Verslag van de vergadering van 19 maart 2024 (2023/2024 nr. 24)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 19.55 uur
De heer Janssen i (SP):
Voorzitter, dank u wel. Dank aan de minister voor haar bevlogen beantwoording. Ik heb nog een enkele opmerking, een enkele vraag en een enkel verzoek aan de minister.
Voorzitter. Niet ieder goed idee leidt automatisch ook tot een goed plan, laat staan tot een goede wet. Maar ik denk dat dat vandaag wél aan de hand is en dat wij hier een goede wet hebben voorliggen. Ik heb toch nog een paar concrete vragen naar aanleiding van de eerste termijn en de beantwoording.
Artikel 244, over het onderlinge contact tussen de genoemde groepen. Ik meende de minister te horen zeggen dat het strafrecht er niet aan te pas komt als dader en slachtoffer tot dezelfde groep behoren. Mijn vraag daarbij is deze. Ik was in verwarring door de toevoeging in de memorie van toelichting van het woord "consensueel" bij verstandelijk gehandicapten. Als het strafrecht al niet aan de orde is, waarom moet dan die toevoeging "consensueel" erbij? En wat zou er gebeuren als het niet consensueel is binnen een groep met een dader en een slachtoffer uit diezelfde groep? Wat zou dan het gevolg zijn? Komt er dan wel of geen strafrecht bij? Volgens mij zei de minister van niet, dus dan begrijp ik … Misschien is het een ongelukkige zin, alhoewel ik hem wel begrijp, om de zorgen weg te nemen. Maar dan is hij misschien toch wat ongelukkig. Dus graag nog een nadere duiding van de minister op dat punt.
Voorzitter. Ik heb van de minister geen reactie gekregen — daar wil ik toch nog even op aanslaan — op de normatieve werking van deze wet voor de toekomstige, met name technische, ontwikkelingen die wij op dit moment niet kunnen voorzien. Ik verwees al even naar de post en de e-mail. Dat moet je toch een beetje aan elkaar kunnen knopen. Het gaat nu zo snel met de technologische ontwikkelingen op dit gebied — helaas, soms, moet ik zeggen — dat het toch wel van belang is om die normatieve werking hier met elkaar hardop uit te spreken, ook voor gevallen die wij nog niet kennen en voor ontwikkelingen die we nog niet kunnen duiden, maar waarvan we vanuit een normering toch vinden dat die daar ook onder zouden moeten kunnen vallen.
Voorzitter. Dan kom ik op artikel 251. Ik ben blij met de duidelijke uitspraak van de minister dat zowel offline als online van toepassing zijn op artikel 251 en dat het voor het delict eigenlijk niet uitmaakt of het nou online of offline is. De aandacht gaat nu namelijk veel uit naar online, omdat dat toegevoegd is. Maar het geldt dus ook voor offline. Die verwarring had ik ook een beetje bij artikel 429ter versus artikel 251, omdat dezelfde omschrijving wordt gehanteerd: het indringend mondeling seksueel benaderen. De minister zei daarover: ja, maar artikel 429ter kan ook artikel 251 zijn. Dat ging over het voorbeeld dat ik noemde van degene die in de openbare ruimte een meisje van 15 aanspreekt met een voorstel dat voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 251, inclusief de voorbereidende handeling om zo'n afspraak te verwezenlijken. Ik zou in dat geval zeggen: dan is het niet zo dat het artikel 251 kán zijn; dan móét het artikel 251 zijn. Dat moet niet omdat het dan veel verder gaat, maar omdat het dan voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 251. Je moet dat dan niet onder artikel 429ter scharen, omdat het ernstiger is.
Daarom heb ik twee vragen. Mijn eerste vraag is als volgt. Interpreteer ik het juist als ik zeg dat de strafvrijstelling van het derde lid alleen van toepassing is op de aanhef en op het onder c genoemde, zoals in de wet staat? Is het dan dus zo dat de onder a en b genoemde strafbare feiten ook gelden voor … Of is het zo dat de straffeloosheid niet geldt vanuit lid 3 voor de onder a en b genoemde strafbare feiten? Dat is een hele concrete vraag.
Ik verzoek de minister om het volgende toe te zeggen, juist vanwege het feit dat artikel 429 óók artikel 251 kan zijn, oftewel dat iets in plaats van een overtreding wel degelijk ook een misdrijf kan zijn. Ik verzoek haar om ervoor te zorgen dat er bij de scholing van de boa's, die met 429ter moeten gaan werken, ook aandacht wordt besteed aan het feit dat het daar niet op hoeft te houden. Als er namelijk een ernstig feit plaatsvindt dat voldoet aan de kwalificatie van artikel 251, dan moeten de boa's zich daarvan bewust zijn. Ze moeten daar dan ook naar kunnen handelen en op kunnen acteren.
Voorzitter. Dan ben ik redelijk aan het einde gekomen. Ik denk dat de zorgen over de capaciteit en de uitvoering blijven. Ik denk dat het heel hard werken zal worden voor iedereen die bij de uitvoering van deze wet betrokken is. De fractie van de SP wenst al diegenen heel veel succes. Zij kunnen zich van onze steun verzekerd weten, juist vanwege het feit dat diegenen dat zullen doen om de slachtoffers het herstel van recht te bieden waar ze recht op hebben. Dat staat voor de fractie van de SP voorop. Wij zullen dit voorstel dan ook van harte steunen, in de wetenschap dat de minister nog terugkomt op mijn verzoek over de boa's.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Janssen. Dan is het woord aan de heer Dessing van Forum voor Democratie.