Plenair Meijer bij voortzetting behandeling Wet bestuurlijk verbod ondermijnende organisaties



Verslag van de vergadering van 20 mei 2025 (2024/2025 nr. 29)

Status: ongecorrigeerd

Aanvang: 13.42 uur

Een verslag met de status "ongecorrigeerd" is niet voor citaten en er kan geen recht aan ontleend worden.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Meijer i (VVD):

Voorzitter. Bij dit soort wetgevingsdebatten staat logischerwijs vooral het middel centraal en wat minder het doel, het probleem dat aangepakt moet worden. Uit de interessante bijdragen van vanochtend bleek dat ook wel. Maar er is natuurlijk altijd een relatie tussen de proportionaliteit van het middel en het doel. Daarom wil ik, voordat ik namens mijn fractie inga op de inhoud van het wetsvoorstel en de doorlopen procedure, nog kort het probleem schetsen.

We hebben het vandaag over ondermijnende organisaties, in het bijzonder criminele motorbendes, die onder meer grof geweld plegen en zware criminaliteit faciliteren. De ernst daarvan en de urgentie om dat aan te pakken, heb ik in mijn vorige functie vrijwel letterlijk aan den lijve mogen ondervinden. Ik was in die tijd ook enige jaren voorzitter van het Landelijk Strategisch Overleg integrale aanpak Outlaw Motorcycle Gangs, OMG's. Die organisatie werd vanochtend nog even gememoreerd. Uit die tijd weet ik ook hoe belangrijk het is om in de aanpak uit een breed instrumentarium te kunnen kiezen: financieel, fiscaal, civiel, strafrechtelijk en bestuurlijk.

De in 2012 op deze manier ingezette gezamenlijke aanpak is deels succesvol geweest. Er zijn civiele verboden tot stand gekomen, waarmee clubhuizen zijn gesloten. De overlast in de openbare ruimte is voor een groot deel verdwenen. Maar uit het recente criminaliteitsbeeld van dat landelijk orgaan OMG's, van december 2024, blijkt dat deze clubs deels ondergronds verdergaan en dat er een versplintering plaatsvindt. Leden van nieuwe clubs worden verdacht van drie keer zo veel geweldsdelicten als leden van traditionele clubs en anderhalf keer zo veel als leden van verboden clubs. Leden van nieuwe clubs zijn ook vaker verdachte van georganiseerde vormen van criminaliteit dan leden van traditionele of verboden clubs. De motieven lijken te veranderen. Vrijbuitersmentaliteit en broederschap zijn minder belangrijk geworden dan status en criminele mogelijkheden. Dat blijkt allemaal uit het recente criminaliteitsbeeld.

Vanuit deze context kijkt mijn fractie naar het voorliggende wetsvoorstel. We stellen het op prijs als ook de minister vanuit zijn verantwoordelijkheid zijn visie zou willen geven op dit actuele beeld en de relatie daarvan met het voorliggende wetsvoorstel.

Voorzitter. Voordat ik inhoudelijk op het voorstel inga enkele zinnen over de procedure tot nu toe. Misschien hoeft niemand in deze zaal zich persoonlijk aangesproken te voelen, maar we kunnen met elkaar wel lessen trekken uit de gang van zaken. Op 23 juni 2020 stelde de Tweede Kamer het initiatiefvoorstel vast. Inmiddels zijn we bijna vijf jaar verder. Dat getuigt van weinig besef van urgentie. De eerste initiatiefnemer, mevrouw Kuiken, toen nog van de Partij van de Arbeid, gaf na de stemming in de Tweede Kamer desgevraagd aan het voorstel graag te verdedigen en zich te verheugen op de behandeling in de Eerste Kamer; het kan verkeren.

Aanvankelijk ging de behandeling voortvarend. Wij hebben als Kamer op 2 maart 2021 het eindverslag uitgebracht, maar vervolgens werd ons nota bene een week voor de plenaire behandeling in juni 2021 verzocht om het voorstel van de agenda te halen in verband met personele wisselingen bij de verdedigers van het voorstel. Die personele wisselingen bleven natuurlijk doorgaan in de loop der jaren. Ja, als je maar lang genoeg wacht met behandelen, is er altijd wel een nieuwe verdediger die zich moet inlezen, voortschrijdend inzicht bij een ander of een nieuw rapport waarop gewacht moet worden. Dat geldt nu bijvoorbeeld voor het WODC-rapport over de ervaringen met het civiele verbod. In het wetsvoorstel zit een evaluatiebepaling voor een evaluatie na vijf jaar. Dat evaluatierapport hadden we hier vandaag bijna kunnen bespreken.

Maar goed, gedane zaken nemen geen keer. Het zou echter goed zijn als verdedigers voortaan gemotiveerd verantwoording afleggen als de verdediging exceptioneel lang op zich laat wachten of als daarvan afgezien wordt. Dat geldt niet eens zozeer voor ons, maar ook voor de Tweede Kamer als opdrachtgever en voor de buitenwereld. Nu moeten we gissen naar de motieven. Ik zal dat niet doen, maar via de pers merk ik dat er sprake is van voortschrijdend inzicht. Ik kom daar straks bij de argumenten op terug, maar het zou van kracht hebben getuigd als die argumenten in een debat met ons of, nog zuiverder, met de Tweede Kamer waren gewisseld. Hoewel ze hier maar beperkt bij betrokken zijn, wil ik de verdedigers van het voorstel toch vragen naar hun visie op deze gang van zaken. Los van deze kanttekeningen wil ik hen en via hen de verschillende andere verdedigers en initiatiefnemers en medewerkers in de verschillende stadia van dit voorstel complimenteren en bedanken; dat is veel belangrijker.

Dan nu de inhoud. Drie discussiepunten kwamen ook vanochtend naar voren: de spanning met een grondrecht, de vergelijking met de procedure van het civiele verbod en de werkingssfeer van het verbod. De laatste twee punten spelen bij de afgehaakte initiatiefnemers blijkbaar een rol. Ook de VVD-fractie ziet het grondrecht van de vrijheid van vereniging als een groot goed, maar dat grondrecht kan blijkens de Grondwet in het belang van de openbare orde bij wet beperkt worden. Het spreekt vanzelf dat dit allemaal zorgvuldig moet gebeuren. Ik was blij dat de heer Dittrich, toen hij een paar sneren gaf over "regeren bij decreet" en zo, in ieder geval aangaf dat de voorbereiding van dit bestuurlijke verbod zorgvuldig moet zijn. Er worden dikke dossiers gevormd. In de vorige functie waar ik het over had, heb ik gezien wat voor dossiers het OM heeft aangelegd bij de civiele verboden. Ik denk dat de wijziging niet daarin zit.

Ik denk dat tijdens de behandeling in de Tweede Kamer door de amendementen van de heer Groothuizen van D66 de cumulatieve criteria voor een bevoegdheid tot een bestuurlijk verbod in artikel 2 op basis van jurisprudentie zijn gepreciseerd: het moet gaan om het stelselmatig plegen van strafbare feiten. Het openbareordebegrip is geconcretiseerd, zoals dat wordt uitgelegd door de Hoge Raad. Een zorgvuldigheidsvereiste is ingebouwd door het College van pg's, zodat de minister gehoord wordt. Het ging vanochtend even over de vraag waarom dat zo is. Ik denk dat er vooral afgestemd wordt of er nog strafrechtelijke trajecten lopen die misschien door het bestuurlijk verbod doorkruist zouden worden.

Wij vinden dit allemaal uitstekende verbeteringen van het oorspronkelijke voorstel. Daarnaast weegt ook bij ons mee dat bestuursrechtelijke rechtsbescherming openstaat. Ik moet dan op deskundigen afgaan, bijvoorbeeld mevrouw Kuiken, bij de verdediging, of de heer Doornhof vanochtend. Daarbij is duidelijk aangeven dat het gaat om een volle toetsing door een onafhankelijke rechter, die alle relevante feiten in aanmerking moet nemen. Ook bij een bestuurlijk verbod heeft de rechter dus het laatste woord.

Het springende punt is dan natuurlijk de volgorde: eerst het verbod en dan de rechter of omgekeerd. Sinds de vaststelling van het initiatiefvoorstel in de Tweede Kamer is de civielrechtelijke procedure verbeterd op het punt van efficiëntie. Met name de fractie van de ChristenUnie heeft daar in de schriftelijke voorbereiding een aantal relevante vragen over gesteld. De antwoorden daarop zijn vanochtend ook door de heer Talsma gememoreerd. Er zijn positieve signalen over de doorlooptijden, maar het aantal gevallen is nog beperkt. Ook speelt mee dat er niet altijd in hoger beroep is gegaan. Ook is het positief dat eerder kan worden gehandhaafd op een overtreding van het civiele verbod.

Voorzitter. Ik zou de minister willen vragen om nog wat nader in te gaan op de eerste resultaten. We zijn daarnaast benieuwd naar de resultaten van het al eerder genoemde WODC-onderzoek naar de effecten van de civiele verboden. Die zullen zeker een rol moeten spelen bij de evaluatie over vijf jaar van het voorliggende initiatiefvoorstel, als het aangenomen wordt, en bij het hanteren van de horizonbepaling na zeven jaar. Omdat ik daar nog niet alles van weet, zou ik de minister willen vragen om ons te informeren over de reikwijdte en het beoogde tijdschema van het WODC-rapport, dat we afwachten.

Ten slotte wordt in artikel 3 van het voorstel geregeld welke organisaties bestuurlijk niet verboden mogen worden. Het gaat om organisaties waarbij een verbod zozeer aan de grondrechten van meningsuiting en godsdienst raakt dat de weg via de civiele rechter meer aangewezen is. In de schriftelijke voorbereiding heeft mijn fractie aandacht besteed aan de vraag of dat via een open of meer precieze gesloten formulering van de voorwaarden waar die organisatie aan moet voldoen, in de wet zou moeten geschieden. We zijn het met de initiatiefnemers eens dat de nu gekozen meer algemene formulering het mogelijk maakt in voorkomende gevallen door eventuele schijnconstructies en vermommingen heen te kijken. We vinden wel dat hoe dan ook voorkomen moet worden dat de minister in de lastige positie komt om te moeten beoordelen waar de grens ligt tussen een politieke partij en een andere organisatie. Graag horen we van de minister of hij het met de initiatiefnemers eens is dat hij bij elke twijfel afziet van een bestuurlijk verbod en dat de gang naar de civiele rechter dan te prefereren is.

Voorzitter. We zijn ons ervan bewust dat het voorliggende voorstel slechts één instrument is in de integrale aanpak van ondermijnende organisaties, een instrument dat zorgvuldig gehanteerd moet worden, maar dat we vooralsnog niet zouden willen missen, denk ik. Vanuit die invalshoek zullen we de reacties van de initiatiefnemers en de minister wegen.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Meijer. Dan is het woord aan de heer Van Gasteren namens de BBB-fractie.