Verslag van de vergadering van 16 april 2024 (2023/2024 nr. 29)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 16.56 uur
De heer Petersen i (VVD):
Voorzitter, dank u wel. Ook dank aan de minister en de staatssecretaris voor de beantwoording. Zoals ook door anderen al is gememoreerd, hadden wij liever een fundamenteler debat gevoerd over deze materie, maar dat was niet mogelijk door de indiening van het amendement-Van der Lee en de timelines waar we ons aan moesten houden.
Ik moet ook verklappen dat de VVD naar aanleiding van de behandeling in deze Kamer de afgelopen dagen geen aanleiding ziet om het wetsvoorstel anders te beoordelen. Wij blijven van mening dat de 54% stijging van het minimumloon de afgelopen tien jaar hoog is. Wij zijn het dus ook niet eens met de kwalificatie van de GroenLinks-Partij van de Arbeidfractie dat we in een lagelonenland beland zijn, om de eenvoudige reden dat de vergelijking die we hebben gemaakt, laat zien dat we wat betreft het minimumloon alleen Luxemburg nog maar voor ons hoeven te dulden.
Verder heb ik gewezen op de kosten voor de kleine en de middelgrote ondernemingen, die we in staat moeten stellen te ondernemen. Ten slotte hebben we ook opmerkingen gemaakt over de kosten, die niet in verhouding staan tot wat we uiteindelijk bereiken met dat geld. Er gaat in deze hele operatie 1 miljard euro om. Dat vinden wij heel veel.
Ik wil wel graag opmerken dat ik het jammer vind dat er gisteren en vandaag nogal lacherig wordt gedaan door sommige partijen over ondernemers in Nederland. Dat zijn wel de mensen die de risico's nemen om iets op te zetten, de economie te helpen en mensen aan een baan te helpen. Dat zijn dus de mensen die de banen creëren en zorgen voor onderhoud van mensen en hun families. Dat zijn ook de mensen die belasting betalen via hun bedrijf, zichzelf en de werknemers die zij in dienst hebben. Daaruit worden al die schitterende collectieve voorzieningen waarop is gewezen, betaald. Ik wil ook opmerken dat er vandaag en gisteren niet lacherig is gedaan over andere groepen die hier zijn langsgekomen in het debat. Ik denk dat je van mening kunt verschillen, maar dat het heel erg slecht is als je lacherig doet — laat ik het zo zeggen — over groepen die onderdeel uitmaken van de samenleving, waarvoor wij een bepaalde verantwoordelijkheid hebben. Ik wilde dat gezegd hebben, omdat ik me daarover behoorlijk teleurgesteld heb gevoeld.
Mevrouw Vos i (GroenLinks-PvdA):
Ik vermoed dat de heer Petersen het had over mijn opmerking over de normale cyclus van bedrijven. Daarover doe ik helemaal niet lacherig. Ik ken genoeg mensen die failliet gaan. In mijn familie zijn vaak mensen failliet gegaan. Dat hoort namelijk bij het bedrijfsleven. Het is niet lacherig. Maar ik ben inderdaad wel verbaasd over de belastingvlucht van sommige mensen die veel geld hebben verdiend en dat niet willen delen met de mensen die daar ook hard voor werken, namelijk hun werknemers.
De heer Petersen (VVD):
Ik heb niet over één specifieke fractie gesproken, maar ik heb gemerkt dat verschillende fracties hierover op deze toon spreken. Tegen iedereen die daar boodschap aan heeft, zou ik zeggen: wie de schoen past, trekke hem maar aan.
Ten slotte. We hebben de motie van BBB over de dekking gesteund en medeondertekend. Ik wil wel een misverstand, waarvan ik de indruk kreeg dat dat toch is ontstaan, wegnemen. Wij hebben dat niet gedaan om de belastingmaatregelen terug te draaien en om daarmee op de vraag hoe we dekking kunnen vinden op het terugdraaien van de maatregelen, te zeggen: o, laten we dit amendement dan maar niet steunen. Wij hebben bezwaar tegen het wetsvoorstel en omdat we merken dat er zich een meerderheid aftekent voor het verwerpen van het wetsvoorstel, hebben we gezegd dat er dan ook naar die dekking moet worden gekeken. We willen namelijk niet dat de dekking een andere bestemming gaat zoeken.
Daarmee rond ik af. Ik dank de minister, de staatssecretaris en de collega's. Ik zie uit naar de stemming.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Petersen. Dan komen we hiermee bij het eind van de termijn van de Kamer. Wenst een van de leden in de tweede termijn nog het woord? Dat is niet het geval. Dan is de vraag aan de minister en de staatssecretaris of zij in de gelegenheid zijn om direct te antwoorden of dat zij daar nog even de tijd voor nodig hebben. Ik hoor: een kwartier. Oké, dan zetten wij het debat voort om 17.15 uur.