Plenair Huizinga-Heringa bij behandeling Wet verhoging minimumloon 2024



Verslag van de vergadering van 15 april 2024 (2023/2024 nr. 28)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 19.42 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Huizinga-Heringa i (ChristenUnie):

Voorzitter, dank u wel. Vanuit met name Amerika kennen wij het begrip "werkende armen". Mensen met een volledige baan die, ondanks het feit dat ze elke dag hard werken, niet voldoende verdienen om rond te komen. Ze verdienen te weinig om zichzelf en hun kinderen te onderhouden. Nu hebben wij bij dit begrip nog steeds een buitenlandse associatie. Mijn fractie zou niet graag willen dat het ook in ons land een bekend fenomeen wordt dat mensen met een volledige baan toch niet voldoende verdienen om in het eigen onderhoud te voorzien. Toch is dit precies waar de Commissie sociaal minimum voor waarschuwt in haar rapport van juni vorig jaar. Het huidige bestaansminimum is te laag om van rond te komen, zo schrijft de commissie. Een op de vijf huishoudens heeft minder dan €1.000 op de spaarrekening staan en heeft onvoldoende buffer om een financiële tegenvaller op te vangen.

Voorzitter. In verband met deze berichten is vorig jaar het minimumloon buiten de reguliere verhogingen extra verhoogd met 10%. Dit is de eerste substantiële verhoging ooit. Toch ziet mijn fractie dat ook deze buitengewoon forse verhoging niet genoeg is geweest om het minimuminkomen zodanig bij te plussen dat het voldoende in evenwicht is met de hogere inkomens.

Bij de invoering van het minimumloon in 1969 — anderen hebben dit ook al genoemd — besloeg het minimumloon 66% van de mediaan. Bij invoering was het uitgangspunt dat het minimumloon evenwichtig mee zou stijgen met de lonen. Dat is onvoldoende gebeurd. In 2022 besloeg het nog maar 46% van het mediane loon. De bijzonder forse verhoging van 10% heeft de verhouding minder scheef gemaakt, maar nog niet zo veel beter dat over een evenwichtige verhouding kan worden gesproken.

Ook op Europees gebied speelt het thema van het minimuminkomen. Het Europees Parlement stemde in met de Richtlijn inzake toereikende minimumlonen. Volgens deze richtlijn moet het minimumloon verband houden met loonontwikkeling en inflatie. Daarbij wordt als redelijk ijkpunt 60% van het landelijke mediane loon genoemd. Dat percentage is niet verplicht, maar kan wel gelden als richtsnoer. Ons land komt lang niet aan dat redelijke ijkpunt toe. Ook vanuit Europa komt de discussie over een evenwichtige hoogte van het minimumloon er dus aan.

Voorzitter. Daarom heb ik de volgende vragen aan de minister. Wat is de oorzaak dat het minimuminkomen zo uit de pas is gaan lopen met het mediane inkomen, terwijl het regelmatig mee zou stijgen met de overige lonen? Kan de minister verklaren hoe het kan dat het absolute minimuminkomen in ons land relatief hoog is ten opzichte van andere landen, terwijl toch de noodklok wordt geluid voor wat betreft de bestaanszekerheid voor de laagste inkomens? Hoe verhoudt dit zich tot elkaar? Is ook het reguliere inkomenspeil in ons land hoger ten opzichte van andere landen? Graag een reactie. Dan mijn laatste vraag. De voorgestelde kleine verhoging lijkt mijn fractie verstandig, omdat we zo een begin kunnen maken met het langzamerhand in lijn brengen van het wettelijk minimumloon met de Europese richtlijn. Hoe kijkt de minister hiernaar?

Voorzitter. Met de verhoging van het minimuminkomen stijgt de koopkracht van de minima. Dat is goed voor de minima, maar ook goed voor onze economie. Een toegankelijke economie waarin minder mensen gebukt gaan onder zorgen over bestaanszekerheid is een gezondere economie. Het koopkrachtpakket van het kabinet heeft hier al een grote duw gegeven, maar dat was vooral om de effecten van het wegvallen van bijvoorbeeld de energietoeslag zo veel mogelijk te dempen. De ramingen van het CPB laten zien dat de laagste inkomensgroepen er volgend jaar in koopkracht op achteruit zullen gaan, ondanks de forse verhoging van 10% in het afgelopen jaar.

In dit verband heb ik nog een vraag aan de minister. Bij de beantwoording van de vragen is het mijn fractie niet helemaal helder geworden of het CPB in zijn ramingen al rekening heeft gehouden met de voorgestelde extra verhoging van het minimuminkomen met 1,2%. Als dat zo is, zou dat betekenen dat de koopkracht van de minima nog extra naar beneden moet worden bijgesteld ten opzichte van de huidige ramingen, mocht deze verhoging niet doorgaan. Is dat juist? De huidige ramingen zijn niet zo rooskleurig. Hoeveel zouden de laagste inkomensgroepen er volgend jaar in totaal in koopkracht op achteruitgaan bij het niet doorgaan van deze voorgestelde verhoging? Graag een reactie van de minister.

Voorzitter. Een heikel punt voor mijn fractie is de koppeling van de AOW aan het minimumloon bij deze incidentele verhoging. Een belangrijk deel van de AOW'ers heeft een aanvullend pensioen en daardoor minder kans om in armoede te raken. Een verhoging van de AOW is voor hen niet nodig in het kader van armoedebestrijding. Voor de kleinere groep AOW'ers zonder aanvullend pensioen kan het leven financieel zwaar zijn. Zij lopen wel het risico in armoede te raken en hebben als oudere weinig tot geen mogelijkheid om daar ooit weer uit te komen. Voor deze groep is een verhoging van de AOW dus zeker geen luxe. Tussen deze twee groepen kan financieel geen onderscheid worden gemaakt. Daar worstelt mijn fractie mee. Door de koppeling tussen het wettelijk minimumloon en de AOW komt het grootste gedeelte van het geld dat gemoeid is met deze verhoging van het minimumloon terecht bij mensen die het geld niet echt nodig hebben: AOW'ers met een aanvullend pensioen. Maar sluiten we bij deze incidentele verhoging de AOW uit, dan worden AOW'ers zonder aanvullend pensioen wrang genoeg slachtoffer van het feit dat andere gepensioneerden het zoveel beter hebben dan zij. Zij hebben het geld nodig maar krijgen niets, omdat anderen meer dan genoeg hebben. Vooralsnog steunen wij daarom de keuze om de koppeling te handhaven. Ziet de minister mogelijkheden om toch het onderscheid te maken tussen mensen met alleen AOW en gepensioneerden met een aanvullend pensioen? Deze vraag richt zich op nu, maar ook op de toekomst.

Voorzitter. Vanuit werkgeverskringen is aandacht gevraagd voor de positie van de werkgevers. De voorgestelde loonsverhoging kost werkgevers soms meer dan het dubbele van datgene wat werknemers eraan overhouden, stelt VNO-NCW. Daarnaast waarschuwen zij ervoor dat deze verhoging een opwaartse druk op het hele loongebouw zal genereren. Dat zou de inflatie kunnen aanwakkeren. Ook mevrouw Bakker van het CDA noemde dit al in haar bijdrage. Over deze opmerkingen heeft mijn fractie nog enkele vragen aan de minister. Wat betreft het eerste punt meent mijn fractie dat bij elke loonsverhoging de kosten voor de werkgever hoger zijn dan het bedrag dat de werknemer eraan overhoudt. Ziet de minister dat ook zo of zijn er met deze verhoging van het minimumloon specifieke redenen of omstandigheden die de kosten voor werkgevers extra hoog maken? Wat betreft de opwaartse druk van het loongebouw het volgende. De bedoeling van deze verhoging van het minimumloon is nu juist om het loongebouw meer in evenwicht te brengen en om het gat tussen het mediale loon en het minimuminkomen te verkleinen. Dat is mogelijk met verstandige verhogingen, in kleine stapjes, zoals nu voorgesteld. In de schriftelijke ronde heeft de minister ook in deze zin geantwoord. Zij stelt dat het overloopeffect van deze voorgestelde verhoging naar verwachting nihil is. Kan de minister dat nog eens bevestigen in haar antwoord?

Voorzitter. Deze verhoging van het minimuminkomen moet niet alleen door de werkgevers, maar ook door de overheid worden betaald. De dekking doet altijd ergens pijn. Het is daarom ook zaak om die pijn zo rechtvaardig mogelijk te verdelen. Onze fractie is akkoord gegaan met de voorgestelde dekking bij het Belastingplan 2024, in de wetenschap dat de staatssecretaris naar mogelijke alternatieve dekkingen zou gaan kijken. We hebben een brief gekregen met een aantal mogelijke dekkingen. Die brief zullen we zorgvuldig bestuderen. Op dit moment ziet mijn fractie geen aanleiding tot vragen. Bij de Voorjaarsnota of de behandeling van het Belastingplan 2025 komen wij er ongetwijfeld op terug.

Samenvattend. Mijn fractie steunt de inzet om het minimuminkomen stapsgewijs naar een niveau te brengen dat voor de laagste inkomens toereikend is om van rond te komen. Doordat het minimumloon structureel te laag is gebleven, is er langere tijd een systeem in stand gehouden waarbij de overheid heeft bijgeplust met tal van toeslagen en regelingen om huishoudens uit de armoede te houden. Dit creëerde financiële druk en regeldruk en heeft kwetsbare burgers nog afhankelijker gemaakt. Een hoger minimumloon kan die afhankelijkheid juist verkleinen en ervoor zorgen dat meer huishoudens financieel op eigen benen kunnen staan. De kleinere stap die nu voorgesteld wordt, is voor ons daarom betekenisvol, bekeken in het licht van een uiteindelijke doorgroei, in kleine stappen, van het minimuminkomen naar zo'n 60% van het mediale inkomen van ons land. Dat is de toekomst die ook in Europa wordt geschetst.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Huizinga. Dan is het woord aan mevrouw Perin-Gopie namens Volt.