Verslag van de vergadering van 4 november 2025 (2025/2026 nr. 06)
Status: ongecorrigeerd
Aanvang: 14.07 uur
Een verslag met de status "ongecorrigeerd" is niet voor citaten en er kan geen recht aan ontleend worden.
De heer Van der Goot i (OPNL):
Dank u wel, voorzitter. In 1960 maakte de Benelux het mogelijk dat burgers vrij, zonder grenscontroles, mochten reizen tussen de drie Benelux-landen. Dat betekende destijds een geweldige revolutie. Als gevolg daarvan werden voor de burgers de douanecontroles afgeschaft en vonden paspoortcontroles aan de buitengrenzen van de Benelux-unie plaats. Dat laatste is inmiddels geschiedenis. Immers, 25 jaar later, in 1985, werden op initiatief van de Benelux-unie de autogrenscontroles met Duitsland en Frankrijk opgeheven. Dat was de start van het vrije verkeer op basis van de Schengenovereenkomst, die vandaag al eerder is genoemd. Het Schengenverdrag zelf is inmiddels een groot succes en geldt voor 29 landen: een mooi voorbeeld van zwaan-kleef-aan.
De Benelux-landen waren zich in die jaren terdege bewust van hun voortrekkersrol binnen de Europese Unie. Dat idee, van de Benelux als proeftuin voor de Europese Unie, lijkt daarna wat uit de aandacht te zijn verdwenen. Dat is niet altijd terecht, zoals ik vandaag in mijn bijdrage zal proberen duidelijk te maken.
Voorzitter. Vandaag wil in het kader van de Algemene Europese Beschouwingen namens de OPNL-fractie en als lid van het Benelux-parlement één centraal punt onder de aandacht brengen: de bijzondere positie en het concrete potentieel van de Benelux als motor voor praktische, grensoverschrijdende Europese samenwerking. Ook bespreek ik de vraag waarom wij als Nederland, of meer nog de drie Benelux-landen, hier veel actiever gebruik van kunnen — ja, moeten — maken.
De in 1944 opgerichte Benelux is een soort mini-Europa. Er is een Comité van Ministers. Er is een 49 leden tellend parlement, waarvan 21 leden uit Nederland afkomstig. Er is een eigen Benelux-patentbureau, dat bekendstaat onder de naam Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom. Ook is er een eigen Benelux-Gerechtshof. Dat laatste is vandaag al door mijn collega Bovens genoemd. Het Benelux-parlement viert morgen zijn 70-jarig bestaan met een symposium in Brussel.
Binnen de EU is de Benelux uniek. Volgens artikel 350 van het EU-Werkingsverdrag kunnen België, Nederland en Luxemburg dieper en sneller samenwerken dan soms op EU-niveau mogelijk is. Dat biedt ruimte om op regionaal niveau vastgelopen dossiers praktisch op te lossen. Zoals onlangs uit de HJ Schoo-lezing van de Belgische premier Bart de Wever bleek, kan de Benelux dienen als een vliegwiel voor Europese integratie en daarnaast als eigen, nuttige samenwerkingsvorm. Secretaris-generaal van de Benelux Frans Weekers noemt de Benelux treffend een "waakvlammetje": klein, maar snel op te laten laaien zodra de Europese machine stopt. De kracht van de Benelux ligt dus niet in grote institutionele stappen, maar in snel en tastbaar handelen, in maatregelen waar juist burgers en bedrijven direct iets van merken. Of zoals De Wever stelt: maak van artikel 350 geen juridisch begrip, maar een motor voor concrete grensoverschrijdende samenwerking.
Wat leren we praktisch van de observaties van Weekers en De Wever? Een aantal kernlessen wil ik hier naar voren halen. In de eerste plaats kent de Benelux verschillende wapenfeiten en tastbare successen, zoals de vernieuwing van het Benelux-politieverdrag in 2018. Dat is vijf jaar later in werking getreden. De politiediensten van de drie landen kunnen sindsdien snel en doeltreffend optreden op elkaars grondgebied. Verder krijgen de politiediensten in specifieke gevallen rechtstreeks toegang tot databanken, zodat ze bijvoorbeeld data kunnen uitwisselen bij gemengde patrouilles in de grensstreken.
Een tweede punt. Begin kleinschalig in de Benelux en zichtbaar, zoals bij de automatische diploma-erkenning voor het hoger onderwijs, waar trouwens de Baltische staten zich inmiddels ook bij hebben aangesloten. Of noem de ruimhartige regels voor emissievrije elektrische vrachtwagens, die door hun batterijen natuurlijk extra zwaar zijn en daardoor een zekere ontheffingsregel moesten hebben.
Het derde punt. Dergelijke voorbeelden illustreren precies hoe concreet de verbeteringen in de Benelux-landen alvast mogelijk zijn op het moment dat EU-brede consensus nog niet in zicht is of de EU geen directe competenties heeft. Zulke zichtbare successen legitimeren samenwerking en creëren momentum om verder te bouwen.
In de vierde plaats. In die zin kan de Benelux fungeren als laboratorium of als proeftuin voor de Europese Unie, net als destijds met de Schengenovereenkomst. Artikel 350 van het EU-Werkingsverdrag biedt de Benelux-landen expliciet de ruimte voor deze innovaties. Een mooi voorbeeld van zo'n belangrijke potentiële rol voor de Benelux illustreert een recent artikel in Het Financieele Dagblad van 15 oktober. De Nederlandse Kamer van Koophandel voor België en Luxemburg, de NKVK, wijst op obstakels wanneer verschillende fiscale regimes en vergunningstrajecten de samenwerking bemoeilijken tussen bedrijven als imec in Leuven en ASML in Veldhoven. De NKVK pleit daarom voor Benelux-oplossingen als sneller alternatief voor Europese trajecten.
Min of meer in verband met die onder bedrijven en werknemers breed gevoelde urgentie nam het Benelux-parlement in maart 2025 een aanbeveling aan om de fiscale behandeling van grenswerkers, als het gaat om flexwerken, beter af te stemmen op de maatregel voor sociale zekerheid en daartoe een Benelux-brede werkgroep in te stellen. Ook pleit het Benelux-parlement voor snelle introductie van een Benelux-brede parkeerkaart voor mensen met een handicap. Het laatste werd door de drie regeringen helaas op de lange baan geschoven in afwachting van de EU-regels.
Tot slot een politieke reflectie. Wie zegt dat de Benelux alleen een springplank naar meer Europa is, mist het punt, de crux en de essentie. Weekers en De Wever wijzen juist op een duale rol. De Benelux kan tegelijk direct nut leveren aan burgers en bedrijven in onze drie landen en daarnaast fungeren als katalysator voor bredere Europese hervormingen. Voor de OPNL-fractie betekent dat geen keuze tussen Benelux-unie of EU, maar het inzetten van de ene schaal om de andere te versterken.
Concreet zouden we daarbij ook moeten denken aan de oprichting van een Benelux-investeringsfonds, zo merkt Frans Weekers op in een interview in het FD van 14 oktober. Zo benutten we de grotere schaal van het Benelux-niveau om de samenwerking op EU-niveau te versterken en kunnen we veel gemakkelijker middelen uit Europese fondsen krijgen, aldus Weekers.
Voorzitter. De mogelijkheden die wij onbenut laten wanneer onze landen artikel 350 van het EU-Werkingsverdrag niet ruimer zouden inzetten, zijn volgens de Belgische premier De Wever zo enorm en cruciaal dat we van hem van artikel 350 van het EU-Werkingsverdrag een slogan zouden mogen maken.
Voorzitter. Ik kom tot mijn vragen aan de minister. Eén. Is de minister bereid om te bevorderen dat in 2026 tijdens het Nederlandse voorzitterschap van de Benelux het initiatief wordt genomen om samen met de andere Benelux-landen de gebruiksmogelijkheden van artikel 350 van het EU-Werkingsverdrag actiever in te zetten, bijvoorbeeld met betrekking tot de aanbevelingen van het Benelux-parlement en daarover een notitie met beide Kamers en het Benelux-parlement te delen? Dan de tweede en laatste vraag. Is de minister daarnaast bereid om in 2026 samen met de andere Benelux-landen de mogelijkheden te verkennen van de oprichting van een investeringsfonds op Benelux-niveau om zo gemakkelijker middelen uit Europese fondsen te verwerven, en de beide Kamers en het Benelux-parlement daarover te informeren?
Voorzitter. Kort gezegd: het is geen keuze tussen Benelux of EU, het gaat om slim gebruik van verschillende schalen. De Benelux-unie is geen vervanging van de Europese Unie, noch is het omgekeerde het geval. Maar de Benelux-unie is wel een nuttige en belangrijke plek om snel beschikkingen of andere maatregelen tot stand te brengen die mensen en bedrijven in onze drie landen direct helpen en die mogelijk later elders in Europa navolging krijgen.
De voorzitter:
Volgens mij is er een interruptie van de heer Dessing.
De heer Dessing i (FVD):
Ik haak even aan op het Benelux-fonds waar OPNL het over heeft. Terwijl ik naar de microfoon liep, hoorde ik al een deel van het antwoord. Waar haalt OPNL de legitimiteit vandaan om zo'n fonds op te richten? De heer Van der Goot zegt "de Benelux is niet gelijk aan de EU". Dat klopt, want de EU kunnen wij kiezen. Wij kiezen voor Europa, maar wij kiezen niet voor de Benelux. Waar komt dat geld vandaan, wat is de effectiviteit van dat geld, wat gaan we daarmee doen en wie moet het betalen? Kan de heer Van der Goot daar iets meer toelichting op geven?
De heer Van der Goot (OPNL):
Allereerst ben ik heel erg blij met de vraag van collega Dessing. De werking van de Benelux-unie is namelijk een andere dan de werking van de Europese Unie. Als drie landen met elkaar besluiten tot het instellen van zo'n Benelux-investeringsfonds, dan ga ik ervan uit dat dat uiteraard ook gelegitimeerd is door de parlementen van die drie landen. Het is dus niet zo dat de Europese Unie met een investeringsfonds komt. Nee, het zijn de regeringen van de drie landen. Die kunnen zelf besluiten tot de oprichting van een Benelux-investeringsfonds.
De voorzitter:
Een vervolgvraag van de heer Dessing.
De heer Dessing (FVD):
Dan heb ik een vervolgvraag. Dan praten we eigenlijk over een soort NRA; dat is ook een niet-gekozen body waar de belastingbetaler, die dit uiteindelijk moet gaan betalen, niet zelf direct voor gekozen heeft. Waar haalt OPNL de legitimiteit vandaan om de Benelux die status, die signatuur en die eigen begroting aan te rekenen?
De heer Van der Goot (OPNL):
Ik denk dat ik bij deze vraag in een soort van herhaling ga vervallen, want het zijn de drie regeringen die samen tot dat besluit komen, en die drie regeringen zullen daarvoor ook legitimatie zoeken in hun eigen nationale parlementen. Daar ligt dus de legitimiteit.
De voorzitter:
Tot slot de heer Dessing.
De heer Dessing (FVD):
Dan kijkt onze fractie daar toch wat anders tegenaan, laat dat gezegd zijn. Dank u wel.
De voorzitter:
Meneer Van der Goot, komt u tot een afronding?
De heer Van der Goot (OPNL):
Bijna, voorzitter. Kortom, onderhoud en koester het waakvlammetje van de Benelux. Steek het niet aan uit sentiment, maar doelgericht. Dan warmt het op, geeft het licht en blaast het mogelijk ook Europa weer wat harder aan.
Voorzitter. Hiermee ben ik aan het einde van mijn bijdrage gekomen. Ik kijk uit naar de antwoorden van de minister. Afhankelijk van het antwoord overweeg ik samen met collega Bovens nog een motie.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u zeer, meneer Van der Goot. De volgende spreker van de kant van de Kamer is de heer Walenkamp. De heer Walenkamp heeft het woord.