Verslag van de vergadering van 11 december 2023 (2023/2024 nr. 11)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 21.12 uur
De heer Baumgarten i (JA21):
Dank u wel, meneer de voorzitter. Ik wacht even tot de collega-senatoren binnendruppelen. Kijk, ze zijn er. Dat is helemaal goed. Ik mis alleen de heer Heijnen, die ik even zou willen feliciteren.
De voorzitter:
Mag ik u toch verzoeken om aan te vangen?
De heer Baumgarten (JA21):
Ja, ik ga aanvangen, meneer de voorzitter. Excellentie — dat mag ik namelijk tegen u zeggen — geachte collega's, andere belangstellenden …
De voorzitter:
Wilt u via de voorzitter spreken?
De heer Baumgarten (JA21):
… en uiteraard meneer de voorzitter. Allereerst mijn felicitaties aan meneer Heijnen.
Voor ons liggen maar liefst zeventien wetsvoorstellen die tezamen het Belastingplan 2024 vormen. De belastingwetgeving en de vele aanpassingen die voor 2024 voorgesteld worden, zijn voor een groot deel terug te voeren op het dekkend maken van een expansief, in de ogen van mijn fractie te expansief, begrotingsbeleid. De staatssecretaris heeft bij het oorspronkelijke plan dat voorlag in de Tweede Kamer al de randen van het mogelijke opgezocht. Het grote herverdelen was ingezet. Dit alles gebeurde vanuit de vermoedelijke gedachte van de regering dat de overheid beter dan de burger weet hoe de euro uitgegeven en herverdeeld moet worden. Over het algemeen geldt echter: als je iets belast, krijg je er minder van.
De hoeveelheid amendementen vanuit de Tweede Kamer heeft de uitvoerbaarheid van de plannen er helaas allesbehalve beter op gemaakt. Geachte collega-senatoren, via de voorzitter, er wordt des te meer op onze toetsing geleund om Nederland niet op te zadelen met extra belastingdruk die alle werkende Nederlanders gaan voelen, en om bovenal te waken voor niet-uitvoerbare wetgeving die schadelijk is voor het ondernemings- en vestigingsklimaat en daardoor voor het verdienvermogen van Nederland. Ik zal uiteenzetten waar voor ons de schoen wringt en waar aanpassingen in wetgeving, bijvoorbeeld via moties, noodzakelijk zijn.
Laat ik beginnen met het wetsvoorstel 36418, verzamelwet Belastingplan 2024. Daarin vallen op: een forse inzet op nivellering door het zeer beperkt indexeren van de belastingschijven in de inkomstenbelasting, een forse toename van belastingheffing op vermogen en een rekening die neergelegd wordt bij het bedrijfsleven.
Als ik met het laatste begin, valt op dat het kabinet ervoor kiest om tegenvallende opbrengsten uit pijler 2, de Wet minimumbelasting — die is al aangehaald — neer te leggen bij het gehele bedrijfsleven, van het grootbedrijf tot de spreekwoordelijke bakker op de hoek. Ondanks amendering in de Tweede Kamer is de reductie in de mkb-winstvrijstelling fors te noemen. Hiermee zadelen we de motor van onze economie, en ook de banenmotor van onze economie, op met fors hogere lasten. De overheid strooit dus zand in de motor die de economie trekt. Dit doet iets met de betrouwbaarheid van overheid in de ogen van ondernemers. Welke visie heeft de staatssecretaris op het duurzaam fiscaal faciliteren en stimuleren van ondernemerschap in Nederland?
Overigens is mijn fractie wel tevreden met de kritische noten die de staatssecretaris kraakt over de amendementen van Van der Lee en Omtzigt. Beide amendementen hebben potentieel forse impact op het vestigingsklimaat in Nederland en ondermijnen het vertrouwen in de overheid fors, om nog maar te zwijgen over de evidente uitvoeringsproblemen. Ten aanzien van beide amendementen zullen meerdere moties volgen. De JA21-fractie zal deze moties steunen.
Het zeer beperkt indexeren van de tweede en derde belastingschijf is ronduit onverantwoord en onbehoorlijk te noemen in het licht van de torenhoge inflatie op dit moment. Inmiddels is zelfs de regering gedraaid en van mening dat de marginale druk in Nederland extreem is, mede door de toeslagenjungle en ook door de hoge schijftarieven. Ik citeer de regering in antwoord op vragen van mijn fractie over de ontwikkeling van de marginale druk bij de verlaging van de eigen bijdrage in de huurtoeslag. Dat is wetsvoorstel 36429. "Zo laten de marginaledruktabellen bij het Belastingplan 2024 zien dat voor een alleenverdiener met een inkomen van €42.500 de marginale druk stijgt van 84% naar 92%." In normaal Nederlands: iemand met een heel normaal inkomen van ruim 42k houdt slechts €0,08 over van iedere euro die hij of zij meer verdient. Niet alleen ondernemen maar ook werken wordt totaal ontmoedigd. Deze belastingopbrengsten kosten de economie netto meer banen dan er via herverdeling bij kunnen komen. Derhalve kost het ons dus nettowelvaart.
Bij de schriftelijke behandeling van de Wet intensivering kindgebonden budget zijn de antwoorden van de regering eveneens onheilspellend. Ook hierbij geeft de regering aan, ik citeer: "Wel start door de verlaging van de inkomensgrens voor paren de afbouw bij een lager inkomen. Paren die kindgebonden budget ontvangen en een inkomen hebben dat ligt tussen de verlaagde en de niet-verlaagde inkomensgrens, krijgen te maken met de afbouw van het kindgebonden budget, waardoor hun marginale druk stijgt." Einde citaat.
Hoe kan de staatssecretaris zonder gegoochel met gemiddelden dergelijk beleid billijken? Hoe wil de regering, onderbouwd en met bewijsvoering, voorkomen dat extra toeslagen en inkomensondersteuning leiden tot een afname van arbeidsparticipatie en toename van inactiviteit? Welke concrete maatregelen stelt de regering voor om meer werken te doen lonen? En is het in het licht van deze wenselijke maatregelen verstandig om de voorliggende maatregelen in het Belastingplan 2024 door te voeren? Of kunnen ze dan beter aangehouden worden? Ik hoor graag de antwoorden van de staatssecretaris in dezen.
In het licht van inkomenspolitiek nog het volgende. Mijn fractie vindt principieel dat over belegd of gespaard geld al bij de inkomstenbelasting is afgerekend. De regering stelt zich op het standpunt, gegeven de antwoorden in het schriftelijk overleg, dat het rendement hierover belast zou moeten worden. Als dat al zo is, dan is de regering zacht gezegd inconsequent. Immers, als men rendement wil belasten, moet men ook verlies kunnen verrekenen en dat laatste is nog steeds niet het geval. Hoe denkt de staatssecretaris het bij een mogelijk juridisch onhoudbare vijftienjarige forfaitaire systematiek op korte termijn mogelijk te maken ook verlies te verrekenen binnen box 3? En welke maatregelen neemt de regering om een eventueel negatieve uitspraak van de Hoge Raad over de forfaitaire grondslag praktisch en budgettair te kunnen opvangen? Vraagt vorenstaande in essentie niet om prudenter begrotingsbeleid en een principiële herziening van het belastingstelsel? Is de staatssecretaris het eens met de fractie van JA21 dat het niet indexeren van de heffingsvrije voet in box 3 in essentie onrechtvaardig is en de belastingmoraal potentieel ondermijnt? Ik zie uit naar de antwoorden van de regering.
In het begin van mijn bijdrage haalde ik al de tegenvallende opbrengsten aan uit de Wet minimumbelasting bedrijven, pijler 2, thans voorliggend onder nummer 36369. In de schriftelijke voorbereiding op dit debat antwoordt de regering dat de implementatiedatum Wet minimumbelasting 2024 synchroon loopt binnen de EU en dat de lidstaten zich hieraan moeten houden. Mijn vraag is welke sanctiemaatregelen er binnen de EU zijn om handhaving af te dwingen. Voorts blijkt uit een analyse van de OESO, waaruit Het Financieele Dagblad recentelijk citeerde, dat er een groot verschil bestaat tussen landen in nominale versus effectieve belastingdruk, doordat er grote verschillen bestaan tussen landen in fiscale stimulansen en innovatieboxen. Hoe en wanneer denkt de regering te bewerkstelligen dat de effectieve belastingdruk voor bedrijven internationaal daadwerkelijk gelijkgeschakeld wordt? Hoe beschermt de regering het Nederlandse belang in dezen?
Bij het overleg inzake de bedrijfsopvolgingsregeling, de BOR, in het bijzonder het amendement-Inge van Dijk/Erkens, bij de Wet op stuk nr. 36421 geeft de regering aan dat de uitvoering van het bovenvermelde amendement problematisch zal zijn. Waaruit bestaan deze zorgen van de regering en welke maatregelen neemt zij om eventuele uitvoeringsproblemen te mitigeren?
Met betrekking tot de wet over belastingen op milieugrondslag, 36432, het volgende. De regering geeft in antwoord op meerdere kritische vragen aan dat het weglekrisico voor een aantal sectoren inderdaad toeneemt als gevolg van dit wetsvoorstel. De regering erkent dat de mogelijkheden tot verduurzamen voor de sector op korte termijn beperkt zijn. Zo zijn groen gas en waterstof op dit moment nog niet op grote schaal beschikbaar en zijn grote, elektrische keramiekovens nog in ontwikkeling. In normale taal staat er eigenlijk dat er een drammerige Klimaatwet wordt uitgerold over een relatief kleine sector, die daar onvoldoende op kan inspelen. Dat moet je als overheid niet willen. De Eerste Kamer behoort te toetsen op zorgvuldigheid van wetgeving, en deze wet voldoet daar niet aan. Mijn fractie onderschrijft dan ook de motie die hierover zal worden ingediend. Het lijkt maar niet door te dringen, maar alleen welvarende landen kunnen klimaatbeleid betalen. Wat er nu gebeurt, is ons land verarmen, waardoor klimaatbeleid zeker op termijn niet betaalbaar en dus niet haalbaar is.
Ten slotte nog het volgende. Met aanpassingen in de Wet waardering onroerende zaken, wetsvoorstel 36427, wil de regering de incentive om te procederen via "no cure, no pay"-bureaus doen afnemen. Hoegenaamd vindt er verdringing plaats bij de rechtspraak, waardoor burgers en bedrijven langer moeten wachten op behandeling en uitspraak. Om de hoge druk te verminderen, wordt de vergoeding voor proceskosten neerwaarts bijgesteld. Wat onze fractie betreft is dit het paard achter de wagen spannen. De burger heeft onzes inziens altijd het recht om via collectief of bureau zijn of haar recht te halen. Dat er een capaciteitsprobleem is bij de rechtspraak mag geen reden zijn om een drempel op te werpen voor de burger die zijn of haar recht wil halen. Mijn fractie zal dan ook tegen dit wetsvoorstel stemmen, omdat wij, ook als Eerste Kamer, moeten bewaken dat het recht zonder drempel of hindernis zijn loop moet kunnen krijgen.
Meneer de voorzitter. Alles overziend liggen er belastingwetsvoorstellen voor waar mijn fractie weinig enthousiasme voor kan opbrengen, simpelweg omdat weliswaar op korte termijn de begroting, los van het begrotingstekort, sluitend wordt gemaakt, maar op de lange termijn het verdienvermogen van burger, ondernemer en/of bedrijfsleven wordt ondermijnd. Het vestigingsklimaat voor bedrijven staat vol onder druk, en van een kalende kip wordt het lastig plukken. Ik zie uit naar de antwoorden van de regering. Ik dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Baumgarten. Dan is het woord aan de heer Schalk namens de SGP.