Verslag van de vergadering van 11 februari 2025 (2024/2025 nr. 18)
Status: ongecorrigeerd
Aanvang: 13.39 uur
Een verslag met de status "ongecorrigeerd" is niet voor citaten en er kan geen recht aan ontleend worden.
De heer Van Rooijen i (50PLUS):
Voorzitter. Ik heet de minister-president ook welkom. Ik herinner me van zijn voorganger, minister-president Rutte, dat hij maar één keer in de Eerste Kamer kwam per jaar, met de Algemene Beschouwingen. Vorig jaar wist ik hem over de belastingvrijstelling ook voor een tweede keer naar de Kamer te lokken.
Voorzitter. Ik wil bij deze begrotingsbehandeling ook nog een paar woorden wijden aan de ministeriële verantwoordelijkheid voor handelingen en gedragingen van leden van het Koninklijk Huis. In zijn antwoorden op mijn schriftelijke vragen van vorig jaar, naar aanleiding van de betrokkenheid van prinses Laurentien bij de afwikkeling van de toeslagenaffaire, heeft de minister-president aangegeven dat de verantwoordelijkheid voor het beleid en de uitvoering van de hersteloperatie bij de staatssecretaris van Financiën ligt. Ik wil voorop gezegd hebben dat die antwoorden rijkelijk laat kwamen. Ik begrijp de opstartproblemen van een nieuw kabinet, zeker ook voor deze minister-president, maar onduidelijkheid over het koningshuis duldt geen trage reactie. Het waren simpele vragen, maar het duurde maanden voordat er antwoorden kwamen. Dat is niet zorgvuldig, noch naar dit huis noch naar het Koninklijk Huis.
Dan mijn hoofdpunt. In zijn antwoorden benoemt de minister-president dat hij algemene ministeriële verantwoordelijkheid heeft voor het Koninklijk Huis, maar dat de betrokkenheid van prinses Laurentien bij de opstart van de pilotfase getoetst is door de staatssecretaris van Financiën, met als conclusie dat er geen bezwaren zijn en dat de minister-president, destijds dus minister-president Rutte, deze conclusie heeft onderschreven. Deze voorstelling van zaken is naar mijn oordeel niet juist. Juridische navraag en speciaal een advies van prof. dr. P. Bovend'Eert brengen mij tot de navolgende stelling. We hebben hier te maken met artikel 42 van de Grondwet. Dit artikel geeft niet aan welke minister de verantwoordelijkheid draagt voor handelingen en gedragingen van leden van het Koninklijk Huis, doch in de praktijk is het steeds de minister-president op wie deze politieke verantwoordelijkheid rust. Dat geldt primair voor de handelingen en gedragingen van de Koning als staatshoofd en als deel van de regering, en ook voor diens privégedragingen wanneer het openbaar belang in het geding is. De Grondwet zegt niets over ministeriële verantwoordelijkheid voor leden van het Koninklijk Huis. Wel bepaalt de Grondwet dat bij wet wordt geregeld wie lid is van het Koninklijk Huis. Behalve de Koning vervullen de leden van het Koninklijk Huis geen overheidsfunctie. Zij zijn privépersonen, niet werkzaam bij de overheid, en vallen dus op zich ook niet onder het gezag van enig bewindspersoon. Niettemin is in de loop der jaren een zekere ministeriële verantwoordelijkheid aangenomen voor leden van het Koninklijk Huis voor zover zij in hun privéleven door hun gedragingen het openbaar belang raken en daarbij de monarchie zouden kunnen schaden. In deze gevallen is de ministeriële verantwoordelijkheid aan de orde. Deze afgeleide verantwoordelijkheid ligt in de praktijk steeds bij de minister-president.
Mijn conclusie is dat de verantwoordelijkheid voor handelingen en gedragingen van leden van het Koninklijk Huis waarbij het openbaar belang wordt geraakt, chefsache zijn. Dat neemt overigens niet weg dat een andere bewindspersoon ook een verantwoordelijkheid kan hebben. Doch dan gaat het meer om aspecten betreffende de opzet en uitvoering van activiteiten. Zo is bij de afwikkeling van de toeslagenaffaire de staatssecretaris van Financiën verantwoordelijk voor de uitvoering van diverse lopende trajecten. Mijn vragen aan de minister-president zijn de volgende. Eén. Is hij dat met mij eens en, zo nee, waarom niet? Twee. Zo ja, is hij dan voornemens deze lijn in toekomstige gevallen te volgen en zal hij dan steeds de ministeriële verantwoordelijkheid nemen voor de hier relevante handelingen en gedragingen van leden van het Koninklijk Huis? Drie. Zal het dan ook steeds de minister-president zijn die over dit onderwerp de vragen vanuit de Staten-Generaal zal beantwoorden? Vier. Teneinde op dit punt in de toekomst onduidelijkheid te vermijden, verdient het overweging deze gedragslijn zo mogelijk in een wet en anders in andere regelingen te verankeren.
Voorzitter, tot slot. Ik heb dit debat ook aangevraagd ter bescherming van de constitutionele monarchie en ook ter bescherming dus van het Koninklijk Huis. Ik wacht de antwoorden van de minister-president met bijzondere belangstelling af.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Rooijen. Wenst een van de leden in de eerste termijn nog het woord? Dat is niet het geval. Minister-president, bent u in de gelegenheid om direct te reageren op de vragen van de Kamer? Dat is het geval. Dan is het woord aan de minister-president.