Verslag van de vergadering van 14 februari 2023 (2022/2023 nr. 19)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 14.58 uur
Mevrouw Baay-Timmerman i (50PLUS):
Dank u wel, voorzitter. Het zal af en toe een beetje een herhaling van zetten worden; maar goed, daar ontkomen we niet aan.
Mijn fractie wijst de voorgestelde strafverhoging op voorhand niet zonder meer af, maar met name de memorie van antwoord van 8 december 2022 geeft ons nog steeds geen inzicht in de vraag wat nu de meest doorslaggevende reden is voor de minister om het strafmaximum op doodslag van 15 jaar naar 25 jaar te verhogen. In de memorie wordt weliswaar een soort overkill aan argumenten aangedragen, maar sommige daarvan zijn naar de mening van mijn fractie in contradictie met elkaar.
Voorzitter. Soms kan een teveel aan opgesomde argumenten de indruk wekken dat je feitelijk niet echt één overtuigend argument hebt waarop je je standpunt hebt bepaald. Wil mijn fractie een weloverwogen besluit kunnen nemen, dan horen wij graag van de minister welk argument voor haar nu de daadwerkelijke aanleiding of grond was om dit wetsvoorstel aan ons voor te leggen.
Ik zet de door mij aangetroffen argumenten van de minister om het strafmaximum voor doodslag te verhogen in een willekeurige rij. 1. Het bestaan van een te groot strafgat tussen de levensdelicten moord en doodslag. 2. We moeten terug naar 2006, want toen bestond het strafgat tussen moord en doodslag slechts uit vijf jaar. 3. De huidige strafmaat voor doodslag wordt als knellend ervaren door rechters. 4. Door aanscherping van het begrip "voorbedachte raad" door de Hoge Raad in 2012 is doodslag feitelijk een vervanger geworden voor moord. 5. Het verschil in strafmaxima tussen doodslag (vijftien jaar) en zware mishandeling met voorbedachten rade, de dood tot gevolg hebbende (achttien jaar) is ongewenst. 6. Veranderde maatschappelijke inzichten.
Voorzitter. Om bij de eerste twee argumenten te beginnen: een strafgat tussen moord en doodslag is zelfs noodzakelijk. Immers, het zijn twee verschillende delicten, opgenomen in het Wetboek van Strafrecht. Hoe groot dat verschil in straf moet zijn, is arbitrair. Toch, zo lezen wij in de memorie van antwoord, is het belangrijkste doel van de minister het verkleinen van het strafgat. Zij kiest voor deze verkleining een periode van vijf jaar. Anders ontstaat er "een ernstige, niet uit te leggen inconsistentie in de onderlinge verhouding met overige strafmaxima". Zo staat het geformuleerd.
Wat mijn fractie dan wél verbaast, is dat het strafmaximum voor moord in 2006 verhoogd is naar 30 jaar, maar dit nu pas aanleiding zou geven om ook het strafmaximum voor doodslag te verhogen. Blijkbaar was dat gedurende zeventien jaar niet nodig, maar thans is het van eminent belang om het strafgat te dichten. Graag horen wij van de minister waarom dat gedurende zeventien jaar blijkbaar niet nodig was. Zij stelt op pagina 8 van de memorie namelijk: "Het verhogen van het strafmaximum van een specifiek delict betekent niet dat dit automatisch meebrengt dat allerlei andere wettelijke strafmaxima zouden moeten worden herijkt". Maar dit wetsvoorstel is nu juist wél een herijking van het strafmaximum voor doodslag. En hoe verhoudt deze geciteerde tekst zich met het argument dat het strafmaximum voor doodslag te laag zou zijn ten opzichte van het delict mishandeling met de dood tot gevolg? Dat is argument 5. Doordat voor het ene delict het strafmaximum is verhoogd, moet nu de strafhoogte voor doodslag worden herijkt. Mijn fractie ziet wel degelijk een causaal verband tussen het verhogen van de strafmaat voor het ene delict en verhoging van de strafmaat voor een ander delict. Graag een reactie op deze constatering.
Voorzitter. Het derde argument is dat de huidige strafmaat voor doodslag als knellend wordt ervaren door de rechterlijke macht. Het is correct dat de Hoge Raad in 2012 de bewijslast voor het begrip "voorbedachte raad" heeft aangescherpt, waardoor het delict moord, waarbij de opzet tot doden onvoorwaardelijk moet worden bewezen, wellicht lastiger is geworden. Feitelijk stelt de minister dat levensdelicten die voorheen gekwalificeerd werden als moord, thans vaak als doodslag worden bestempeld. Omdat volgens de minister beide levensdelicten in elkaars verlengde liggen, is verhoging van het strafmaximum van doodslag naar 25 jaar gevangenisstraf in lijn met dat van moord, waarop maximaal 30 jaar gevangenisstraf staat. Rechters kunnen dan bij doodslag waaraan voorbereidingshandelingen voorafgingen, maar die juridisch niet valt onder de kwalificatie "moord" toch vrijwel dezelfde strafmaat opleggen, als ware het moord. Mijn fractie vraagt zich af of dit wel een gewenste ontwikkeling is. Als het ene delict niet kan worden bewezen, dan wijk je uit naar een ander, makkelijker te bewijzen delict waarop bijna dezelfde strafmaat staat. Is dit waar de rechterlijke macht om heeft verzocht, zo vraag ik de minister. Of richt zij zich op een enkele uitspraak? Graag een nadere motivering.
Voorzitter. Voor het verschil van vijf jaar ontbreekt iedere onderbouwing. Er wordt enkel verwezen naar vroegere tijden. Dat vindt mijn fractie wel erg mager. Kan de minister nog eens klip-en-klaar uitleggen waarom zij tot die vijf jaar is gekomen en waarom bijvoorbeeld niet tot acht jaar of zeven jaar? Graag een verhelderend antwoord.
Voorzitter. Door te kiezen voor een strafmaximum van 25 jaar voor doodslag, ontstaat er een complicatie. De minister stelt dat de rechter bij doodslag doorgaans niet de volledige strafruimte van 25 jaar zal gaan benutten. Maar hoe valt dit te rijmen met het hier naar voren gebrachte: dat in plaats van moord nu doodslag ten laste wordt gelegd en het daarom essentieel is dat de rechter voor bewezen doodslag vrijwel dezelfde strafmaat kan bepalen als voor moord? Dan is toch de logische conclusie dat rechters wel degelijk de volledige strafruimte van 25 jaar gaan benutten? Dat was toch juist de oplossing voor de knellende beperking? Mijn fractie snapt helemaal niets van de aanname dat de rechter de extra strafruimte niet zou gaan benutten. Graag een verduidelijking hierover van de minister.
Voorzitter. Terecht is in de schriftelijke ronde opgemerkt dat wanneer doodslag plaatsvindt onder strafverzwarende gronden, bijvoorbeeld door samenloop met een ander misdrijf of recidive, de verhoging van het strafmaximum met een derde niet in volle omvang kan worden opgelegd. In het strafrecht geldt immers een bovengrens van 30 jaar tijdelijke gevangenisstraf. Dus als de rechter meent dat naast de doodslag voldoende grond is om een veel hogere gevangenisstraf op te leggen vanwege de zwaarte van andere misdrijven, kan dit maar tot 30 jaar. Dat is dan weer in contradictie met het argument dat door veranderde maatschappelijke inzichten over de functie en doel van het opleggen van gevangenisstraf, namelijk vergelding en bescherming van de samenleving, de veroordeelde zo lang mogelijk uit de gemeenschap verwijderd moet worden. Op moord staat dan dezelfde straf als op doodslag in combinatie met andere zware misdrijven. Is dit de oorspronkelijke intentie van de minister geweest? En hoe verhoudt zich dit tot de proportionaliteit in het strafsysteem? Ontstaat straks niet het beeld in de samenleving dat bijkomende zware misdrijven in combinatie met doodslag amper meer als strafverzwarend worden beschouwd omdat daarvoor maximaal vijf jaar gevangenisstraf kan worden opgelegd? Hoe ziet de minister deze ontwikkeling? Graag een reactie.
Voorzitter. Wij kijken uit naar de beantwoording van onze vragen.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Baay. Dan is het woord aan de heer Van Dijk namens de SGP.