Verslag van de vergadering van 27 juni 2023 (2022/2023 nr. 39)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 20.27 uur
De heer Janssen i (SP):
Voorzitter, dank. Dank aan de minister voor de beantwoording. Volgens mij komen we samen een heel eind in hoe we elkaar vinden in de vragen en de antwoorden.
Voorzitter. De wetgevingsagenda laat heel veel energiewetgeving zien. Ik heb vandaag wat meer gekeken naar de emissiekant. Dat houden we verder goed in de gaten. De Europese klimaatwet is eigenlijk een soort Europese koepelvergunning. Als ik kijk naar mijn eigen praktijk uit het verleden met twee gelijke fabrieken, een in Spanje en een in Nederland, dan zei de directeur uit Nederland die ik ter verantwoording riep: "Hoe kan dat nou? In Spanje hebben we dezelfde fabriek en daar heb ik nooit problemen en daar word ik nooit ergens op aangesproken." Mijn vraag aan de minister is dus wat dat Europese bronbeleid in de praktijk betekent, bijvoorbeeld tot 2030. Hoe gaan we voorkomen dat er een papieren werkelijkheid ontstaat?
Voorzitter. Ik heb drie belangrijke uitgangspunten aangegeven, waaronder niet subsidiëren wat je kan verplichten. Ik heb de minister dat eigenlijk horen bevestigen in zijn woorden. Hij heeft ook gezegd dat we actief aan de slag moeten met de bevoegde gezagen. Een kleine tip aan de minister: we hoeven niet met alle omgevingsdiensten aan de slag. Er zijn er zes die de bedrijven doen van het Besluit risico's zware ongevallen. Daar zitten alle grote emissiebedrijven in. Dat zijn er maar zes, dus dat is overzichtelijk. Dan heb je meteen de meer dan 400 bedrijven te pakken die de grootste emissies voor hun rekening nemen. Het is goed dat de minister zegt, ook met die omgevingsdiensten, meer aandacht te moeten geven aan het feit dat we gaan verplichten wat we kunnen verplichten in plaats van dat we er alleen maar om vragen. Ik hoorde de minister in de eerste termijn zeggen dat hij bij bedrijven langsgaat om te vragen wat ze gaan doen. Dat is volgens mij niet de vraag. De vraag is: "Wanneer gaat u doen wat u moet doen? Wij gaan het u opleggen." Duidelijkheid vinden ze ook best fijn, want daar kunnen ze op investeren.
Onlosmakelijk voor de omgevingsdienst is daarbij nodig dat er duidelijkheid is over de bewijslast wanneer zij de best beschikbare technieken opleggen. Ik verwees naar de toezegging van voormalig staatssecretaris Van Veldhoven; ik zit al sinds 2020 op het antwoord te wachten. Het is niet aan de bevoegde gezagen om te bewijzen dat de best beschikbare technieken, die bewezen zijn in de praktijk en die bij de bedrijven opgelegd worden, in de bedrijfsvoering van die bedrijven kunnen worden toegepast. Het is andersom. Het is comply or explain. En als ze het echt niet kunnen, omdat er iets is in hun bedrijfsvoering, dan moeten ze dat uitleggen, maar niet andersom. Het is dus belangrijk dat er handvatten komen voor de omgevingsdiensten.
Dan 60%, 55%, 49%. Dat zijn allemaal minimale percentages volgens mij. Het is niet precies 49% en dan stopt het. Zoals ik het begrepen heb, zijn het tussendoelen. Dat betekent dat het minimaal 49% moet zijn, wat nu al vastligt, en dat het straks, als dit wetsvoorstel wordt aangenomen, minimaal 55% moet zijn. Klopt dat? Meer mag, minder niet? Die vraag heb ik nog aan de minister.
Dan toch even over dat internationale salderen. De minister zegt: er zijn geen beperkingen. Dat kwam nu een beetje tot uiting. Ik hoorde de minister toch wel een beperking geven naar aanleiding van mijn vraag. Dat was in de zin van "we moeten hier alles tot het uiterste geprobeerd hebben voordat we internationaal naar salderen gaan kijken". Is dat niet een beperking die we onszelf opleggen, in de zin van "we gaan eerst kijken wat we hier kunnen doen, we gaan tot het uiterste en als dat niet lukt, kijken we naar internationaal salderen"? In de beantwoording van interrupties van anderen klonk het namelijk toch wat meer de andere kant op. Het hier zelf oplossen, is toch de duurzame oplossing, zou ik aan de minister willen vragen.
Voorzitter. Dan nog even kort het volgende. De minister zei: waar groene waterstof is, willen wij als industrie zitten. Het rapport dat gisteren is aangeboden door CE Delft, in opdracht van Natuur & Milieu, is eigenlijk vrij helder. Dat zegt dat goedkope energie voor het oprapen ligt in landen met meer zon, wind en ruimte. Dan is de vraag: wat betekent dat uiteindelijk voor de industrie hier? CE Delft concludeert namelijk: "Economisch gezien betekent dit dat energie-intensieve producten die goed te transporteren zijn, niet langer competitief in Nederland te produceren zijn." Wat betekent dat voor de strategie die we nu gaan inzetten met onze industrie en voor de vergroening van de industrie met waterstof?
Voorzitter. Over de Brzo-bedrijven en over de omgevingsdiensten heb ik wat gezegd. Ik heb gevraagd wanneer de minister ons hierover zal gaan informeren. Hij heeft gezegd: ik stuur daar een brief over. Wanneer zal dat gebeuren?
Voorzitter. Dan nog de laatste twee zinnen, als het mag. Langjarige beleidsprogramma's, zo weet ik uit ervaring, hebben de neiging om de grootste resultaten aan het eind van het programma te boeken. Maar als dat tegenvalt, dan kun je niet meer bijsturen. Mijn vraag aan de minister is dan ook: gaat het PBL tussentijds tussenstanden berekenen op basis van de voortschrijdende uitvoering van het kabinetsbeleid, waarbij ze nu nog veel slagen om de arm houden? En wanneer zal dit gebeuren?
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Janssen. Dan is nu het woord aan mevrouw Visseren-Hamakers namens de Partij voor de Dieren.