Verslag van de vergadering van 24 oktober 2023 (2023/2024 nr. 04)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 11.11 uur
De heer Van Meenen i (D66):
Voorzitter. Niet zozeer de wet als wel de bijdrage van mevrouw Prins deed mij terugkeren naar mijn jeugd. Ik denk dat nog wel een paar aanwezigen met plezier terugdenken aan de series die zij noemde. Ja, ik kijk naar u, mevrouw Lagas, weliswaar veel jonger dan ik; precies twee dagen. Ik moest nog denken aan Okkie Trooy. Dat wil ik toch ook een keer genoemd hebben in deze zaal. Wie weet dat nog, de uitvinder die maar één uitvinding deed, namelijk een koffer die, als hij hem openmaakte, vol zat met krentenbollen, maar als iemand anders hem openmaakte, leeg was. Misschien ook wel een nuttig instrument voor politici. Maar goed, dat even ter inleiding, mijn jeugdherinneringen.
Voorzitter. Nederland moet investeren in de verbetering van de kwaliteit van onze films en documentaires. Deze ambitie wordt uitgedrukt in het sectorplan Versterking positie Nederlandse culturele audiovisuele producties, dat op 18 juli naar de Tweede Kamer is gestuurd. Wellicht moet dat de Eerste Kamer zijn, maar dat weet ik niet, afijn. Een van de aanbevelingen in dit rapport is het creëren van tijd en financiële ruimte om de ontwikkeling en realisatie van producties mogelijk te maken. De voorgestelde wet draagt hieraan bij en legt ook verantwoordelijkheid bij de streamingsdiensten.
In het regeerakkoord is afgesproken dat er een investeringsverplichting moet komen voor de grote streamingsdiensten, vandaar het voorstel van de regering om de Mediawet aan te passen teneinde deze verplichting op te leggen aan streamingsdiensten met een omzet van minimaal 10 miljoen euro. Deze investeringsverplichting houdt in dat grote streamingsdiensten 5% van hun omzet moeten investeren in Nederlandse filmproducties, waarvan minimaal 60% moet worden besteed aan onafhankelijke producties zoals gedefinieerd in artikel 3.22 van de Mediawet.
Dit voorstel bouwt voort op de Europese mediawet, die reeds vereist dat streamingsdiensten nationaal geproduceerde films en series aanbieden. Deze nationale wet vult dit aan door streamingsdiensten ook financieel te verplichten bij te dragen aan Nederlandse producties. Het doel van deze maatregelen is dus: bijdragen aan culturele diversiteit, de nationale markt stimuleren en een financiële impuls geven aan onze filmindustrie.
D66 is het eens met het voorstel om deze investeringsverplichting vast te stellen. Een betere vertegenwoordiging van het Nederlandse aanbod in streamingsdiensten is namelijk van belang voor een betere weerspiegeling van de Nederlandse culturele diversiteit en het behoud van de Nederlandse industrie. Daarnaast kan de Nederlandse industrie zo een stimulans worden gegeven om zich verder te ontwikkelen. De vragen van D66 gaan over de uitvoering en de doelmatigheid van dit voorstel, onderwerpen waar de Eerste Kamer uiteraard op moet letten. De investeringsverplichting heeft een grote impact op de keuzevrijheid van private bedrijven. Het is dan ook van belang dat streamingsdiensten zo snel mogelijk duidelijkheid wordt geboden over de wijzigingen die hun mogelijk staan te wachten.
Wat is de reactie van de regering op de stellingname van de Europese Commissie dat moet worden verklaard waarom de omzet specifiek voor Nederlandse producties en niet voor Europese producties moet worden aangewend? In de Tweede Kamer is gevraagd om een jaarlijks verslag van de streamingsdiensten. Dit wordt na drie jaar geëvalueerd. Wanneer investeringen worden verspreid over meerdere jaren, kan dit ertoe leiden dat sommige investeringen niet worden meegenomen, omdat ze niet binnen de termijn van drie jaar vallen. Ziet de regering dit probleem ook en, zo ja, hoe moet dit worden ondervangen? Het produceren van films en documentaires is daarnaast een tijdrovend project. Producties zijn doorgaans pas twee tot drie jaar na de investering op het scherm te zien. Dit kan ertoe leiden dat de effecten van de investering pas later te beoordelen zijn. Hoe wil de regering hiermee omgaan, vraag ik de staatssecretaris.
Een van de voornaamste doelstellingen van dit voorstel is het stimuleren van culturele diversiteit, maar deze doelstelling kan niet uitsluitend met een financiële impuls worden bereikt. Er zijn bijvoorbeeld zorgen over het tekort aan erkenning van bicultureel talent in de Nederlandse filmindustrie. Ook kiezen afgestudeerden van de Filmacademie er soms bewust voor om niet bij grote streamingsdiensten te werken vanwege het commerciële karakter. Is de regering van mening dat deze investeringsplicht op zichzelf voldoende is om culturele diversiteit te bevorderen of is er meer nodig vanuit de Nederlandse filmsector zelf, vanuit onderwijsinstellingen en andere stakeholders? Hoe ziet de staatssecretaris dat? Ziet de staatssecretaris de investeringsverplichting als onderdeel van een bredere visie om kwaliteitsvolle Nederlandse producties te stimuleren? In hoeverre denkt de regering dat dit wetsvoorstel doelmatig is, aangezien veel meer stakeholders een rol spelen in het vergroten van het aantal kwaliteitsvolle Nederlandse producties? Vindt de regering dat ook geïnvesteerd moet worden in onderwijs en talentontwikkeling om die doelstellingen beter te behalen? Kan in een wetsevaluatie na bijvoorbeeld drie jaar worden beoordeeld wat de resultaten van de wet zijn en of verdere maatregelen nodig zijn?
Daarnaast is het onduidelijk hoe lang deze investeringsverplichting duurt. Is het een tijdelijke maatregel totdat er voldoende in de sector is geïnvesteerd en, zo ja, wanneer is dat moment dan aangebroken en blijft het gedurende die tijd een vast percentage?
Tot zover mijn vragen aan de staatssecretaris, meneer de voorzitter. Ik dank u.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Meenen. Dan is het woord aan de heer Van den Berg namens de VVD.