de regering.
De heer Van Rooijen i (50PLUS):
Ik ondersteun het betoog van de collega bijzonder, juist vanwege het inflatie-aspect bij de vermogensaanwasgedachte. Je zult dan een inflatiecorrectie moeten toepassen. Een verliescompensatieregeling brengt dan niets op, zeker niet als je het op de top van de markt gaat doen.
U refereerde aan het rapport van de commissie-Hofstra, aangeboden aan het kabinet-Van Agt. Voor de geschiedschrijving zeg ik echter dat dat op verzoek was van de staatssecretaris van Financiën in het kabinet-Den Uyl.
De voorzitter:
Wat is uw vraag, meneer Van Rooijen? Het is namelijk wel de bedoeling dat u met een vraag komt. Al die citaten en dat soort zaken zijn natuurlijk wel interessant, maar het is de bedoeling dat we een vraag stellen.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
U lokt die vraag terecht uit. Denkt u dat we als Eerste Kamer het verzoek dat u hier doet, dat ik graag ondersteun, via een motie op de agenda zouden kunnen krijgen?
De heer Essers (CDA):
We wachten natuurlijk eerst het antwoord van de staatssecretaris af, maar indien nodig is dat natuurlijk een goed middel om er wat druk achter te zetten. Maar ik hoop dat dat niet nodig is. Los van de actualiteit denk ik dat we een studie moeten hebben waarbij er nog een keer goed gekeken wordt naar de gevolgen voor de belastingheffing indien de inflatie structureel is. Nu lijkt de inflatie weer wat af te nemen, maar dat kan volgend jaar weer anders zijn. We moeten gewoon een rechtvaardig stelsel voor de belastingheffing hebben, waarin we ook rekening houden met de inflatie.
De heer Schalk i (SGP):
Ik heb alleen een informatieve vraag over de inflatieneutrale belastingheffing. Wat gebeurt er als de inflatie vele jaren, of meerdere jaren, zo hoog blijft als nu? Kun je dat neutrale dan nog steeds handhaven? Is dat meegenomen in uw overweging?
De heer Essers (CDA):
Kijk, dat zal allemaal in het onderzoek moeten worden meegenomen. Als de inflatie structureel hoog blijft, dan is de noodzaak voor een goed stelsel van inflatieneutrale belastingheffing alleen maar groter geworden. Heb je zo'n stelsel, dan moet je het ook consequent toepassen. Als er deflatie is, dan moet je die voordelen ook weer kunnen elimineren. Het rapport-Hofstra is uiteindelijk in een bureaula beland, wat de heer Van Rooijen met mij zal betreuren, vanwege de hele discussie die losbarstte over de hypotheekrenteaftrek. Nogmaals, dat was in een hele andere tijd, met hele andere percentrages voor de hypotheekrenteaftrek. Maar we moeten een goede, onafhankelijke studie hebben, zoals toen ook is gedaan. Vervolgens kunnen we kijken hoe we daar beleidsmatig mee om kunnen gaan.
Voorzitter. Van het belasten van inflatiewinsten naar het belasten van inkomsten uit vermogen op basis van ficties en forfaits in de huidige box 3, is slechts een kleine stap. Dit brengt ons opnieuw bij het kerstarrest waarin de Hoge Raad de belastingheffing op grond van die box in strijd verklaarde met het recht op eigendom uit artikel 1 Eerste Protocol van het EVRM in samenhang met het verbod van discriminatie uit artikel 14 van het EVRM. Op 20 mei van dit jaar besliste diezelfde Hoge Raad dat niet-bezwaarmakers geen aanspraak kunnen doen gelden op rechtsherstel. Vervolgens beslist het kabinet, mede gelet op de huidige budgettaire noden als gevolg van de inflatie en de energiecrisis, dat er ook politiek geen ruimte is om alsnog aan nieuwe bezwaarmakers rechtsherstel te bieden. Niettemin heeft staatssecretaris Van Rij onlangs beslist om deze kwestie nogmaals aan de Hoge Raad voor te leggen. In het kader van de zogeheten "massaal bezwaar plus"-procedure zullen na overleg tussen het ministerie van Financiën, de Belastingdienst en enkele belangenorganisaties een aantal gestandaardiseerde voorbeeldsituaties voor rechtsherstel worden geselecteerd en ter beoordeling aan de Hoge Raad worden voorgelegd met de vraag of deze mensen, ondanks het eerdere afwijzende Hoge Raad-oordeel van 20 mei van dit jaar, tóch recht hebben op ambtshalve vermindering.
Naar nieuwe rechtsvragen en -gronden, die niet expliciet in het arrest van 20 mei van dit jaar naar voren zijn gebracht, wordt nog gezocht. Mijn vraag: wordt met deze procedure niet een in wezen politieke vraag op het bordje van de Hoge Raad gelegd? Het niet bieden van rechtsherstel aan een grote groep burgers vanwege een louter formeel argument, het niet tijdig hebben ingediend van een bezwaarschrift, voelt niet goed, nu het gaat om schending van de rechten van de mens. Dit schaadt ook het vertrouwen van deze burgers in de overheid. Dient de regering in dezen niet haar eigen verantwoordelijkheid te nemen en het rechtsherstel ook voor deze categorie belastingplichtigen te bieden, zo vragen wij de regering. Een laatste vraag in dit verband is of de regering nu ook wil toezeggen dat in het geval van een voor belastingplichtigen positief oordeel van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in een individuele of collectieve procedure dit voor alle betrokkenen, dus ook voor de niet-bezwaarmakers, tot verdere vermindering van de aanslagen zal leiden.
Met de gekozen spaarvariant in het overbruggingsregime tot 2026, wanneer belastingheffing op basis van het daadwerkelijke rendement voor het eerst moet plaatsvinden, is van volledig rechtsherstel geen sprake. Alleen de spaarders worden, afgezien van de inflatie, volledig tegemoetgekomen. De belastingplichtigen met zogenoemde overige bezittingen zullen nog steeds te maken krijgen met een forfaitair stelsel, hoezeer ook wordt getracht zo goed mogelijk het werkelijke rendement te benaderen. Voor die keuze van het kabinet hebben wij begrip. Voordat kan worden overgegaan op het belasten van het werkelijke rendement is meer tijd nodig. Wij zijn het eens met de Raad van State, die er in zijn advies bij de Miljoenennota van dit jaar op wijst dat, ik citeer, "een regeling welke optimaal tegemoetkomt aan het Kerstarrest, maar niet uitvoerbaar is, uiteindelijk niet bijdraagt aan rechtsherstel van betrokkenen".
Niettemin, voorzitter. Er zijn situaties waarin de gekozen systematiek voor de overige bezittingen wel erg hard kan uitpakken. Dat geldt in het bijzonder voor vastgoedbeleggers. Deze krijgen met ingang van volgend jaar te maken met een erg grote stijging van de belastingdruk. Dit komt door de nieuwe berekeningstechniek van het rendement op vermogen, waarbij wordt uitgegaan van het brutovermogen en dus niet van het vermogen minus schuld, de aanpassing van de leegwaarderatio, die niet is afgestemd op de huidige hogere rentepercentages, het lage forfaitaire percentage voor leningen en de verhoging van het box 3-tarief. Daar komt de hoge inflatie nog eens bovenop.
In de nota naar aanleiding van het verslag merkt de staatssecretaris op dat dit voor die situaties — ik citeer weer — "niet expliciet zo is bedoeld, maar een uitvloeisel is van de gemaakte keuze voor de forfaitaire spaarvariant". Over het geheel beschouwd acht het kabinet dit effect rechtvaardig en proportioneel. Daarbij wordt erop gewezen dat vastgoedbeleggers in het verleden juist hebben geprofiteerd van een lage heffing in box 3. Wij vragen ons serieus af of dat laatste nu wel een eerlijke rechtvaardiging is door het kabinet. Kun je het deze categorie belastingplichtigen verwijten dat zij in het verleden een relatief voordeel hebben genoten vanwege de vormgeving van een destijds democratisch aangenomen regeling? Is dat een rechtvaardiging voor een disproportioneel hogere heffing in de komende jaren? Daar komt nog bij dat in de nota naar aanleiding van het verslag expliciet wordt erkend dat ten tijde van het onderzoek ter vaststelling van de leegwaarderatio data van 2021 en later nog niet voldoende beschikbaar waren. Ontwikkelingen die zich na 2020 hebben voorgedaan, inclusief renteontwikkelingen, zijn derhalve nog niet meegenomen.
Verder — dat is ook wel van belang voor de beeldvorming — dient men zich te realiseren dat onder de getroffen belastingplichtigen ook verhuurders in de sociale sector vallen, of particuliere verpachters van landbouwgrond, die in de regel jaarlijks een erg laag direct pachtrendement verdienen. Ook de gevolgen van de spaarvariant voor echtelieden die onderling gelijke vorderingen en schulden hebben, lijken niet proportioneel of uitlegbaar. Zou hier niet defiscalisering van dergelijke onderlinge vorderingen en schulden tussen echtelieden op haar plaats zijn? Graag een reactie van de regering op deze punten.
Aan de andere kant blijken in de praktijk nu al veel varianten de ronde te doen van belastingplanningsmogelijkheden rondom de spaarvariant. Het gerucht gaat dat de verloven van veel belastingadviseurs in de maand december al zijn ingetrokken, om er zeker van te zijn dat er door hun cliënten maximaal profijt wordt gehaald van deze taxplanning. Hoe staat de staatssecretaris hiertegenover? Zijn deze geruchten van serieuze taxplanningsmogelijkheden met de spaarvariant reëel? Als voorbeeld noem ik de recente berichten over een lek in de partnerregeling van de overbruggingswet. Indien deze berichten juist zijn, is de staatssecretaris dan voornemens daar op korte termijn iets tegen te ondernemen, anders dan via de gebruikelijke fiscale rechts- en bestrijdingsmiddelen die hem ter beschikking staan?
Deze situatie doet ons sterk denken aan de discussie die we een jaar geleden in deze Kamer uitgebreid hebben gevoerd over de verhoging van de maximale schijfgrens tot €395.000 voor het lage Vpb-tarief van destijds 15%. Het mogelijke oneigenlijk gebruik van deze maatregel door het opsplitsen van fiscale eenheden lag toen zodanig voor de hand dat het invoeren van die primair ter ondersteuning van het mkb bedoelde maatregel alleen maar zin leek te hebben als vooraf duidelijke criteria zouden worden gesteld door de Belastingdienst om een en ander te kunnen aanpakken. Het veelvuldig opsplitsen van fiscale eenheden in de praktijk wordt nu echter als een van de redenen vermeld om die maatregel weer ongedaan te maken. Weliswaar wordt door de staatssecretaris opgemerkt dat er wordt opgetreden tegen puur kunstmatige constructies, maar erg overtuigend komt dit verweer eerlijk gezegd niet over. Laten we ten aanzien van de spaarvariant in box 3 nu niet weer in die val trappen.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Ik weet niet of de collega al aan het eind van zijn beschouwing over box 3 is, want anders zou ik even willen wachten. Maar ik wil even teruggrijpen op een eerdere opmerking. Ik heb straks in mijn betoog aangegeven dat mensen met een laag inkomen maar met een substantieel vermogen, dus meer dan €600.000, €700.000 in aandelen of vastgoed, straks de hele algemene heffingskorting van €3.000 voor de werkenden kwijtraken. De staatssecretaris erkent het tussen de regels door eigenlijk al, maar vindt u ook niet dat dat een verkapte belasting is voor mensen in box 3, omdat zij niet rechtstreeks maar indirect via de afschaffing van de algemene korting van €3.000 meer belasting gaan betalen omdat ze vermogen hebben?
De heer Essers (CDA):
Feitelijk is dat zo, denk ik. Aan de andere kant kun je je ook afvragen waarom box 2 en box 3 uitgezonderd moeten zijn bij de bepaling van de hoogte van die heffingskorting. Want het is wel reëel inkomen. Ik snap uw betoog, maar aan de andere kant kun je er ook begrip voor hebben dat we dat inkomen meenemen bij de afbouw van die heffingskorting.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
U zei dat het het reële inkomen is, maar ik neem aan dat u ook erkent dat het in dit geval over fictief inkomen gaat, wat je ook vindt van dat fictieve rendement. Dat kan het werkelijke weerspiegelen, maar vaak ook niet, zoals we weten uit het verleden. U erkent toch wel dat als je naast een laag inkomen, loon of pensioen, substantieel vermogen hebt, de algemene heffingskorting, die voor iedereen gold, niet meer geldt en dat daarmee de afbouw naar nul plaatsvindt?
De heer Essers (CDA):
Ja, zeker. Maar goed, dat vermogen kan ook weer dienen als generator van inkomen. We proberen niet voor niks bij mensen met vermogen een inkomen vast te stellen dat het werkelijke inkomen benadert. Vermogen dat in box 2 zit, kan ook leiden tot dividend en tot vervreemding van aandelen, en dus weer tot een inkomen.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Tot slot …
De voorzitter:
Nee, meneer Van Rooijen.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Nog een korte vraag?
De voorzitter:
Ik wil meneer Essers nu toch even door laten gaan, want het is al 20.05 uur en anders wordt het een Poolse Landdag. We hebben eigenlijk altijd twee interrupties, dus u heeft al heel veel spreektijd gehad. Gaat u verder, meneer Essers.
De heer Essers (CDA):
Voorzitter. Een soortgelijk gevaar van fiscale uitlokking signaleren we bij de grens van €700.000 die bij het wetsvoorstel Excessief lenen wordt gehanteerd. De staatssecretaris doet zijn best om aan te geven dat de belastinginspecteurs bij leningen door een dga van zijn eigen bv die lager zijn dan dat bedrag, kritisch zullen toetsen of er niet op grond van de bestaande regels sprake is van een dividenduitkering. In de fiscale praktijk heeft men echter allang de conclusie getrokken dat er, mede gelet op de beperkte controlecapaciteit van de Belastingdienst, tot die grens in feite sprake is van een safe haven, mits men de bevoordelingsaspecten van de lening voor de dga er niet te dik bovenop legt. Is ook hier niet sprake van fiscale uitlokking door de wetgever, of van ongewenste taxplanning, zo vraag ik de staatssecretaris.
Voorzitter. Vorig jaar heeft deze Kamer een motie van collega Geerdink van de VVD en mijzelf aangenomen waarin de regering werd opgeroepen om onderzoek te doen naar het bevorderen van het streven naar een globaal evenwicht tussen de belastingheffing van de ib-ondernemer en de ab-houder. Dat onderzoek is er ook gekomen, waarvoor onze dank. Een belangrijk aandachtspunt in dit verband is de verhouding tussen box 2 en de wijze waarop in box 1 de winst van een inkomstenbelastingondernemer wordt belast. Laat één ding duidelijk zijn: wij zijn sterke voorstanders van de systematiek van box 2, in combinatie met de vennootschapsbelasting. Die systematiek houdt in dat door een bv behaalde winsten eerst worden belast met een relatief laag Vpb-tarief, en dat de na Vpb-heffing resterende winsten zonder belastingheffing in de bv kunnen worden gereserveerd. De aanname is dat deze winstreserves nodig zijn ter financiering van reële investeringen van de bv en als buffer voor moeilijke tijden. Box 2-heffing vindt pas plaats als die reserves worden aangewend voor dividenduitkering dan wel door verkoop van de aandelen worden gerealiseerd.
Deze systematiek beschouwen wij als evenwichtig. Sterker nog, wij zouden deze graag uitgebreid zien naar de belastingheffing van de winst van de ib-ondernemer. Deze wordt nu immers in beginsel — afgezien van ondernemersfaciliteiten zoals de mkb-winstvrijstelling en de zelfstandigenaftrek — voor de gehele jaarwinst direct belast met het progressieve box 1-tarief. Wat ons betreft is het probleem vooral dat niet alleen reële mkb-ondernemingen in box 2 worden gedreven, maar ook dat beleggingen die oorspronkelijk thuishoorden in box 3, op grond van artikel 2, lid 6 van de Wet vennootschapsbelasting onderdeel kunnen uitmaken van box 2- en het vennootschapsbelastingvermogen. Bv's worden geacht hun onderneming te bedrijven met hun gehele vermogen. De op deze beleggingen na Vpb-heffing gerealiseerde rendementen kunnen aan de box 2-heffing voorlopig ontkomen zolang zij niet via dividenden of aandelenverkoop te gelde worden gemaakt. Deze mogelijkheid van belastinguitstel is een duidelijk verschil met de ib-ondernemer, die wel onderscheid moet maken tussen het vermogen van de onderneming, box 1, en privévermogen, box 3. Een ander wezenlijk onderscheid is dat de ib-ondernemer civielrechtelijk niet bij zichzelf in dienstbetrekking kan treden of een lening kan aangaan, terwijl een dga van een bv dat wel kan doen. Het fiscale recht volgt in deze het civiele recht.
Het wetsvoorstel Excessief lenen bevordert het globale evenwicht tussen de ib-ondernemer en de dga door vorderingen van de bv op die dga, voor zover ze meer zijn dan €700.000, fictief als dividend aan te merken. De facto worden deze vorderingen dus fictief als privévermogen aangemerkt — een stap in de goede richting wat ons betreft. Andere op het civiel recht gebaseerde ongelijkheden blijven echter in stand. In onze schriftelijke inbreng hebben we ook nog diverse andere bezwaren aangegeven tegen dit wetsvoorstel, waaronder de onbeperkte materiële terugwerkende kracht. Deze wordt enigszins verzacht doordat de dga nog tot en met 31 december 2023 schulden aan die eigen bv kan aflossen. In feite heeft die aflossing na bekendwording van dit wetsvoorstel op 18 december 2018 al op grote schaal plaatsgevonden. Een structurele oplossing voor het nog steeds ontbrekende globale evenwicht is het wetsvoorstel Excessief lenen echter niet.
De voorzitter:
Meneer Crone heeft een vraag aan u, meneer Essers.
De heer Crone (PvdA):
Ja. Ik wilde aansluiten op box 2. Het is natuurlijk terecht dat ondernemers zeggen dat ze geld om te investeren in hun onderneming moeten kunnen houden. Maar Excessief lenen is er juist op gericht dat men dat er niet uit haalt voor privéconsumptie, alleen maar om fiscale redenen. Ook dat schrijft het kabinet terecht: alleen maar om fiscale redenen. Vindt u zeven ton dan niet belachelijk hoog? En u weet ook dat dit vooral wordt gebruikt door de allerrijkste box 2, en niet door de mkb-ondernemers-box 2.
De heer Essers (CDA):
Die grens van zeven ton is een compromis dat gesloten is bij de totstandkoming van het kabinet. Die was eerst vijf ton. Tja, we zouden eigenlijk willen weten het welk gedeelte van die vijf of zeven ton nu eigenlijk echt bestemd is voor de onderneming zelf, en welk gedeelte puur voor privé is. Kijk, in het huidige stelsel is het al een hele — laat ik het zo zeggen — botte ingreep, door te zeggen: leningen van een bv boven zeven ton beschouwen wij als dividend. Ik noem het een stap in de richting, maar wat mij betreft is dit nog lang niet het eindpunt.
De heer Crone (PvdA):
Maar van vijf naar zeven ton is toch niet een stapje in de goede richting, maar in de verkeerde?
De voorzitter:
Ja, meneer Crone, aan u het woord. Ga uw gang.
De heer Crone (PvdA):
Ja, sorry. Dank u, voorzitter.
De heer Essers (CDA):
Nee, ik bedoel: het feit dat je een grens hebt — zeg boven de vijf ton, naderhand zeven ton — en dat als dividend zien, is een vorm van vermogensetikettering in de bv. In zoverre vind ik dat geen verkeerde zet. Het is een goede stap in de richting, maar het is nog lang geen eindstap.
De heer Crone (PvdA):
In alle rapporten wordt eigenlijk ook geadviseerd om veel verder omlaag te gaan, omdat het een uitstel puur om consumptieve redenen van fiscale behandeling is. En uw vergelijking met de gewone ib-ondernemer zou u ertoe moeten leiden dat het helemaal niet mag, want die mag dat ook niet. Dat betoogde u juist: die mag niet iets van zijn eigen inkomen inhouden en dat consumeren zonder belastingafdracht.
De heer Essers (CDA):
Ja, maar u doet net alsof wij een geweldige tegenstelling hebben, maar dat is helemaal niet zo. Ik zeg alleen: dit is een stap in de goede richting ...
De heer Crone (PvdA):
Van vijf naar zeven ton is meer ruimte in plaats van minder. Dus: vijf ton was de bedoeling, het gaat naar zeven ton. Dat is toch de verkeerde richting? Het had naar drie ton gemoeten.
De heer Essers (CDA):
Nee, ik moet goed geciteerd worden. Ik vond het feit dat er een grens is gesteld waarbij leningen worden aangemerkt als dividend, een stap in de goede richting. Van vijf ton naar zeven ton ... Tja, dat is een onderhandelingsresultaat. Daar heb ik verder geen oordeel over. Maar het is duidelijk, daar waar sprake is van pure privébeleggingen en dat de belastingheffing daarop moet aansluiten, dat we daarover niet zo veel van mening verschillen.
Voorzitter. We roepen de staatssecretaris in dit verband op om te onderzoeken of een proportionele oplossing voor de problematiek van de vermogensetikettering van de bv mogelijk is door te werken — want ik heb alle begrip voor de uitvoeringsproblemen — met een meer forfaitaire afbakening van beleggingsvermogen ten opzichte van ondernemingsvermogen. Ik verwijs naar artikel 4.17a van de Wet inkomstenbelasting en artikel 35c van de Successiewet. Graag een reactie van de staatssecretaris. We hebben een aantal forfaits en ficties die goed werken, en die je hier ook heel goed en proportioneel zou kunnen inzetten. Maar dat vergt natuurlijk nadere studie en een goede overgangsregeling.
Als laatste punt bij het wetsvoorstel Excessief lenen verzoeken wij de staatssecretaris om het antwoord op onze vraag over de werking van dit voorstel bij een conserverende aanslag ten aanzien van box 3 bij een nieuw opgerichte buitenlandse vennootschap te heroverwegen, aangezien het naar onze mening zou moeten gaan om de box 2-heffing en verzaken van de bv wier aandelen aan het uitstel van de conserverende aanslag ten grondslag liggen. De buitenlandse aandeelhouder is ten aanzien van de aandelen in de nieuw opgerichte buitenlandse bv ook niet belastingplichtig in Nederland. Graag een reactie, om te voorkomen dat hier heel grote onzekerheid over gaat ontstaan in de praktijk en de wetenschap.
Voorzitter. In het Belastingplan zitten twee voorstellen die wij zouden willen kwalificeren als "het kind met het badwater weggooien"-voorstellen. In de eerste plaats is dat het voorstel om een plafond in te voeren voor de aftrek van periodieke giften vanaf tweeënhalve ton. Wij roepen de staatssecretaris in zijn hoedanigheid van hoofd van de Belastingdienst op om deze maatregel te heroverwegen, en deze niet uit te voeren voordat er duidelijkheid is over de gevolgen van de instelling van dit plafond voor de anbi's, de goededoeleninstellingen. Ons bereiken echt alarmerende berichten van goededoeleninstellingen hierover. Als sprake is van oneigenlijk gebruik dan moet dat oneigenlijk gebruik als zodanig worden aangepakt in plaats van met een generieke regeling te komen die ook schenkers en anbi's treft die niets met dit vermeend oneigenlijk gebruik te maken hebben. De beantwoording van onze vragen hierover in de nota naar aanleiding van het verslag door de regering overtuigt ons niet. Graag een reactie.
Het tweede "kind met het badwater weggooien"-voorstel is wat ons betreft het voorstel om de middelingsregeling af te schaffen. In de beantwoording van onze vragen wijst het kabinet, behalve op het vereenvoudigingsstreven, erop dat de ambitie bestaat om in de toekomst de inkomensafhankelijke toeslagen af te schaffen. Maar pleiten deze argumenten er niet voor om de middelingsregeling zelf te vereenvoudigen en beter toepasbaar te maken voor belastingplichtigen en verder om te wachten met afschaffen totdat die toeslagen inderdaad geheel zijn afgeschaft? Nu zijn er te veel keiharde effecten bij inkomensstijging.
Wat betreft het wetsvoorstel Wet aanpassing fiscale regelingen aandelenoptierechten vragen wij de regering of de mogelijkheid om te opteren voor belastingheffing op het moment van verhandelbaar worden van de verkregen aandelen in plaats van het moment van uitoefenen van de optierechten werkelijk zoden aan de dijk zal zetten om het vestigingsklimaat voor start-ups en scale-ups te verbeteren. Is het gegeven dat een dergelijke optie in andere landen niet in de wetgeving voorkomt in dit verband al niet een teken aan de wand? Zijn niet betere alternatieven beschikbaar, bijvoorbeeld een wettelijke verlaging van de te belasten waarde van het optierecht, eventueel in combinatie met een uitstel van de heffing, zonder dat het belastbaar moment verschuift?
Voorzitter. Tot slot. Als voorzitter van de commissie Financiën van deze Kamer ben ik er trots op dat de leden van deze commissie ook dit jaar weer samen met de bewindslieden en ambtenaren zowel in de schriftelijke rondes als vandaag en morgen in het plenaire debat een wezenlijke bijdrage hebben kunnen leveren aan de parlementaire behandeling van het belastingpakket, dit ondanks het almaar uitdijende aantal wetsvoorstellen in dit pakket en de erg korte tijdspanne die ons ervoor was gegeven. Ondanks de politieke meningsverschillen die passen bij een parlementaire behandeling is dit proces in prima harmonie tussen het kabinet en deze Kamer verlopen. En dat stemt tot dankbaarheid. Wat de fractie van het CDA betreft was er echter een dissonant. In de memorie van antwoord bij het wetsvoorstel Belastingplan 2023 merkt de staatssecretaris voor Fiscaliteit en Belastingdienst onder het kopje algemeen op, dat de leden van de CDA-fractie te algemene vragen hebben gesteld over de nadere reactie van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs, de NOB. De staatssecretaris wenst niet integraal alle vragen van bijvoorbeeld de NOB te beantwoorden. Afgezien van het feit dat wij dergelijke vragen over het Belastingplan 2023 helemaal niet hebben gesteld, maar wel over concrete onderdelen van NOB-adviezen over andere wetsvoorstellen van het belastingpakket, geldt naar onze mening dat het in strijd is met het staatsrecht dat Kamerleden door de regering worden beperkt in de vragen die ze zouden mogen stellen onder verwijzing naar de door deze Kamerleden zelf als relevant geachte serieuze rapporten, ook al zijn ze dan niet afkomstig van de regering.
Voorzitter. Wij zien met vertrouwen uit naar de reactie van de regering op dit punt, alsmede naar de beantwoording van de andere vragen die wij in deze bijdrage hebben gesteld.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Essers. Dan is het woord aan mevrouw Geerdink. Zij spreekt namens de VVD.