Verslag van de vergadering van 18 december 2023 (2023/2024 nr. 13)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 21.03 uur
De heer Kroon i (BBB):
Dank u, voorzitter. Dank aan de minister voor een poging om in een halfuurtje al die vragen enigszins aan bod te krijgen. Ik zou graag willen beginnen met een voorbeeld uit de praktijk. Daarmee loop ik ook al een beetje vooruit op een evaluatie. In onze evaluatie ondersteunt het Groeifonds de innovatie en ontwikkeling van het midden- en kleinbedrijf echt onvoldoende. Dat heeft onder andere te maken met die grens van 30 miljoen. Daarmee verwacht ik dat ook de impact op de regio's van "Elke regio telt!" beperkt zal zijn. De minister verwijst naar andere overheidsloketten en die lijken mij beperkt effectief. Ik ben vast niet de enige directeur in de industrie die maandelijks door een adviseur, veelal een zzp'er, betaald door het Rijk, gebeld wordt om even naar mijn verduurzamingsagenda te kijken, zodat we wellicht toch nog een projectvoorstel voor de RVO kunnen maken dit jaar. Ik ben zeker niet de enige directeur die, wanneer er daadwerkelijk bovenwettelijke en economisch niet-rendabele duurzaamheidsinvesteringen mogelijk zijn, afhaakt omdat het niet passend blijkt binnen het woud van de regelingen, waar meneer Crone al naar verwees, of onoverkomelijke beperkingen in mijn bedrijfsvoering vraagt. In onze ervaring wordt er op dit moment mogelijk meer geld uitgegeven aan departementen en bedrijven die aan verduurzaming wérken dan aan bedrijven die daadwerkelijk verduurzamen.
Een van de doelstellingen van dit fonds is een verbetering van productiviteit. De minister zei treffend: daar heb je innovatie voor nodig. De minister zei ook heel treffend: voor innovatie heb je ondernemers nodig. Het grootste deel van dit fonds wordt niet uitgegeven aan ondernemers maar door ambtenaren; dat zijn geen ondernemers. Hoe gaat er dan innovatie komen, innovatie met als doel om een structurele verbetering van de arbeidsproductiviteit te realiseren? Volgens de BBB-fractie kan die arbeidsproductiviteit het eenvoudigst gerealiseerd worden door het verlagen van de hoeveelheid en de complexiteit van wet- en regelgeving, voortkomende uit de voortdurende druk van toezicht. Er zijn voorbeelden te over. Ik noem de protocollen in de zorg en de toenemende intensiteit van toezicht. De Wet kwaliteitsborging bouw, helaas zojuist gereed om in werking te treden, is daar ook een voorbeeld van. De BBB-fractie is niet de enige die daarover spreekt. Kim Putters was gisteren bij WNL om te praten over brede welvaart en die zei letterlijk: "Mensen, en dat geldt ook voor bedrijven, zien soms door de bomen het bos niet meer. De regelingen zijn te ingewikkeld. Het moet eenvoudiger." Marcel Levi, u wellicht ook bekend uit het zorgbestuur, heeft een lange column geschreven in de NRC over administratie in de zorg waarin hij stelt: "Maar de strijd tegen onnodige administratie en bureaucratie blijft sterk teleurstellen." Wanneer we in staat zouden zijn regeldruk en toezicht terug te brengen tot het niveau dat echt nodig is, kunnen we in Nederland een productiviteitsstijging mogelijk maken van 10% tot 15%. Ik zou de minister willen uitdagen om dat nou eens te laten realiseren via het Groeifonds.
Voorzitter. Er zijn veel vragen en er komen er waarschijnlijk nog veel meer. Daarvoor had ik mij voorgenomen om een aantal toezeggingen die ik gevraagd had maar helaas niet geheel gekregen heb, te verwoorden in moties. Alleen, die liggen nog op mijn tafeltje en ga ik dus nu even halen. Het zijn er drie. De eerste betreft de nieuwe ronde. Wij beseffen dat aangegane verplichtingen verplichtingen zijn en verwachtingen verwachtingen zijn. Wij zouden het alleen prettig vinden als nieuwe verwachtingen op dit moment in het kader van de vierde inningsronde niet gewekt worden.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de verschillende instituties, waaronder de SER en de Algemene Rekenkamer, kritisch zijn op de doelrealisatie en verantwoording van het Nationaal Groeifonds;
constaterende dat de Algemene Rekenkamer nogmaals vaststelt dat een robuust juridisch kader ontbreekt;
constaterende dat de minister de tussenevaluatie van het Nationaal Groeifonds nog niet met de Eerste Kamer en Tweede Kamer heeft gedeeld;
overwegende dat de burger van de overheid mag verwachten dat middelen ter versterking van toekomstig verdienvermogen doelmatig worden besteed en dat toekenning en aanwending van deze middelen zorgvuldigheid verdienen;
overwegende dat ter bescherming van zowel de overheid als de begunstigden van de overheidsmiddelen een goed en robuust juridisch kader ingericht dient te zijn;
overwegende dat een tussenevaluatie van het Groeifonds onderdeel is van zorgvuldig overheidsbeleid en dat derhalve resultaten van een dergelijke evaluatie ook hun weerslag moeten kunnen hebben op toekomstige bestedingen van het fonds;
verzoekt de regering om het opnemen van nieuwe aanvragen en doen van nieuwe toezeggingen voor middelen van het Groeifonds, tenminste voor de ingang van de zogenoemde vierde indieningsronde, op te schorten tot nadat de evaluatie van het Groeifonds met respectievelijk de Tweede Kamer en de Eerste Kamer is besproken en de lessen van deze evaluatie hun weerslag hebben gevonden in aangepaste toekenningscriteria van het fonds en een voldoende robuust juridisch kader is ingericht,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Kroon, Crone, Van der Goot, Dessing en Van Apeldoorn.
Zij krijgt letter D (36410-L).
De heer Kroon (BBB):
Voorzitter. Met uw permissie dien ik een tweede motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de verschillende instituties, waaronder de SER en de Algemene Rekenkamer, kritisch zijn op de verschillende aspecten van doelrealisatie en verantwoording van het Nationaal Groeifonds, in het bijzonder de verwevenheid en transparantie tussen fondsuitgaven en departementale begrotingen;
constaterende dat ondertussen een significant deel van de door het Groeifonds toegekende middelen hun bestemming vinden in aanvullingen op departementale begrotingen en/of ten behoeve van de algemene middelen;
overwegende dat de burger van de overheid mag verwachten dat zij haar taken uitvoert binnen de haar toegekende rijksbegrotingen en dat zij afwegingen en prioriteiten stelt tussen en binnen de delen van de gehele rijksbegroting;
overwegende dat het benutten van in het Groeifonds gereserveerde middelen ten bate van activiteiten die gewoonlijk uit de normale overheidsbegroting gefinancierd behoren te worden niet past in een consistent en beheerst begrotingsbeleid en niet past binnen de doelstelling van het Groeifonds;
overwegende dat de minister de tussenevaluatie nog niet met de Eerste Kamer en de Tweede Kamer heeft gedeeld en besproken, maar naar verwachting de evaluatie kritisch zal zijn op de overheveling van gereserveerde gelden naar departementale begrotingen en/of algemene middelen;
verzoekt de regering om de toekenningscriteria van het fonds, vooruitlopend op de evaluatie, met onmiddellijke ingang zodanig aan te passen dat departementen zelf als direct begunstigde van de fondsen worden uitgesloten;
verzoekt de regering de Kamer te verzekeren dat in fondsen gereserveerde middelen niet ten goede komen aan de algemene middelen van departementen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Kroon, Van der Goot, Dessing, Van Apeldoorn en Crone.
Zij krijgt letter E (36410-L).
De heer Kroon (BBB):
Voorzitter. Dan de laatste motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de verschillende instituties, waaronder de SER en de Algemene Rekenkamer, kritisch zijn op verschillende aspecten van doelrealisatie van het Nationaal Groeifonds;
constaterende dat de Algemene Rekenkamer nogmaals vaststelt dat een robuust juridisch kader rond het Groeifonds ontbreekt;
constaterende dat in de uitvoering van het stimuleringsbeleid gericht op het realiseren van nieuwe duurzame economische bedrijvigheid de overheid maar beperkte invloed heeft op het economisch en maatschappelijk rendement van de door het Groeifonds gedane investeringen;
overwegende dat de burger van de overheid mag verwachten dat wanneer zij publieke middelen c.q. kapitaal investeert in private sectoren, zij daarmee ook publieke invloed verwerft in die sectoren teneinde haar maatschappelijke doelstellingen en rendement te borgen;
overwegende dat dat de overheid als investeerder in economische infrastructuur, zoals bedrijven en/of ecosystemen, haar invloed het best kan houden wanneer de investees naar de overheid als kapitaalverschaffer verantwoording afleggen;
overwegende dat het ontbreken van een robuust juridisch kader de gelegenheid schept om toekomstige investeringen vanuit het perspectief van het Nationaal Groeifonds onder een nieuw juridisch kader te brengen;
overwegende dat een dergelijk beleid en juridisch kader reeds bestaan voor staatsdeelnemingen en/of deelnemingen van de Staat;
verzoekt de regering om de middelen van het Groeifonds in de toekomst ter beschikking gesteld aan individuele private partijen, consortia en/of bijvoorbeeld sectorale ecosystemen, ter beschikking te stellen vanuit een juridisch kader, waarbij zij langjarig invloed heeft op geïnvesteerde middelen, bijvoorbeeld via een nationale investeringsbank en/of investeringscoöperaties waar een nationale investeringsbank deel van uitmaakt,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Kroon, Crone, Van der Goot en Van Apeldoorn.
Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. Daarmee maakt zij deel uit van de beraadslaging.
Zij krijgt letter F (36410-L).
Dan wil ik nu het woord geven aan de heer Crone, want mevrouw Aerdts heeft zich inmiddels teruggetrokken. Ja? Nee, u ziet ervan af? Nee, meneer Crone, u had zich niet teruggetrokken. Het was ook de bedoeling dat ik u zou aanroepen. Ga uw gang.